22 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 28 Januari 1908.
ging tot verbetering van armenzorg, medegewerkt
tot voorziening in den nood. In November 1890
werd het reeds dicht water en in Januari 1891 werd
de eerste poging gedaan om geld in te zamelen. Toen
is gebleken, dat waar de gemeente niet werd gevraagd,
het particulier initiatief veel deed. Spreker vreest
daarom dat, als het voorstel van den heer Zandstra
wordt aangenomen, de warmte voor de zaak der wer-
keloozen bij de burgerij zal afnemen. In buitenge
wone gevallen is de burgerij hier steeds mild in het
geven.
Wat het andere gedeelte van het voorstel betreft,
als er werkelijk door overleg met vaste afnemers cokes
beschikbaar kan komen, zou spreker het comité in
overweging willen geven, zich tot de gascominissie
te wenden. Deze toch geeft bij groote hoeveelheden
reductie en dan heeft het comité de cokes misschien
bijna voor den prijs als de heer Zandstra voorstelt.
Spreker doet opmerken dat hij dit laatste alleen
als een wenk aan het comité geeft.
De zaak is den heer Lautenbach door de rede van
den heer Zandstra niet duidelijk geworden. Spreker
weet niet of de heer Zandstra het voorstel doet in
overleg met het comité of niet. Spreker zou, indien
mogelijk, wel willen weten wat de inschrijvingen
hebben opgebracht. Is die opbrengst slecht, dan zou
dit van invloed kunnen zijn op sprekers stem.
De Voorzitter wonscht een enkel woord te spreken
naar aanleiding van de rede van den heer Besuijen,
die Burgemeester en Wethouders aanklaagde, dat zij
met zorg over wettelijke bezwaren zwijgen, wanneer
zij eone zaak willen doen slagen, maar daarentegen
steeds wettelijke bezwaren weten op te diepen, zoodra
zij eene zaak niet genegen zijn. Iri dat laatste geval
werd, naar dat lid deed opmerken, niets onbeproefd
gelaten om de zaak zoo ongunstig mogelijk aan den
Raad voor te stellen. Nu spreekt het wel van zelf
dat men zaken, die men niet genegen is, niet in een
gunstig daglicht plaatstte minder zullen Burge
meester en Wethouders dit kunnen doen, die immers
geroepen zijn om den Raad hun oordeel over zoodanige
zaken mede te deelen en die, wanneer zij deze niet
in het belang der gemeente achten, feitelijk verplicht
zijn, om haar zoo sterk mogelijk te bestrijden.
Doch dit was slechts eone opmerkingerger was
de aanklacht van den heer Besuijen. Dat lid maakte
op spreker den indruk, zeer trouw do Romeinsche
antiquiteiten te hebben bestudeerd en, hoe vreemd
het ook moge klinken, een vurig bewonderaar te zijn
van de patriarchale instellingen bij de Romeinen ten
tijde van de Republiek. Wanneer men dat lid hoort
spreken op een toon van een groot verwijt, meent
men zoo nu en dan hier vóór zich te zien een censor
uit vroeger dagen, die, in de uitoefening van het
regimen morum, door zijne nota censoria zoo groote
schande kon laden op hen, dio hij meende te moeten
troffen. Evenals do censor, treft ook de heer Besuijon
bij voorkeur de aanzienlijken.
Dit ware hem te vergeven, zoo maar niet nu en
dan bleek, dat deze rol van censor, dien hij zich zelf
toebedeelde, den heor Besuijen zoo uitermate weinig
past, omdat dit lid zoo dikwijls blijk geeft het met
den ernst eener zaak niet al te nauw te nemen. Met
lichten, vluggen tred zagen wij hem ook nu weder
heenstappen over niet vermeende, maar inderdaad
bestaande wettelijke bezwaren, met do luchtige op
merking dat „waar een wil is, ook een weg te vindon
is." Zóó gemakkelijk maakte het zich de echte censor
niet.
Zooeven las de heer Oosterhoff art. 22 dor armen
wet voorhet burgerlijk of algemeen armbestuur
heeft dus in deze gemeente te beslissen op de aan
vragen om onderstand dergenen, die in het geval
verkeeren, dat zij onderstand behoeven. Niet anders
zoide het prae-advies van Burgemeester en Wethouders,
Het ontkende niet dat er ellende werd geleden, het
ontkende evenmin dat er nood gelenigd moest worden,
doch het deed alleen uitkomen, dat die ellende en
die nood geconstateerd moeten worden niet door het
gemeentebestuur, maar door het armbestuur, de instel
ling die uitsluitend met de armenverzorging van
gemeentewege is belast. Het zijn dus groote woorden
en niets anders, wanneer de heeren Zandstra en Be
suijen hier vertellen dat het prae-advies bewijst dat
Burgemeester en Wethouders koud en harteloos zijn
tegenover de nooden van een deel der buigerijzijn
die nooden buitengewoon en de middelen tot leniging
onvoldoende, welnu, dan zal het armbestuur niet
nalaten om meer middelen te vragen.
Onjuist was ook het beroep dat de heer Besuijen
deed op den financieelen steun, door den Raad aan
de vereeniging „Werkverschaffing" verleend en waarbij,
naar dat lid beweerde, door Burgemeester en Wet
houders over wettelijke bezwaren was gezwegen. De
„werkverschaffing" is eene instelling, vallende onder
de armenwethet subsidieëren daarvan is geregeld
bij de artt. 59, 60 en 61 dier wet, welke zijn nage
leefd. Het betrokken Raadsbesluit is aan Gedepu
teerde Staten medegedeeld. Maar het „werkloozeu-
comité", waarvoor thans subsidie wordt bepleit, is
zulk eene instelling niet en van eene vergelijking
daarvan met de „werkverschaffing" kan dus geen
sprake zijn.
De heer Zandstra zegt, naar aanleiding van het
door den heer Lautenbach gesprokene, dat er bij
het comité nog niet veel geld inkomt, zoodat er
reeds eene splitsing is gemaakt. Er is ongeveer
2000.bijeen. Deze som is ontoereikend.
Wat de mededeeling van den heer Komter betreft,
hiervan zal spreker nota nemen. Hij wenscht nog op
te merken, dat hij gaarne ziet, dat zijn voorstel ge
splitst in stemming komt.
De Voorzitter beschouwt het gesprokene als val
lende onder de algemeene beschouwingen. Als het
aan de stemming toe is, zal spreker beslissen hoe
zal worden gestemd.
De heer Besuijen moet tot zijn diep leedwezen den
voorzitter mededeelen, dat diens onderstelling onjuist
is. Treedt spreker inderdaad nu en dan als censor
op, dan kan dat niet het gevolg zijn van een voort
durende studie der Romeinsche antiquiteiten.
Er loopen op politiek en economisch gebied in
ons landje nog zooveel Nederlandsche antiquiteiten
rond die zijn volle aandacht vergen, dat voor een
studie der Romeinsche dito's niet veel tijd overblijft.
Spreker wil ondertusschon doen opmerken, dat met
geen enkel woord is weersproken, wat over Zeist,
dat ook in Nederland ligt, dus ook leeft onder de-
zolfdo armenwet als Leeuwarden, is gezegd. Ook Delft
hoort spreker naast Zeist noemen. Daar is tegen
eenzelfde zaak geen enkel wettelijk bezwaar opge
worpen. Gelijksoortig voorstel werd aangenomen.
In den Raad van Amsterdam, waarin toch de knapste
juristen zitting hebben, is, naar courantenverslagen te
oordeelen, een dergelijk voorstel niet op bezwaren ann
de wet ontleend, verworpen, terwijl in Utrecht Mr.
Mondeis zelfs een dergelijk voorstel heeft gedaan.
Spreker veronderstelt dat de wensch in deze bij
Burgemeester en Wethouders de vador van de ge
dachte is geweest en dat Burgemeester en Wethou
ders om een wettelijk bezwaar hebben gezocht. De
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 28 Januari 1908. 23
Maad komt spoedig onder den invloed van zulk een
bezwaar, hij wil niet in strijd komen met de wet en
op die 'manier wordt een voorstel vrij gemakkelijk
*r dood veroordeeld.
Vroeger zijn ook wettelijke bezwaren te berde ge
bracht tegen het verleenen van subsidie aan de drank
bestrijding. Wij hebben toen een heele rist gemeenten
opgenoemd, die subsidie verleenen. In die Nederland
sche gemeenten kon dit dan geschieden zonder strijd
piet do wet. Toch had men hier wettelijke bezwaren.
«Wat het verstrekken van cokes tegen verminderden
prijs aangaat, sinds jaren bestaat dat in Arnhem en
het is gebleken dat het zeer goed werkt. Dit schijnt
niet in strijd met de wet, van oen vernietiging-
van het Raadsbesluit wegens strijd mot de wet is
nooit gehoord. Bij de winkelsluiting is indertijd ook
gewezen op wettelijke bezwaren. Professor Treub en
andere zeer bekwame juristen beweren dat daartegen
p-een wettelijke bezwaren bestaan. Men vindt ze
hier omdat men zo wenscht.
^■Straks daarentegen komt aan de orde het voorstel
tot het verhuren van schoollokalen. Spreker is van
oordeel dat daarin een ongeoorloofde delegatie van
madit is gelegen. De secretaris mag „neen" schudden,
spreker blijft er bij dat art. 138 der Gemeentewet duide
lijk zegt, dat het verhuren, in gebruik geven enz. van
gemeente-eigendommen behoort tot de competentie
van den Raad. Burgemeester en Wethouders willen
dezo zaak graag aan zich trekken en zien nu geen
wettelijk bezwaar.
fcpreker waarschuwt om op dien weg voort te gaan.
■jEr zal dan eens een tijd komen dat gezegd wordt,
die wettelijke bezwaren van Burgemeester en Wet
houders zijn raar, of de wet is een raar ding en rek
baar als een doedelzak of harmonica, want de heeren
kunnen er uit lezen'wat ze op zeker moment graag
hallden, dat er in stond.
De beraadslaging wordt gesloten.
Onderdeel 1 van het voorstel van den heer Zandstra
wordt verworpen met 17 tegen 4 stemmen.
Vóór stemmen de heerenKrijgsman, Zandstra,
delJong en Besuijen.
Tegen de heeren Beucker Andreae, Komter, Lau
tenbach, Oosterhoff, Beekhuis, G. W. Koopmans,
Wilhelmij, J. Koopmans, Feitz, Baart de la Faille,
Hartelust, Menalda, Burger, van Ketwich Verschuur,
Schoondermark, Beerends en Haverschinidt.
Onderdeel 2 van het voorstel van den heer Zandstra
wordt eveneens verworpen met 17 tegen 4 stemmen,
r.lfóór stemmen de heerenKrijgsman, Zandstra,
delJong en Besuijon.
Tegen de heeren Beucker Andreae, Komter, Lau
tenbach, Oosterhoff, Beekhuis, G. W. Koopmans,
Wilhelmij, J. Koopmans, Feitz, Baart de la Faille,
Hartelust, Menalda, Burger, van Ketwich Verschuur,
Schoondermark, Beerends en Haverschmidt.
De mededeeling van Burgemeester en Wethouders,
dat zij hunne aandacht zullen schenken aan het ge
vraagde in het laatste lid van het voorstel, wordt
voor kennisgeving aangenomen.
5. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot vast
stelling van
a. eene verordening, regelende het gebruik van ge
meentelijke schoollokalen voor particuliere lessen
Jb. verordeningen lot hef ling en op de invordering eener
vergoeding voor het bedoeld gebruik. (Bijlage no. 3).
De Voorzitter deelt mede dat bij dit punt in behan
deling komt het adres van de commissie tot regeling
van den Bondscursus voor de hoofdakte, hetwelk hij
don secretaris verzoekt te willen voorlezen.
Na lecture van het adres worden de algemeene
beraadslagingen geopend.
De heer Krijgsman zegt dat zooeven al is gezien
dat van Burgemeester en Wethouders niet veel toe
gevendheid is te verwachten als het geldt de arbeiders
belangen te behartigen. Ook bij dit voorstel zijn
arbeidersbelangen betrokken spreker acht zich ge
rechtigd voorstellen tot wijziging in te dienen.
Wordt de verordening aangenomen zooals zij daar
ligt, dan krijgen Burgemeester en Wethouders alle
macht in handen. Nu moeten vereenigingen enz.,
die schoollokalen in gebruik wenschen, zich tot don
Raad wenden.
Het is voorgekomen dat aan eene vakvereeniging
schoollokalen zijn geweigerd. Geven wij nu alle macht
in handen van Burgemeester en Wethouders, dan zal
het kunnen gebeuren, en uit de handelingen van
Burgemeester en Wethouders is de groote waarschijn
lijkheid daarvoor af te leiden, dat aan dergelijke ver
eenigingen het gebruik wordt ontzegd, of dat dehoogore
prijs berekend wordt. Met het oog daarop wenscht
spreker maatregelen te nemen, waardoor voor die ver
eenigingen beroep op den Raad wordt opengesteld.
Het wettelijk bezwaar dat tegen deze verordening
bestaat, is zoooven al door sprekers partijgenoot
Besuijen besproken, zoodat hij daarover niet zal uit
weiden. In art. 138 der Gemeentewet wordt gezegd
„Hij, (de Raad) besluit omtrent het verhuren, ver
dachten of op eenige andere wijze in gebruik geven
„van gemeenteeigendommen."
Tot die eigendommen behooren ook de schoollokalen,
zoodat de verordening in strijd schijnt met art. 138
der Gemeentewet. Afgezien daarvan, acht spreker
het gevaarlijk om Burgemeester en Wethouders tegen
over arbeidersvoreenigingen alle macht te geven.
Het komt spreker het best voor, voor te stellen in
de artikelen de woorden, die een beletsel zijn voor een
beroep op den Raad, te schrappen en in een slotartikel
het recht van beroep vast te leggen. Wordt dit slot
artikel niet aangenomen, dan zal spreker tegen de
verordening stemmen.
Do heer Schoondermark doet opmerken dat in art.
1 dor verordening, regelende het gebruik van school
lokalen voor particuliere lessen, staat het woord loer-
middelen; dit is abusief, het moet geschrapt worden.
De algemeene beraadslagingen worden gesloten
wordt overgegaan tot artikelsgewijze behandeling.
De heer Menalda heeft bezwaar tegen artikel 1.
Er wordt gezegd dat de lokalen worden afgestaan
voor onderwijs en daarna wordt dit onderwijs nader
gedefinieerd. Spreker wil or op wijzen dat onder die
definitie niet zal vallen de nutsvolkszangschool. Zang
kan toch niet gebracht worden onder verstandelijke of
zedelijke ontwikkeling. Dit vindt spreker wel wat
kras. Hij vraagt of het niet beter is, dat de definitie
weggelaten wordt.
Do heer Krijgsman stelt voor in de tweede alinea
te schrappen de woorden „in hoogste instantie."
Dit amendement wordt ondersteund en maakt tegelijk
met het betrokken artikel een onderwerp van beraad
slaging uit.