68 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 24 Maart 1908.
De gemeentekas, waartoe allen bijdragen, kan niet
het fonds zijn, waaruit voor zoodanig gunstbetoon
aan enkelen mag worden geput, eene eenvoudige waar
heid, doch bij de in de laatste jaren meer en meer
aan den dag komende geneigdheid blijkbaar nog niet
algemeen genoeg erkend.
Daargelaten dat Willemse, vallende onder de pensi
oenverordening van 1893, op pensioen zelfs geen recht
kon laten gelden en in dienst is getreden toen van
een in uitzicht stellen daarvan nog geen sprake was,
achten wij dan ook de thans vooruitgeschoven omstan
digheid, dat hij nimmer van de een paar jaren geleden
ingestelde gratificatiën bij 25, 40 (resp. 35) en 60
(resp. 45)-jarige dienstvervulling heeft kunnen profi-
teercn en bovendien gaarne in zijn tegenwoordige
woning wil blijven wonen, evenmin als elke andere
aanleiding die men mocht willen vinden, een voldoen
den grond om op het voorstel van den heer Zandstra
in te gaan. Evenals de pensioenen en geheel op
dezelfde motieven moet ook de uitkeering dezer laatst
genoemde gratificatiën aan vaste regels gebonden
blijvenvoor niemand onbillijk werkende, werkt zij
dan voor allen gelijk. Yindt de Raad het bedrag van
25.— onvoldoende, hij kan daarvan door motie doen
blijken, evenals, het behoeft nauwelijks te worden
opgemerkt, het hem vrij staat het bedrag der pensioenen
op te voeren, indien de regeling, zooals zij in de
verordening is neergelegd, hem niet bovredigt. Er
heeft dan eeno algemeene herzioning plants, waarvan
ieder gelijkelijk profiteert, voor do overheid de eenige
wijze om aan in hare oogen onbillijke toestanden
tegemoet te komen.
Wij hebben het noodig geoordeeld en daarom gaarne
deze gelegenheid aangegrepen om nogmaals uitvoerig
en onomwonden ons standpunt uiteen te zetten ten
aanzien van de voor en na ingediend wordende voor
stellen van de, gevaarlijke, strekking als het onder-
werpelijke. Wij meenen tegen elk ingaan daarop op
de bovenaangevoerde gronden ten stelligste te moeten
waarschuwen en hebben mitsdien de eer U voor te
stellen ook het voorstel-Zandstra te verwerpen.
De beraadslaging wordt geopend.
De hoer Zandstra zegt dat het ieder duidelijk zal
zijn, die het prae-advies van Burgemeestor en Wet
houders gelezen heeft, dat spreker het woord vraagt.
Dat spreker verplicht is zijn voorstel, om aan den
eervol ontslagen gemeente-arbeider Willemse eene
gratificatie te geven, ook na het ontvangen prae-advies
van Burgemeester en Wethouders te verdedigen, zal ook
ieder begrijpen. Spreker had niet verwacht dat, toen de
Voorzitter voorstelde, het voorstel in handen te stellen
van Burgemeester en Wethouders om prae-advies, dat
dit advies zou zijn afwijzend te beschikken en wel
op gronddo gemeentekas kan niet zijn het fonds,
waaruit voor zoodanig gunstbetoon aan enkelen mag
worden geput. Dit woord gunstbetoon is eene uit
drukking, die spreker als zoodanig niet kan accep
teeren. Gunstbetoon zou het zijn, zoo de man geen
rechten op de gemeente kon laten gelden gunstbetoon
zou het zijn zoo de gemeente geen verplichtingen had
tegenover dezen afgewerkten tobber. Yan gunstbetoon
kan geen sprake zijn, al wil men het, zij het ook in
bedekte termen, wel zoo laten voorkomen, als men
zegt dat Willemse, vallende onder de pensioenver
ordening van 1893, op pensioen zelfs geen recht kan
laten gelden, omdat hij in dienst is getreden, toen
van een in uitzicht stellen daarvan nog geen sprake
was. Ook dit is spreker verre van duidelijk. De
gemeente heeft eene pensioenverordening, naar wolken
maatstaf hare werklieden en beambten bij invaliditeit
of ouderdom worden gepensionneerd. Deze verorde
ning geldt toch zeker voor allen, die in dienst der
gemeente zijn. Of die verordening vroeg of laat gemaakt
is, doet volgens spreker niets ter zake. Zij, die op het
tijdstip dat de verordening in werking treedt, in dienst
zijn, hetzij zij oud of jong zijn, vallen daar onder.
Eene andere uitlegging is spreker onmogelijk. Spreker
herhaalt dat van gunstbetoon geen sprake kan zijnhier
is een recht aanwezig, zoowel op pensioen als op
gratificatie. Dit zal ieder, zelfs al is hij geen sociaal
democraat, moeten erkennen. Voor spreker en zijne
partijgenooten is alles wat men aan een arbeider doet
toekomen boven zijn genoten loon, hetzij in pensioen,
hetzij in zoogenaamde gratificatie, van welke laatste
spreker en zijne partijgenooten volstrekt geen voor
standers zijn, doch wat door hen wordt aanvaard bij
gebrek aan beter, niets anders dan eene kleine ver
gooding voor hetgeen men hem of haar voor korteren
of langoren tijd onrechtvaardig heeft onthouden; eene
kleine herstelling van een lang gepleegd onrecht.
Men meene nu niet dat wanneer spreker dit zegt, hij
bepaalde personen op het oog heeft, neen, spreker is
zich te goed bewust dat de oorzaak van dat alles is
het kapitalistische stelsel, waaraan het stelsel van
onbetaalden arbeid onverbreekbaar is verbonden en
dat van een loonarbeider maakt een voorwerp van
uitbuiting, waardoor meerwaarde wordt verkregen.
Tot het verkrijgen van die meerwaarde, die in dit
geval in de gemeentekas is gevloeid, heeft ook Willemse
meegewerkt. Door het opslorpen van die meerwaarde
door den patroon is de arbeider niet in staat de volle
verzorging van zijn levensonderhoud op zich te nemen;
zooals bij werkeloosheid, ziekte en de gevolgen van
den ouden dag.
Ook de gemeenschap wordt zich dat meer en meer
bewust, van daar ook de instellingen van ziektever
zekering, ongevallenwet, pensioen en gratificatie
stelsel.
Ook ouzo gemeente heeft dat goede voorbeeld ge
volgd en spreker wil volmondig erkennen dat dit, bij
vroeger vergeleken, een heele verbetering is. Hij
gelooft ook, dat hier niemand is, die zou willen
beweren dat do toestand van voorheen een menschelijke
en rechtvaardige was.
Ook zal men niet durvon beweren dat, al bestaat
er een pensioen-verordening, deze volmaakt kan zijn
en in alle omstandigheden moet golden als een wet
van Perzen en Meden. Spreker meent, dat er zich
omstandigheden kunnen voordoen, dat afwijking van
eene bestaande verordening plicht is, zonder dat men
tegenover anderen onrechtvaardig behoeft te zijn. En
nu, afgescheiden van de vraag of in dit geval die
omstandigheden aanwezig zijn, wil spreker er den
Raad opmerkzaam op maken, dat sprekers voorstel
geen afwijking van de bestaande verordening bedoelt.
Het beoogt toch niets anders dan een verzuim, aan
Willemse gepleegd, nog ter elfder ure te herstellen,
n.l. hem eene gratificatie toe te kennen voor jaren-
langen dienst. Willemse had die gratificatie al lang
moeten ontvangen. Al was dat niet op het juiste
tijdstip, dit is wel eerder voorgevallen, hij had er recht
op als ieder ander.
Spreker en zijne partijgenooten maken Burgemeester
en Wethouders daar geen verwijt van, zij zijn over
tuigd dat zulks niet willens en wetens is geschied.
Men neme het echter spreker niet kwalijk, dat hij
Burgemeester en Wethouders en den Raad aan dit
verzuim herinnert. Men neme nu geen wraak door
Willemse deze gratificatie te onthouden.
„Dat Willemse niet van die gratificatie heeft mogen
profiteeren, of dat hij gaarne in zijn tegenwoordige
woning wil blijven, zal, evenmin als elke andere|aan-
leiding die men mocht willen vinden, een voldoende
grond opleveren om op het voorstel van Zandstra
in te gaan", zeggen Burgemeester en Wethouders.
Spreker zal geen andere middelen van cassatie in
het debat brengen, dan wat door hem in de vorige
Yerslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 24 Maart 1908. 69
raadsvergadering is gezegd. Alleen wil hij nog dit
in het midden brengen dat spreker, als arbeider, die
deel uitmaakt van de klasse die werkt en zwoegt en
ontbeert, kan gevoelen wat er in het hart van Wil
lemse moet zijn omgegaan, toen hij zich tot den Raad
moest wenden om eervol ontslag uit den gemeente
dienst, met recht op pensioen.
Dit beteekent voor hem toch eene vermindering-
van inkomsten, welke hij op zijn ouden dag zoo noode
kan missen, dat beteekent voor hem armoe lijden on
dat op een leeftijd, dat hij aanspraak had op een beter
in plaats van op een slechter leven. Hoe zal het in
zijn keel geschokt hebben, toen hij dezen stap moest
doenHij weet, dat dit voor hem geen verlichting
van den last des levens is, neen, de gevolgen van
den ouden dag zullen nu in hunne volle zwaarte op
hem drukken.
Om nu dezen zwaren druk een weinig te verlichten,
om nog een beetje zonneschijn te brengen op zijn reeds
zoo donker levenspad, vraagt spreker voor dozen ouden
man, die zijn arbeidskracht in dienst der gemeente
heeft versleten, het recht op eene gratificatie van 50.
Voor ue gemeente is dit een peulschilletje, voor deze oude
menschen een kapitale som, om het pensioen, dat niet
toereikend is, een weinig aan te vullen, opdat zij zich
in den eersten tijd niet te veel behoeven te vermin
deren. Dan kunnen zij, althans voorloopig, hun be
scheiden woning, waar zij jaren zoet en zuur des
levens hebben gedoold, waar elke plek hun dierbaar
is, blijven bewonen en behoeven die niet, zooals de
heer Duparc in de vorige zitting zoo terecht zeide,
te verwisselen voor een krot.
Spreker kan dan ook niet anders doen dan zijn
voorstel handhaven en stelt don Raad voor om alsnog
aan den eervol ontslagen werkman der gemeente-
reiniging H. Willemse eeno gratificatie van f 50.
toe te kennen.
De heer Oosterhoff heeft aan hot prae-advies weinig
toe te voegen, omdat het volkomen duidelijk is. Hij
meent echter zijne verbazing te moeten uitspreken
over het feit dat telkenmale, als er een pensioen moet
worden verleend, juist van socialistische zijde pogingen
worden gedaan om den Raad te bewegen van de door
hem zelf vastgestelde verordening af te wijken. Uit
hetgeen het laatst door den heer Zandstra is gezegd
mag spreker immors opmaken, dat het de bedoeling
is het pensioen door middel van de gratificatie te
verhoogen.
Dit verbaast spreker, omdat de heer Zandstra zich
zoo krachtig verzet tegen het in het prae-advies ge-
bruikto woord „gunstbetoon", terwijl toch elk zal
moeten erkennen dat iedere willekeurige afwijking van
de bostaando verordening noodwendig dat karakter
moet dragen.
Zoo de hoer Zandstra van meening is dat onze
pensioenen te laag zijn, zou hij niet langs den nu
gevolgden weg, maar wel door het doen van voor
stellen tot wijziging onzer pensioon-verordening, daar
aan tegemoet behooren te komen. De Raad zou dan
gelegenheid hebben de zaak in beginsel uit te maken.
De heer Zandstra spreekt van een bestaand recht
op pensioen. Dit recht nu bestaat wol voor de ambte
naren, bedienden en werklieden aangesteld na 1899,
maar niet voor hen die in dienst zijn getreden onder
vigueur der pensioenverordening van 1893.
Dit blijkt ten duidelijkste uit de redactie der beide
verordeningen.
In de verordening van 1893 staat,,er wordt een
pensioen verleend", in die van 1899 „zij hebben aan
spraak op pensioen." Willemse kan dus op pensioen
geon aanspraken laten gelden, maar evenmin op eene
bijzondere gratificatie. Toon de bepaling werd gemaakt
dat bij dienstjubilea eene gratificatie zou worden ge
geven, had Willemse zijn 35-jarig jubileum reeds
achter den rug terwijl hij vóór zijne 45-jarige dienst
vervulling eervol ontslag aanvraagt. In dit geval
ontbreken nu weliswaar slechts een paar jaren aan
don 40-jarigen diensttijd, maar het zou toch ook kunnen
gebeuren, dat het verschil grooter was. En waar zou
men dan do grens moeten trekken
In de pensioen verordening is één bepaling, die recht
geeft om van de normale pensioenen af te wijkeu, indien
n.l. de ongeschiktheid om te werken is ontstaan in
en door den dienst. Daarover zou tusschen den Raad
en Burgemeester en Wethouders verschil van meening
kunnen bestaan en in dat geval zou een voorstel tot
verhooging van het door Burgemeester en Wethouders
voorgestelde pensioen zeker recht van bestaan kunnen
hebben.
Op dien grond echter heeft de heer Zandstra zijn
voorstol niet gedaan, hij heeft alleen zijn goed hart
laten sprekon. Dit nu kan men als particulier doen,
voor een gemeentebestuur gaat het toch inderdaad
niet op, indien men althans eene verordening heeft,
die do zaak volledig regelt.
De heor Zandstra is niet bekeerd. Dat Willemse
geen recht op pensioen zou hebben wil er bij hem
niet in. Hij was toch in dienst tijdens de werking
der pensioenverordening en of die nu later is aange
vuld, doet niets ter zake. Als er eene verordening
bestaat, geldt die voor allen, tenzij er bepalingen zijn
gemaakt, die enkele personen uitsluiten.
De heer Oosterhoff zegt dat spreker zijn goed hart
hoeft laten spreken. Dit is niet zoo, want hij komt
op voor het recht van Willemse. Deze heeft meer
dan 35 dienstjaren. De gemeente geeft bij 35-jarigen
diensttijd een gratificatie. Gebeurt dat niet juist op
dat tijdstip, dan ook wel later.
Wat de heer Oosterhoff zegt dat het consequent
zou zijn voor te stellen de pensioenvorordening te
wijzigen, dit begrijpt spreker wel. Hij heeft gezegd:
het pensioen is te klein en meent dit te kunnen her
stellen door het geven van eene gratificatie. Willemse
kan in de conditie waarin hij thans verkeert, niet
blijven leven en daarom wenscht spreker hom met
f 50.waarop Willemse recht hoeft, te steunen.
Dat verder do socialisten bij elk voorstel tot pension-
neering van de verordening willen afwijken, is niet
waar. Er zijn een paar voorstellen behandeld zonder
dat door de socialisten daarvan iets is gezegd, alleen
als er bijzondere omstandigheden zijn, zooals in dit geval.
Spreker zal echter voorshands geen voorstellen
indienen om de pensioenverordening te herzien.
Do heer Besuijen zou den wethoudor willen uit-
noodigen do gevallen op te noemon, waarin de sociaal
democraten voorstellen tot afwijking van de verorde
ning hebben gedaan. Hom is slechts één geval bekend.
Eén ging uit van den heer Duparc, die toch zeker
geen socialist is. Als de Wethouder de gevallen niet
noemt, beweert spreker dat er van de tafel van Bur
gemeester en Wethouders overdrijving in het spel is.
Sprekers partijgenoot, de heer Zandstra, heelt van
een recht gesproken. Hij bedoelt daarmede dan niet
een juridisch, maar een sociaal recht. Als iemand 40
jaar in dienst der gemeente heeft gewerkt, heeft hij
recht op een onbekommerd bestaan. Wanneer in
Denemarken, waar rijkspensioen bestaat, iemand zijn
pensioen haalt, dan beschouwt hij het niet als een
gift, maar als een sociaal recht. Van dat recht
spreken do sociaal-democraten als zij over het recht
op pensioen spreken.
De heor G. W. Koopaians is het volkomen mot den
heer Oosterhoff eens, als deze zegt dat er geen recht op
pensioen bestaat voor Willemse volgens de verordening.
De wethouder heeft spreker echter jaloersch gemaakt