128 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 23 Juni 1908. De heeren Duparc, als secretaris en Hartelust als lid der Kamer van Koophandel hebben zich onthouden van medewerking tot dit besluit. 4. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot het doen van eene af- en overschrijving op de gemeente- hegrooting, dienst 1907. Het voorstel van Burgemeester en "Wethouders wordt mot algemeene stemmen aangenomen. 5. Voorstellen van Burgemeester en Wethouders tot oninvorderbaarverklaring van aanslagen a. in de belasting op het inkomen, diensten 1904, 1905, 1906 en 1907 b. in de belasting op het houden van honden, diensten 1905, 1906 en 1907 c. wegens schoolgeld voor het onderwijs aan de be waarscholendiensten 1906 en 1907 d. wegens schoolgeld voor het openbaar lager onderwijs, diensten 1906 en 1907. De voorstellen van Burgemeester en Wethouders worden met algemeene stemmen aangenomen. 6. Prae-advies van Burgemeester en Wethouders inzake het adres van L. Joh. van der Meuten alhier, om koop van het aan de gemeente behoorende gedeelte der sloot ten oosten van het perceel sectie G no. 5840 achter de Wijbrand de Geeststraat. Dit voorstel luidt als volgt Bij Uw besluit van 14 April 1908 werd om prae- advies in onze handen gesteld een adres van L. Joh. van der Meulen alhier, houdende verzoek 1°. den prijs te mogen vernemen waarvoor de gemeente genegen is in koop aan hem af te staan een gedeelte van de sloot, met aangrenzende strook grond, gelegen ten westen van het als toekomstige straat met bouwverbod bezwaarde terrein achter het bij zijn steenhouwerij aan de Wijbrand de Geeststraat, gevoegde perceel, kadastraal bekend in sectie G no. 6197, op de overgelegde teekening zwart gearceerd 2°. de rooilijn te willen aanwijzen, waarin de oostelijke zijgevel van het door hem te stichten ge bouw aan die ontworpen straat mag worden geplaatst. Onder opmerking, dat aan het tweede gedeelte van het verzoek bereids door ons is voldaan, omdat bij de vestiging van het bouwverbod met de rooilijnen der te stichten woningen en gebouwen al rekening was gehouden, deelden wij, wat het eerste gedeelte van het verzoek betreft, den adressant mede, dat wij bereid waren de inwilliging daarvan bij U te bevor deren, onder de voorwaarden, vermeld in het door ons ingewonnen, hierbij overgelegd advies van den Directeur der Gemeentewerken. Met deze voorwaarden verklaarde adressant zich wel te kunnen vereenigen alleen zou hij gaarne zien dat hem werd toegestaan het noodig geoordeelde riool voor den afvoer van overtollig water uit de slooten ten zuiden en ten westen van het kad. perceel sectie G no. 6273, te leggen in het terrein van den heer H. G. W. Sprenger, aan wien het overige gedeelte van het perceel no. 6197 behoort, in plaats van in zijn eigen grond. Waar wij de voorwaarden enkel in het belang eener goede afwatering hebben gemeend te moeten stellen en deze door een eenigszins andere ligging van het riool in het minst niet wordt geschaad, komt het ons voor dat aan dit nader verzoek gevoegelijk kan wor den voldaan. De prijs, door ons voor de sloot en den grond gevraagd, is even hoog, als die welke bij Uw besluit van 9 April 1907 voor een ander slootgedeelte daar ter plaatse van denzelfden adressant werd bedongen. Onder mededeeling van het vorenstaande hebben wij de eer, onder overlegging der stukken, U voor te stellen te besluiten aan L. Joh. van der Meulen alhier in koop af te staan van het aan de gemeente toebehoorende gedeelte sloot gelegen langs het kad. perceel sectie G no. 6197, het meest zuidelijke vak met aangrenzende strook grond op de overgelegde teekening zwart gekleurd en ter grootte van ongeveer 65 M'2, de juiste grootte nader door oen landmeter van het kadaster op te meten, tegen een koopprijs van 3.per M2. sloot en grond, de kosten van overdracht, uitmeting enz. voor rekening van den adressant en verder op de navolgende voorwaarden 1. het overgedragen gedeelte sloot moet door en voor rekening van den adressant worden gedempt met goede, weinig inkrimpende specie, na vooraf te zijn gereinigd van blabber en vuil, die naar het terrein der stadsreiniging moet worden vervoerd; 2. voor een geregelde afwatering van de slooten ten zuiden en ten westen van het perceel, kadastraal bekend gemeente Leeuwarden, sectie G no. 6273, naar den boezem, moet door en op kosten van den adressant volgens aanwijzing en ten genoegen van Burgemeester en Wethouders een riool worden gelegd met eene wijdte van ten minste 30 cM. in verbinding met de rioleering van de gemeente 3. tusschen het erf van den adressant en het terrein der gemeente moet op zijne kosten ten genoegen van Burgemeester en Wethouders eene erfscheiding ge plaatst worden, waarin zonder bekomen vergunning geen deuropeningen mogen worden gemaakt. Het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt met algemeene stemmen aangenomen. 7. Voorstel van Burgemeester en Wethouders om aan den vader en de moeder van het Stads-Armhuis JF. Michmershuizen en echtgenoote, op verzoek eervol ontslagen, een pensioen uit de gemeentekas toe te kennen. Dit voorstel luidt als volgt Door voogden van de Stads-Armenkamer, aan wie krachtens art. 45 van het bestuursreglement (Ge meenteblad no. 24 van 1903) de benoeming is van den Vader en de Moeder in het Stads-Armhuis, wordt aan ons college medegedeeld dat deze titula rissen, na ruim 26-jarigen dienst, als zoodanig ontslag hebben gevraagd. Overgelegd wordt bij deze missive eene verklaring van den geneesheer-directeur van het Stads-Ziekenhuis, den heer P. H. van Eden, dat de Vader lichamelijk ongeschikt is te achten om zijne betrekking langer naar behooren waar te nemen „en zulks ten gevolge van lichaamsgebreken, welke hij in en door den dienst van Vader in het Armhuis heeft gekregen." Als beambten aan het Stads-Armhuis vallen W. Michmershuizen en echtgenoote dus onder de toepas sing van art. 1 der pensioen-verordening van 1893 (Gemeenteblad no. 32), doch tengevolge van de aan gehaalde toevoeging aan het geneeskundig rapport, dat de ongeschiktheid van den Vader samenhangt met de uitoefening van zijn dienst, verzoeken voogden den Vader on de Moeder voor het maximum-pensioen bij Uwe Vergadering voor te dragen en wel met toepassing van het laatste lid van art. 6 van boven vermelde verordening. Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 23 Juni 1908. 129 Blijkens den overgelegden staat zou het pensioen in gewone gevallen 584.(art. 3 der verordening) bedragen hebben het maximum is 768. Is het geval aanwezig, bedoeld in het laatste lid van art. 6, waarop Voogden een beroep doen, dan kan echter het maximum-pensioen worden verleend. De mogelijkheid is dus opengelaten om den betrokkene een pensioen toe te kennen tot een bedrag, dat zich in casu tusschen de evengenoemde sommen 584. en 768.beweegt. Met het oog nu op het thans voorliggend geval en de daarbij betrokken personen, komt het ons voor, dat met een pensioen van 700.alleszins de billijkheid is betracht. Wij hebben dus de eer U voor te stellen te besluiten aan Willem Michmershuizen en zijne echtgenoote Clara Josina Hos met ingang van den 1 September 1908 een jaarlijksch pensioen van 700.toe te kennen. De beraadslaging wordt geopend. De heer Hartelust, hoewel erkentelijk voor het voorstel van Burgemeester en Wethouders om aan Vader Michmershuizen en diens echtgenoote ƒ700.— pensioen te geven, is niet voldaan. Spreker stelt zich op het standpunt dat de gemeente hare ambtenaren, wanneer daartoe alle factoren aanwezig zijn, moet pensioneeren met het maximum-pensioen en hij be schouwt elke vermindering als eene verkorting van hunne rechten. De vader en de moeder van het Stads-Armhuis zijn voortreffelijke menschen, die de inrichting, aan wier hoofd zij 26 jaren hebben gestaan en die, toen zij in functie traden, zeer ongunstig werd beoordeeld, hebben gemaakt tot een model-inrichting van orde, netheid en regelmaat. Zij hebben 26 jaar lang aan het hoofd gestaan van eene huishouding, die slechts met veel tact in orde is te houden en steeds is hun werk ge weest ten genoegen van hunne superieuren. De vader nu heeft in zijn dienst een ongeluk gehad, dat hem belet zijn taak voort te zetten. Spreker vraagt of hier dan niet alle factoren aan wezig zijn om het maximum-pensioen te geven Hij heeft dan ook de eer voor te stellen het pensioen van vader Michmershuizen en echtgenoote te bepalen op dat maximum, zijnde f 768. De heer Wilhelmij kan zich volkomen bij den heer Hartelust aansluiten. Spreker is ook van oordeel dat de afgetreden titularis steeds ten volle zijn plicht heeft vervuld en waar nu de vader een ongeluk heeft gehad in zijn dienst gelooft spreker, dat art. 6 der verordening van 1893 op het echtpaar kan worden toegepast. Spreker ondersteunt daarom het voorstel-Hartelust. De heer Zandstra heeft bij het nazien der stukken meenen te bemerken dat deze zaak niet in orde is. Burgemeester en Wethouders zeggen wel dat de billijkheid is betracht. Spreker is van oordeel dat aan het recht te kort is gedaan. Spreker kan zich niet voorstellen dat een ambtenaar, die in dienst der ge meente een ongeluk heeft gekregen, niet recht heeft op het maximum-pensioen. Hij is van oordeel dat Michmershuizen óf recht heeft op 768.óf op ƒ584.— en niet op een bedrag tusschen die beide sommen in gelegen. Spreker ondersteunt het voorstel-Hartelust. Ook de heer Beekhuis ondersteunt het voorstel van den heer Hartelust. Ook spreker kent vader Mich mershuizen en zijne echtgenoote en hij is van oordeel dat niets te veel is gezegd door te beweren, dat deze menschen de instelling hebben gebracht op de hoogte waarop zij thans staat. Spreker zou echter nog wel willen vragen of niet, naar aanleiding van het slot van art. 1 der verordening, moet worden bepaald het pensioen, dat aan den langst levende zal worden ge geven als een van beiden overlijdt Werd een pensioen verleend volgens de tabel, opgenomen in de verorde ning, dan zou de overlevende de helft krijgen. Waar nu echter wordt afgeweken van de tabel, moet dan niet in het besluit het pensioen van den overlevende worden bepaald De heer Schoondermark zegt dat de betrokken ambtenaren den lof, die hun wordt toegezwaaid, ver dienen. Dit wordt door Burgemeester en Wethouders ten volle beaamd. Er wordt echter te veel de nadruk gelegd op in en door den dienst. Dat het ongeluk is ontstaan, volgens geneeskundige verklaring, in en door den dienst, is voor Burgemeester en Wethouders juist het motief geweest om een verhoogd pensioen voor te stellen. Anders zou toch het pensioen niet hooger mogen zijn dan 584. Burgemeester en Wethouders waren echter direct bereid dit bedrag te verhoogen tot 700.De redenen, waarom zij niet het maximum-pensioen hebben voorgesteld is, dat het waarschijnlijk, ja bijna zeker is dat Vader Michmershuizen er wel iets bij zal kunnen verdienen als hij gepensioneerd is. Dit toch is spreker zelf door een der Voogden van de Stads-Armenkamer medegedeeld. De heer Hartelust leest in art. 6 van de verorde ning van 1893 het volgende „Indien een ambtenaar of bediende enz. in en door de uitoefening van zijn dienst buiten eigen schuld of toedoen ongeschikt wordt voor de verdere waar neming zijner betrekking, kan hem, ongeacht zijn diensttijd, het maximum-pensioen worden toegekend. Telt in dat geval de betrokken ambtenaar, bediende enz. geen vijftien dienstjaren, dan wordt de middelsom zijner bezoldiging over den geheelen diensttijd tot maatstaf voor de berekening van het pensioen ge nomen." Spreker zegt dat men hier te doen heeft met een ambtenaar, die zijn vollen diensttijd achter den rug heeft. In dit artikel is nu de mogelijkheid geopend dat het maximum-pensioen kan worden toegekend bij minder dienstjaren als een ongeluk is gebeurd in en door den dienst. Buiten dat heeft echter deze ambtenaar en zijne echtgenoote ook aanspraak op het maximum-pensioen. Het zijn voortreffelijke menschen, met den vollen diensttijd. Waar nu ook bij niet vollen diensttijd het maximumpensioen kan worden gegeven, zijn hier alle factoren aanwezig om aldus te handelen. De heer Zandstra heeft niet veel meer aan het ge sprokene toe te voegen. Met art. 6 der verordening in de hand meent hij dat Michmershuizen aanspraak heeft op het volle pensioen. Dat art. toch luidt„Indien een ambtenaar of be diende in en door de uitoefening van zijn dienst buiten eigen schuld of toedoen ongeschikt wordt voor de verdere waarneming zijner betrekking, kan hem, onge acht zijn diensttijd, het maximum-pensioen worden toegekend". Hier bestaat geen middenweg óf Mich mershuizen heeft recht op 't volle pensioen dat is 768.óf op dat volgens dienstjaren en dat bedraagt 584. Spreker ziet niet in dat Burgemeester en Wet houders anders kunnen redeneeren, n.l. het kan, maar

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1908 | | pagina 3