146 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 21 Juli 1908.
op den heer Beucker Andreae, 8 stemmen,
G. W. Koopmans, 2
op elk der heeren Burger en Lautenbach 1 stem,
terwijl 8 briefjes in blanco zijn ingeleverd.
De heer Beucker Andreae is alzoo benoemd.
Desgevraagd door den Voorzitter verklaart hij de
benoeming aan te nemen.
V. Wordt overgegaan tot de behandeling der voor
heden op den oproepingsbrief vermelde punten.
1. Aanbeveling van personen die in aanmerking komen
om geplaatst te worden op de aan den Commissaris der
Koningin in te zenden opgave van benoembaren in het
College van zetters.
De nominatie bestaat uit de heeren
E. J. Kuipers,
P. Attema,
C. L. B. J. Feitz,
K. E. Brunger,
H. W. Sonnega,
L. Dijkstra.
Hieruit wordt de volgende aanbeveling opgemaakt
1. E. J. Kuipers met 13 stemmen; op den heer
K. E. Brunger is 1 stem uitgebracht, terwijl 1 briefje
in blanco is ingeleverd.
2. P. Attema met 14 stemmen, terwijl 1 briefje
in blanco is ingeleverd.
3. C. L. B. J. Feitz met 12 stemmen, terwijl 3
briefjes in blanco zijn ingeleverd.
4. K. E. Brunger met 13 stemmen, terwijl 2 briefjes
in blanco zijn ingeleverd.
5. H. W. Sonnega met 12 stemmen, terwijl 8
briefjes in blanco zijn ingeleverd.
6. L. Dijkstra met 12 stemmen, terwijl 2 briefjes
in blanco zijn ingeleverd. Aan deze laatste stemming
is door 14 leden deelgenomen.
2. Voorstel van curatoren van het Gymnasium om
den heer dr. L. Ranlc definitief te benoemen tot leeraar
in de oude talen aan het Gymnasium.
Met algemeene stemmen wordt de heer dr. L. Rank
benoemd.
De heer Burger verlaat de vergadering.
3. Voorstel van Burgemeester en Wethouders om aan
den met ingang van 1 Januari 1909 eervol ontslagen
adjunct-commies le klasse ter secretarie B. van Weemen
van Noord een pensioen uit de gemeentekas te verleenen.
Dit voorstel luidt als volgt
Bij ons is ingekomen een adres van den heer B.
van Weemen van Noord alhier, houdende verzoek hem
op grond van vergevorderden leeftijd met ingang van
1 Januari 1909 eervol ontslag te willen verleenen als
adjunct-commies der le klasse aan de gemeente
secretarie, onder toekenning van pensioen.
De adressant zal den 9 December e.k. den leeftijd
van 83 jaren bereiken hij is sedert 1 Mei 1850 in
gemeentedienst en telt dus 58 dienstjaren.
Waardeerende de vele en goede diensten, door dezen
ambtenaar gedurende een reeks van jaren aan de
gemeente bewezen, achten ook wij, met het oog op
de toenemende werkzaamheden aan het bureau Be
volking, aan welks hoofd hij is geplaatst, en op het
naderen van het tijdstip der volgende tienjaarlijksche
volkstelling, het oogenblik, waarop hij gemeend heeft
zijn taak te moeten neerleggen, goed gekozen.
Wij hebben hem dan ook bij ons besluit van 26
Juni 1908 no. 2181/613, in afschrift hiernevens ge
voegd, eervol ontslag uit zijne betrekking verleend
met ingang van 1 Januari 1909.
Volgens art. 1 der verordening (Gemeenteblad no.
32 van 1893) komt adressant in aanmerking voor
pensioen vanwege de gemeente, waarom wij onder
overlegging van een staat, waarin het pensioen is
berekend, dat hem krachtens de artt. 85 der aan
gehaalde verordening kan worden toegekend, de eer
hebben U voor te stellen te besluiten
aan den heer B. van Weemen van Noord met inffanir
P O
van 1 Januari 1909, zijnde de datum waarop hem
eervol ontslag uit zijne betrekking is verleend, een
jaarlijksch pensioen toe te kennen van 712.
Het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt
met algemeene stemmen aangenomen.
4. Voorstel van Burgemeester en Wethouders om aan
E. Jongstra ondershands voor den tijd van vijf jaren te
verhuren een strook grond bij den ouden verschwater-
vjver aan den Oostersingel en te verpachten het grasge-
ivas van het geheele gemeentelijk terrein om dien vijver.
Dit voorstel luidt
E. Jongstra, bloemist alhier, heeft ons bij de over
gelegde adressen verzocht
1. weder inhuring van de hem ingevolge raads
besluit d.d. 20 October 1903 no. 7 bij contract van 7
Januari 1904 voor den tijd van 1 Juni 1904 tot 1
Juni 1909 in huur afgestane strook gemeentegrond
bij den Ouden Verschwatervijver aan den Oostersingel,
thans voor het tijdvak van 1 Juni 19091 Juni 1914;
2. pacht van het grasgewas van het overige dien
vijver omgevende gemeentelijk terrein voor hetzelfde
tijdvak.
Wat het eerstgemelde verzoek betreft doen wij
opmerken, dat het in adressants bedoeling ligt, heit
geheele op de overgelegde teekening in roode en gele
kleur aangeduide terrein als tuingrond te mogen ge
bruiken. Blijkens het nog loopende contract mag het
in gele kleur aangeduide gedeelte slechts als grasveld
door hem worden gebezigd. Tegen de gevraagde
uitbreiding bestaat noch bij ons, noch bij den Directeur
der Gemeentewerken eenig bezwaar, omdat toch het
water door vervuiling voor drinkwater ongeschikt is
geworden, zoodat de beperking van het gebruik der
onmiddellijk den vijver begrenzende geel gekleurde
strook grond, waardoor men de verontreiniging trachtte
te voorkomen, achterwege kan blijven.
Ook met het verzoek sub 2 genoemd, kunnen wij,
gelijk de Directeur der Gemeentewerken, medegaan.
Het is ons echter billijk voorgekomen, dat voor het
terrein een hoogere huursom dan de tegenwoordige
worde betaald, in aanmerking genomen het meerdere
genot, dat Jongstra nu daarvan krijgt, voor het kweeken
zijner heesters en bloemen. In overeenstemming met
het advies van den Directeur der Gemeentewerken wen-
schen wij den huurprijs thans bepaald te zien op
80.per jaar. Eindelijk dient o.i. voor de pacht
van het grasgewas, in tegenstelling met adressants
verzoek, die aanvankelijk den tegenwoordigen prijs
aanbood, het gemiddelde van de opbrengst over de
laatste drie jaar, in casu 20.te worden voldaan,
in totaal dus 100.per jaar. Met dit bedrag en
de overigens door ons gestelde voorwaarden heeft de
adressant, blijkens zijn overgelegde brieven, ten slotte
genoegen genomen.
Naar aanleiding van het vorenstaande hebben wij
de eer U voor te stellen te besluiten
aan E. Jongstra alhier voor den tijd van vijfjaren,
in te gaan 1 Juni 1909 en eindigende alzoo 1 Juni
1914, ondershands voor eene som van 100.— per
jaar af te staan
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 21 Juli 1908. 147
a. in huur met uitzondering van een halven
meter breede strook om den vijver het op de over
gelegde teekening door eone dubbele roode lijn
omgeven gedeelte van het terrein bij den Ouden
Verschwatervijver aan den Oostersingel, deel uitmakende
van het perceel, kad. bekend gemeente Leeuwarden
in sectie G no. 7061 als weiland, geheel groot 1 H.A.,
5 A., 30 c.A.
b. in pacht het grasgewas, op hot bovenvermelde
geheele terrein sectie G no. 7061,
een en ander op de door Burgemeester en Wet
houders vast te stellen voorwaarden.
De beraadslaging wordt geopend.
De heer G. W. Koopmans heeft in het voorstel
gelezen, dat de Directeur der Gemeentewerken en
Burgemeester en Wethouders geen bezwaar hebben
het terrein te verhuren, omdat hel water in den vijver
door vervuiling ongeschikt is voor drinkwater. Spreker
is ter plaatse geweest en heeft een onderzoek inge
steld.
Op 30 October 1900 is door den Voorzitter van
den Raad aan den heer Lautenbach op diens des
betreffende vraag ton antwoord gegeven, dat er van
opdoeken van den vijver geen sprake kon zijn zoolang
de tweede hoofdbuis van Grouw naar Leeuwarden
niet is gelegd.
Die tweede hoofdbuis bestaat nog niet en zoolang
die niet bestaat, moet Leeuwarden houden wat het
heeft, ten einde, wanneer b.v. eventueel besmettelijke
ziekte in den omtrek van den prise d'eau der water
leiding mocht uitbreken, in zijne behoefte aan water
te kunnen voorzien. Ook bestaat de mogelijkheid dat
door vermeerdering van het aantal fabrieken het water
tot Grouw zoodanig vervuild wordt, dat de prise
d'eau ongeschikt wordt.
Als dat gebeurt ziet het er voor Leeuwarden niet
best uit.
Bij spreker is de vraag gerezen waardoor is die
vervuiling ontstaan. Sprekor heeft bij zijne informatie
geen voldoend antwoord kunnen krijgen. Wanneer
men den toestand nagaat, komt men tot de conclusie,
dat do vervuiling door eigen toedoen is ontstaan.
Beziet men het bassin, waarin men in do laatste
jaren gewoon is het water te filtreoren, dan ziet men
daarin vuil water, vuiler dan in den vijver zelf.
Dit bassin schijnt niet te worden schoongemaakt.
Spreker kan zich voorstellen dat de toestand te
verbeteren is door goed schoonmaken van het bassin,
desnoods door het wegnemen van den grintdam.
Niet alleen voor drink-, maar ook voor spoelwater
moot de vijver er blijven, ook met het oog op de
bevolkto buurt in do nabijheid van den vijver en de
daar gelogen schippers.
Als het terrein verhuurd wordt en men laat alles
groeien wat groeien wil, dan wordt het zoo lang
zamerhand een voenplas, die nergens moer geschikt
voor is. Sprekor is van oordeel dat het water met
eenig schoonmaken van hot terrein geschikt is te maken
voor drinkwater. Spreker kent iemand, die het water
uit don vijver gebruikt als drinkwater. Dezen heoft
hij gevraagd hoo het hem bekomt en ten antwoord
gekregen: zonder kwade gevolgen. Spreker weet niet
wat hij moet voorstellen. Hij zou zeggenlaat de
Raad het voorstel van Burgemeester en Wethouders
verwerpen, niet omdat spreker tegen het voorstel van
verhuring is, maar om Burgemeester en Wethouders
O 1 O
in de gelegenheid te stellen do zaak nog eens te
bezien; omdat het voor de gemeente van groot belang is
dat de vijver blijft bestaan.
Do heer Baart rie la Faille heeft met grooto in
stemming het betoog van den heer Koopmans gehoord.
Spreker was voornemens ongeveer hetzelfde te zeggen.
Toen spreker den vijver onlangs passeerde en het
bordje zag mot het opschrift„ongeschikt voor drink
water", beving hem eene groote teleurstelling. Spreker
had niet gedacht dat het water, dat sedert jaren een
waarborg is dat de gemeente bij een eventueel defect
aan de waterleiding niet vei-stoken zal zijn van drink
water, hiervoor ongeschikt zou zijn.
Het betoog van Burgemeester en Wethouders lezende,
rees bij spreker de vraag, hoe komt het water zoo
vervuild. De vijver toch is behoorlijk afgesloten en
staat onder voortdurend toezicht.
Jongstra toch moet er voor waken dat er op het
terrein geen ongenoode gasten komen.
Bij het door spreker ingesteld onderzoek in loco
heeft hij hetzelfde gevonden als de heer G. W. Koop
mans. Het water in het bassin verkeert in een toe
stand van vervuiling, terwijl het water in don vijver
een heldere plas is, dat op het oog of dit zoo is,
kan chemisch en bacteriologisch worden onderzocht
in voldoenden staat van zuiverheid verkeert.
Spreker is van oordeel dat het terrein voldoende
geïsoleerd is. Wel wordt het door het garnizoen
gebruikt voor den pionierdienst, doch dit gaat niet
zoo druk, en behoeft geen verontreiniging van het
water ten gevolge te hebben.
Evenals den heer G. W. Koopmans spijt het spreker
dat het water, op welks zuiverheid gerekend wordt,
ongeschikt wordt verklaard voor drinkwater.
Wat aangaat het denkbeeld van don heer G. W.
Koopmans dat slechts zijdelings verband houdt
met het voorstel van Burgemeester en Wethouders,
om door verwerping van het voorstel als het ware
pressie op dat college uit te oefenen, spreker ziet
niet in dat het noodig is deze maatregel te nemen.
Hij vraagt aan Burgemoester en Wethouders
hoe komt het dat het water, hetwelk tot nu toe eene
ongerepte reputatie had, in eens ongeschikt wordt
verklaard voor drinkwater
Tevens wil spreker Burgemeester en Wethouders
uitnoodigen alle zorg aan de zuivering van het bassin
te besteden, opdat de ingezetenen bij een eventueel
gebrek aan de waterleiding in hunne behoefte aan
water kunnen voorzien.
Het voorstel van Burgemeester en Wethouders is
daarmee niet in strijd.
Do heer Lautenbach sluit zich geheel bij do vorige
sprokors aan. Hij zal dan ook niet over den vijver
spreken, maar wil do aandacht vestigen op het terrein,
waar het grenst aan do Weerklank. Daar schijnt een
gedempte sloot te bestaan, maar het lijkt meer op
een wildernis. Er is een afscheiding van prikkeldraad.
Kleine jongens of mannen hebben takken omgebogen
en die daarover heen gelegd, ten einde zoo op het
terrein te komen.
Spreker is er geweest en heeft bevonden dat de
kolken boordevol zitten, omdat hoogstwaarschijnlijk
het riool verstopt is. Aan den anderen kant bij de
school vond spreker denzolfden haveloozen toestand.
Als do soldaten op het terrein pionieren, gaat de jeugd
mee. Do bevelvoerendo luitenant of kapitein is niet
in staat do deur te sluiten, omdat van binnen over
het slot heen een plank gespijkerd is.
Als Jongstra het toezicht op zich heoft genomen,
heeft hij een last op zijn schouders, die moeilijk uit
voerbaar is. De toestand van de afscheiding van het
terrein is primitief. Hierop meent spreker de aandacht
te moeten vestigen.
De heer G. W. Koopmans doet opmerken dat dooi
den heer Baart de la Faille is gezegd, dat het voor
stel van Burgemeester en Wethouders wel kan wor
den aangenomen. Spreker meent dat dit niet moet