162 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 1 September 1908. het voorkomen van stagnatie in den geregelden gang van zaken en van wrijving tusschen het onderwij zend personeel onderling of met ouders van leer lingen eindelijk het voeren der administratie, kortom al datgene, wat eigenaardig tot de taak van het hoofd behoort te worden gebracht, meenen zij dat daar, bij scholen dus van geringeren omvang, niet zal behoeven te lijden, ook al heeft hij zijn dage- lijkschen arbeid voor de klasse. De ervaring, elders bij kleinere inrichtingen in dit opzicht opgedaan, toont dit genoegzaam aan. Bij de hoogere onderwijs instellingen wordt het systeem algemeen aangetrof fen en ook bij de meeste administratie's, particuliere als andere, neemt de chef, de leider, daadwerkelijk aan de bezigheden deel. Betreurd moet echter worden dat deze zaak ge worden is tot een vraagstuk van eene zoodanige strekking, dat niet altijd in het oog is gehouden, dat het in de Raadzaal der gemeente alleen mag worden beschouwd uit een oogpunt van wat door het belang van het onderwijs en daarvan alleen wordt geëischt. Of een ambulant hoofd al of niet is naar den zin der klasse-onderwijzers, de vraag kan, gelijk zij in ons college geen punt van bespreking heeft uitge maakt, ook bij Uwe debatten onzes inziens veilig bui ten het geding blijven, dit zal de zuiverheid Uwer beslissing slechts bevorderen. Alleen van dat meer begrensde standpunt de zaak beziende, oordeelt de meerderheid van ons college dat, tegenover het gel delijke en paedagogische voordeel, bij kleinere in richtingen de positie van hoofd, zooals zij boven in korte trekken door ons is geschetst en dus het be lang van het onderwijs, nog niet a priori schade behoeft te lijden, wordt hem tevens eene klasse op gedragen. Wij meenen, de bovenstaande beschouwingen aan U voorleggende, hiermede aan do tot ons gerichte uitnoodiging gevolg te hebben gegeven en stellen U thans voor te besluiten onder aanvaarding der verzekering dat, zoodra bij scholen, ingericht en bevolkt als de openbare ge meentescholen der le klasse, de maatregel kan wor den genomen om aan het betrokken hoofd het ge regeld geven van onderwijs aan een der klassen op te dragen, van Burgemeester en Wethouders het doen van de noodige stappen om daartoe te geraken kan worden verwacht, over te gaan tot de orde van den dag. De beraadslaging wordt geopend. De heer Duparc herinnert er aan, dat, toen in de vergadering van 80 October des vorigen jaars door den heer Krijgsman werd voorgesteld een motie, om Burgemeester en Wethouders uit te noodigen, een onderzoek in te stellen naar de wenschelijkheid van het nemen van een proef met het aanstellen van niet-ambulante schoolhoofden, hij daar tegen stemde. De motie werd met 10 tegen 9 stemmen aangenomen. Burgemeester en Wethouders hadden dus aan de uit noodiging gevolg te geven. Gelijk uit hun, ter voldoening daaraan, gedaan voorstel, is gebleken, was er een gelijke meerderheid en een gelijke minderheid in hun college. De Raad kan derhalve aannemen, dat, ingevolge het derde lid van artikel 92 der gemeentewet, de stem van den voorzitter in deze zaak heeft beslist en de aanleiding is geweest tot het onderwerpelijke voorstel. Wat tot aanbeveling van dit voorstel is aangevoerd, heeft spreker geenszins kunnen overtuigen van de wenschelijkheid, om te eeniger tijd een, zij het ook gedeeltelijke, proef te nemen met de afschaffing van het ambulantisme, om dezen geijkten term nu en ook verder te gebruiken. Spreker betreurt het met Burgemeester en Wet houders, dat deze zaak is geworden tot een vraag stuk van een zóódanige strekking, dat niet altijd in hot oog is gehouden, dat het in de raadzaal der gemeente alléén mag worden beschouwd uit een oog punt van wat in het belang van het onderwijs en daartoe alleen wordt geëischt. Of een ambulant schoolhoofd al of niet is naar den zin der klasse-onderwijzers, de vraag kan, gelijk zij bij Burgemeester en Wethouders geen punt van bespreking heeft uitgemaakt, naar spreker's meening, ook hier veilig buiten het geding blijven I want het zal, zooals Burgemeester en Wethouders terecht doen opmerken, de zuiverheid der beslissing slechts bevorderen. Spreker zal zich bij zijn bestrij ding van het voorstel geheel hiernaar gedragen en zich daarom onthouden van elke beschouwing, die met de zaak zelve niets gemeen heeft. Spreker meent geen tegenspraak te zullen onder vinden, als hij beweert, dat bij elke schoolregeling allereerst op de belangen van het onderwijs, dit zijn die van de leerlingen, moet worden gelet. Een schrij ver in het Staatsblad van 28 Juni j.h, gelijk spreker meent te weten, een der meest uitstekende leden van de Commissie van Toezicht op het Lager Onderwijs te Amsterdam, drukt zich daarom uit als volgt„Bij elke schoolregeling komen in de eerste, in de tweede en in de laatste plaats in aanmer king de belangen der schoolkinderen. Aan dezen eisch behoort ook te worden voldaan bij de regeling der taak van het hoofd en van de onderwijzers". Elke andere overweging, zegt spreker, moet hiervoor wijken, vooral ook die, welke in het voorstel van Burge meester en Wethouders voorkomt, dat afschaffing van het ambulantisme tot besparing van kosten zou kun nen leiden. De geldkwestie mag allerminst den door slag geven, waar het een zaak van zooveel gewicht als hier, de bevordering van een in alle opzichten goed onderwijs, betreft. Nu beweren Burgemeester en Wethouders ook wel, dat aanwinst van een voor treffelijk onderwijzer het gevolg van afschaffing van het ambulantisme zou hunnen zijn, waarmede kenne lijk is bedoeld, dat het schoolhoofd in dit geval een klasse vóór zich zou hebben. Daartegenover staat echter het groote nadeel, dat elk toezicht van het hoofd op do onderwijzers van bijstand zal ontbreken. Nóch het rijks-, nóch het gemeentelijk schooltoezicht zal dit tekort ooit kunnen dekken. De leden van dit toezicht komen toch slechts bij tijd en gelegenheid in de school, meer kan ook moeilijk van hen worden gevorderd en vordert de wet ook niet, kunnen zich daarom ook niet voldoende op de hoogte van de toestanden in de school stellen. Het toezicht van het hoofd is vooral ook noodig, als jaarlijks het tijdstip is gekomen, om te beslissen over het al of niet bevorderen der leerlingen tot een hoogere klasse en, waar het betreft de moisjesschool, voorbereidend tot het middelbaar onderwijs, de toelating tot de daarvoor bestemde school zonder examen te behoeven af te leggen. Spreker zegt dit alles op grond van zijn twintigjarige ervaring als lid der commissie van toe zicht op het lager onderwijs, van 1876 tot 1896. Hij vraagt, hoe in een en ander zou zijn te voorzien, als het hoofd geregeld met het geven van het geheele onderwijs in één klasse of gedurende alle schooltijden in onderscheidene klassen werd belast Daarom echter behoeft het hoofd nog niet geheel te zijn vrijgesteld van het geven van onderwijs. Trouwens, dit is te Leeuwarden nooit het geval ge weest en deze toestand bestaat nog. Nog een vraag. Hoe zal het hoofd ooit een van hem gevraagd wordend oordeel kunnen uitspreken over de geschiktheid en bekwaamheid van zijn onder wijzers van bijstand, indien deze naar een onderwijzers betrekking in een andere plaats dingen. In hoever inmenging van den Raad in zaken, die het inwendige van de school raken, in overeenstem Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 1 September 1908. 163 ming zou zijn met art. 21 der wet op het lager onderwijs, althans met den geest van dit artikel, wenscht spreker nog geheel in het midden te laten. Nu willen Burgemeester en Wethouders, casu quo, een proef nemen met de scholen der eerste klasse, voorbereidende voor Hooger- en voor Middelbaar onderwijs. Proefnemingen kunnen dikwijls schadelijk, ja gevaarlijk zijn. Spreker zou ze willen noemen een visisectie, niet echter op dieren, maar op menschen, op schoolkinderen. Het gevaar geldt meer in het bijzon der voor de school, waarvan de leerlingen later naar het gymnasium of naar de hoogere burgerschool moeten overgaan. Men telle dit niet te licht. Deze school had de laatste twee maanden van den jongsten cursus geen hoofd. En wat heeft men zien gebeuren Naar spreker is onderricht, werden van de 15 leerlingen, die in Juli het toelatingsexamen deden voor de rijks hoogere burgerschool, 5 afgewezen, een getal, dat, in vergelijking met den uitslag van vorige jaren, niet gering is te noemen. Burgemeester en Wethouders zeggen, dat scholen van geringen omvang niet behoeven te lijden, al heeft het hoofd zijn dagelijkschen arbeid voor de klasse, en dat de ervaring, elders bij kleinere inrichtingen in dat opzicht opgedaan, dit genoegzaam aantoont. Kleine inrichtingen. Maar Burgemeester en Wethou ders zullen toch de beide scholen der eerste klasse, waarvan op 15 Januari dezes jaars die voor jongens niet veel minder dan 200, die voor meisjes ruim 150 leerlingen had, toch niet als kleine scholen willen hebben aangemeld? De door Burgemeester en Wet houders gemaakte vergelijking van scholon voor lager onderwijs met hoogere onderwijs-inrichtingen, met administraties en met particulieren, waar volgens hem, het systeem, zooals zij het noemen, wordt toe gepast, kan volgens spreker hier niet gelden. Het zijn hier ongelijke grootheden. Het zou ten slotte neerkomen op evenveel schooltjes als er onderwijzers zijn. Spreker had zich afgevraagd, wat nu in dezen den Raad staat te doen. Afstemmen van het voorstel van Burgemeester en Wethouders, zooals het hier ligt, zou slechts tot een negatief resultaat leiden. De nu reeds herhaaldelijk in den Raad behandelde en tot veel beraadslaging geleid hebbende zaak moet echter van de agenda worden afgevoerd, en daarom heeft hij de eer met zijn medeleden de heeren de la Faille, Har telust, Burger en Menalda voor te stellen de volgende motie De Raad, Gezien het schrijven van Burgemeester en Wethou ders van 5 Juni en 22 Juli j.l., inhoudende, dat, zoo dra bij scholen, ingericht en bevolkt als de openbare gemeentescholen der eerste klasse, de maatregel kan worden genomen, om aan het hoofd het geregeld geven van onderwijs in een der klassen op te dragen, van hun college het doen van de noodige stappen, om daartoe te geraken, kan worden verwacht, spreekt als zijn oordeel uit, dat zoodanige maat regel niet zou zijn in het belang van het onderwijs. De Voorzitter deelt mede dat door de heeren Duparc, Baart de la Faille, Hartelust, Burger en Menalda de volgende motie is ingediend „De Raad der gemeente Leeuwarden Gezien het schrijven van Burgemeester en Wethou ders van 5 Juni/22 Juli j.l., inhoudende dat, zoodra bij scholen, ingericht en bevolkt als de openbare gemeentescholen der eerste klasse, de maatregel kan worden genomen, om aan het hoofd het geregeld geven van onderwijs in een der klassen op te dragen, van hun college het doen van de noodige stappen, om daartoe te geraken, kan worden verwacht spreekt als zijn oordeel uit, dat zoodanige maatregel niet zou zijn in het belang van het onderwijs." Spreker schorst de beraadslagingen over het voorstel van Burgemeester en Wethouders en opent die over de ingediende motie. De heer Haverschmidt, die de motie van den heer Duparc steunt, zegt, dat in geen enkelen tak van dienst zooveel agitatie wordt gekweekt als juist bij het onderwijs, zeer ten nadeele van het onderwijs. De strijdleus is tegenwoordig „Hoofden voor de klas" als overgang naar de hoofdelooze school en het heeft spreker zeer verbaasd, dat Burgemeester en Wethou ders een stap in die richting willen doen op een tijdstip, waarin het ambulantisme meer noodig is dan ooit te voren. Op de meest onpartijdige wijze heeft de school commissie deze kwestie onderzocht met het resultaat, dat zij zelfs in scholen met 6 a 7 klassen geen klasse- hoofden wenscht en het zal niemand bevreemden, dat spreker zich schaart aan de zijde van de beide wet houders, die niet met het voorstel meegaan. Hoe de beide andere leden van het Dagelijksch Bestuur in dezen maatregel een finantiëel en paeda- gogisch voordeel zien, is spreker niet duidelijk. In elk geval zal dat geldelijk voordeel komen ten koste van het onderwijs, wanneer men het personeel met een leerkracht vermindert en het hoofd, dat zijn bepaald getal lesuren reeds geeft, laat invallen. Ongelukkiger baantje dan dat van reserve-onder wijzer bestaat er bij het onderwijs niet; de man heeft geen verantwoordelijkheid, ook geen controle, want het hoofd staat voor de klas en in het beste geval zal hij de hem vreemde klas wat „bezig houden". De reserve-onderwijzer bij uitnemendheid is het hoofd geen beter gelegenheid voor hem om zich op de hoogte te stellen van de vorderingen zijner leer lingen. Men meene toch niet dat de onderwijzers geen controle noodig hebben ook te Leeuwarden zijn heel wat jonge leerkrachten en zelfs „de Bode" zegt, dat de opleiding aan kweek- en normaalschool onvol doende is. Waarom dus den strijd aan te binden tegen de hoofden in plaats van te profiteeren van hunne rijpe ervaring. Amsterdam, dat uitsluitend personeel heeft met hoofdacte, heeft het niet aangedurfd het ambulantisme af te schaffen. Zelfs klasse-onderwijzers zeggen, spreker citeert uit het Nieuwe Schoolblad, „als er geen toezicht was, zou het op de scholen al gauw een janboel, een pan worden." Spreker blijft van meening, dat men de gewaagde proefneming op schoolkinderen maar aan andere ge meentebesturen moet overlaten. De heer Burger zegt dat hij het geheel eens is met hetgeen door de beide vorige sprekers is gezegd en alleen iets in het midden heeft te brengen tot aan vulling van het door hen gesprokene. Spreker heeft in de eerste plaats op het oog de vergelijking, die Burgemeester en Wethouders hebben gemaakt met het Middelbaar- en Hooger Onderwijs. Die vergelijking gaat mank. Een schaduwzijde aan het ambulantisme verbonden, is, dat het hoofd< in den regel een der uitstekendste leerkrachten, niet allen tijd aan het onderwijs kan geven. Dit is te betreuren, maar het is onvermijdelijk en juist dat wordt door de ervaring bij Hooger- en Middelbaar onderwijs geleerd. Bij een Hoogere Burgerschool spreker weet dit van zeer nabij heeft de ervaring geleerd, dat de Directeur veel tijd noodig heeft voor zijn werkzaam heden als zoodanigzijne administratieve bemoeiingen, zijn algemeen toezicht op den gang van zaken, het voeling houden met de leeraren en met de leerlingen der verschillende klassen, besprekingen met de ouders

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1908 | | pagina 4