166 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 1 September 1908. advies is uitgebracht, zeer vertroebeld wordt door het gebruiken van allerlei argumenten, die de kern ervan niet raken. Hij heeft om dit te bewijzen, slechts de aandacht te vestigen op de hier thans gevoerde discussie in het algemeen en op do rede van den heer Haverschmidt in het bijzonder, die o.a. zeide, dat Burgemeester en Wethouders met hun voorstel een stap zetten in de richting van de school zonder hoofd, en die gesproken heeft van aanbinden van den strijd tegen de hoofden. Spreker behoeft de verzekering toch waarlijk niet te geven dat geen enkel lid van het Dagelijksch Bestuur er ook maar een oogenblik aan denkt om scholen te wenschen zonder hoofd en dat niemand hunner van meening is, dat zeer velen der onderwij zers geen leiding meer noodig zouden hebben. Bur gemeester en Wethouders hebben zich bij de bespre king van de motie van den heer Krijgsman alleen de vraag gesteld „Zou afschaffing van het ambulantisme in sommige gevallen ten goede kunnen komen aan het onderwijs" en zij zouden wenschen, dat ook de Raad de zaak alleen van dat standpunt bekeek. Zij nu meenden, dat daarvoor zooveel te zeggen valt, dat het raadzaam is de praktijk hier uitspraak te laten doen. De voordeelen van de voorgestelde regeling zijn dan ook nog door niemand weerlegd. Het feit dat als men het hoofd voor eene klasse plaatst, men aan een der beste leerkrachten zijn ware bestemming geeft, en dit voor het onderwijs van groote beteekenis is, is zelfs toegestem^. Trouwens waar het onderwijs juist zijne beteekenis ontleent aan de persoonlijke aanraking van onderwijzer en leerling, daar kan de invloed van het hoofd niet door derden heen werken. Geeft men het hoofd een klas, dan zal bovendien de wetenschap, dat de leerlingen te oeniger tijd bij dat hoofd terecht komen, de onderwijzers aansporen tot meerdere krachtsinspanning. De eenige vraag, die dus overblijft is dezeof door den voorgestelden maatregel het geven van leiding en het houden van controle onmogelijk wordt gemaakt. Dit nu wordt door verschillende sprekers beweerd. De heer Burger o.a. zegtdat aan een 8-klassige school het hoofd de handen reeds vol heeft met administratie, bespre kingen enz. Als dat waar is, dan is het niet mogelijk dat een hoofd aan een 12-klassige school met ongeveer dubbel zooveel leerlingen het werk kan doen. En kan hij dat wel, dan moet het hoofd van een 8-klassige school tijd overhouden. Als men dan nu de goede zijde erkent van het plaatsen van het hoofd voor de klas, welke bezwaren kunnen er dan zijn tegen het voorstel van Burge meester en Wethouders Het toezicht ontbreokt niet. Het hoofd kan zich immers van tijd tot tijd laten vervangen door het personeel dat vrij komt door gymnastiek-, teeken- of handwerklessen. Dat toezicht in de klas behoeft toch zooveel tijd niet te kosten, want het behoort alleen te bestaan in het waarnemen van wat er voorvalt. De leiding echter begint pas na de schooluren en bestaat in besprekingen met het personeel naar aan leiding van het waargenomene. Waar het hoofd te beoordeelen heeft den overgang van het lager- naar het middelbaar onderwijs, zou het de aangewezen weg zijn, dat hij de hoogste klasse voor zijne reke ning nam. Bovendien moet het laatste voordeel, het finan- ciëele, niet uit het oog worden verloren. Teder hoofd der school, die een klasse heeft, spaart een onderwijzer van bijstand uit. De heer Schoondermark zegt dat het den Raad niet zal bevreemden, dat ook de minderheid van het college van Burgemeester en Wethouders hare motieven heeft en deze wil mededeelen. Spreker verzoekt allen hem in gedachten te volgen naar een lagere school, waar het hoofd voor de klasse staat. Hem te spreken is onmogelijk, want hij staat voor de klas. Dit kan dan na schooltijd geschieden. Spreker zou dat hoofd dan willen vragen hoe het met den overgang der leerlingen gaat. Als dit moet worden overgelaten aan de onder wijzers, zou de school spoedig in de war loopen. Het gebeurt dan ook niet zoo, want voor dien overgang wordt overleg gepleegd tusschen de onderwijzers en het hoofd. Het kost aan het hoofd dan ook veel tijd zich op de hoogte te stellen van de vorderingen der leerlingen. Stel u voor, zegt spreker, een onderwijzer die fouten maakt. De kinderen gaan over naar een andere klasse en de onderwijzer in deze klasse zal daardoor veel werk hebben die fouten te herstellen. Als voorbeeld noemt spreker een onderwijzer die rekenles geeft, maar die bij het oplossen der vraag stukken er niet om geeft, dat er taalfouten worden gemaakt. Hij geeft immers rekenen. De onderwijzer, die de kinderen later krijgt en daar wel op let, heeft minstens drie maanden werk om dit te herstellen. Spreker vraagt aan het hoofd met een klas, hoe licht gij Burgemeester en Wethouders in omtrent sollicitanten Ja, zal men zeggen, laat die naar hier komen. Er zijn echter voorbeelden van onderwijzers, die goed proefles geven en die in hun eigen klasse veel gebreken hebben. Het hoofd moet in de gelegen heid zijn tot het instellen van een onderzoek naar de sollicitanten in hun eigen klasse. Voor een week of drie bezocht spreker de tentoon stelling tot opvoeding van het kind te 's Gravenhage. Spreker heeft daar eene methode gezien van zang onderwijs van den heer Ligthart, die aan 2 scholen is ingevoerd. Een hoofd, die een eigen klasse heeft, zou een der gelijke methode niet kunnen invoeren. Waar Burgemeester en Wethouders zelf zeggen dat van het hoofd wordt geëischt het met zijne rijpere ervaring en meer bezonken inzichten geven van een vaste richting aan het onderwijs over al de klassen der school, het voorkomen van stagnatie in den ge- regelden gang van zaken en van onderlinge wrijving tusschen het onderwijzend personeel of met de ouders der leerlingen, meent spreker dat duidelijk is dat het hoofd niet voor de klasse hoort, maar meer nut kan doen als ambulantus. Spreker is van oordeel dat de heer Oosterhoff een verkeerd begrip van leiding heeft. Hij toch zegt dat de leiding eerst na do schooluren behoort te beginnen en wil het hoofd dus niet in de klasse naast den onderwijzer van bijstand hebben. Spreker heeft een tegenstander bij zich gehad en hem gevraagd, waar hij zijne opleiding had genoten. Deze antwoordde „aan de kweekschool." Op de vraag hoe hij had leeren doceeren, antwoordde hij dat hij dit geleerd had van een onderwijzer die het hem voor deed, waarna hij het moest doen. Bij de 13 vakken zijn er nu toch altijd enkele, waarin het onderwijs minder goed wordt gegeven. Komt nu het hoofd in de klasse en neemt deze op een handige wijze de taak van den onderwijzer over, dan kan dit ten goede komen aan deze leerkracht. De heer Krijgsman heeft gezegd dat de hoofden geneigd zijn om te vitten. Wat is vitten Als een onderwijzer niet gewoon is de puntjes op de i te zetten en het hoofd eischt dit van hem, dan kan men zulks bezwaarlijk vitten noemen en toch is spreker zulk een geval bekend. Spreker weet dat de hoofden veel liever een klas hebben en dat zij de betrekking van controleur niet als gemakkelijk beschouwen. Zij zijn verplicht van 612 uren les te geven en allen geven zij het maximum. Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 1 September 1908. 167 Do heer Oosterhoff heeft gezegd dat niemand de voordeelen van een niet-ambulant hoofdschap heeft weerlegd. Spreker heeft van die voordeelen niets gehoord hij heeft echter de voordeelen van een am bulant hoofd duidelijk aangegeven. Waar spreker overtuigd is dat een ambulant hoofd meer kan doen in het belang van het onderwijs dan een hoofd met het geven van onderwijs aan een klasse belast, mag het financiëel voordeel niet ter sprake komen. Dit voordeel gaat bovendien te loor als er voor de vervanging tijdelijke onderwijzers noodig zijn, daar de gemeente voor deze leerkrachten geen subsidie krijgt van het Rijk. Spreker zal dus tegen het voorstel van Burgemeester on Wethouders stemmen. De heer G. W. Koopmans doet opmerken dat hij niet twijfelt of allo sprekers hebben de zaak bespro ken, in het belang van het onderwijs, zonder neven bedoelingen. De heer Schoondermark heeft beweerd, dat als er in een klasse slecht onderwijs wordt gegeven, de onderwijzer in de volgende klasse heel wat werk heeft dit te herstellen. Indien dit het geval ware, dan zou, meent spreker, die volgende onderwijzer zich gaan beklagen en aldus spoedig blijken waar de fout zat. Dit zou een practische zelf-contróle zijn. Ook beweert de heer Schoondermark dat liet ambu lant hoofd op de hoogte moet zijn van de vorderingen van alle leerlingen en dat hij zich daarvoor met het onderwijs van allen moet bemoeien. Is dit zoo, dan wordt een groot deel van de verantwoordelijkheid van den onderwijzer op het hoofd overgedragen en ver zwakt het tegenwoordige systeem niet weinig het verantwoordelijkheidsgevoel der klasse-onderwijzers. Verder beweert de heer Schoondermark geen goede onderwijzers te kunnen krijgon zonder dat het hoofd persoonlijk een onderzoek instelt. Spreker neemt aan beste onderwijzers te krijgen alleen met proeflessen. Zelf heeft spreker altijd les gehad van dergelijke onderwijzers, en durft gerust beweren dat het uitstekende leermeesters waren. Hij neemt aan dat alle onderwijzers goed zijn en dat elk in staat is les te geven zooals het behoort. Dan is het ambulantisme overbodig en kan het hoofd de hoogste klasse krijgen. Wanneer de onderwijzers weten dat het hoofd hunne leerlingen eenmaal krijgt, dan zullen zij al hunne krachten inspannen om hun ouderwijs zoo goed mo gelijk te doen zijn. Tot nu toe heeft spreker geen gevestigd oordeel gehad over de motie-Duparc c.s. De heer Duparc wil die motie verdedigen met oen practisch voorbeeld en zegt, dat er van de 16 leerlingen van school 2, die examen deden voor de Rijks Hoogere Burgerschool, een vijftal niet zijn geslaagd, terwijl daar was een niet-ambulant hoofd. Het spijt spreker dat de heer Duparc dit voorbeeld heeft aangehaald. Zooeven toch heeft de Raad het tijdelijk hoofd eene gratificatie toe gekend voor het goed volbrengen van die taak. Het tegenwoordig hoofd is als zoodanig nog slechts enkele dagen werkzaam. Spreker zegt dit om te doen uitkomen, dat aan het tegenwoordig hoofd van school 2 en het tijdelijk hoofd van die inrichting geen de minste schuld kan worden aangewreven omtrent dat feit. Hij is van oordeel dat het voorbeeld juist lijnrecht tegenover de motie staat, immers het hoofd van school 2 ivas een ambulant hoofd. Spreker zou gaarne dit voorbeeld zien weerlegd. Er is een oud Friesch spreekwoord dat luidt „besiikje is 't neiste rjucht." Spreker wil dit in toe passing brengen en de proef op de som nemen. Het onderwijs zal daardoor geen onherstelbaren knak krijgen. De heer Duparc zou eigenlijk van het woord kunnen afzien na wat door verscheidene leden ter ondersteu ning der motie is gezegd. Toch nog een enkele op merking. In het bijzonder werd spreker getroffen door de rede van den heer Schoondermark, die dit moge in de oogen van den heer G. W. Koopmans niet het geval zijn geweest de zaak zoo praktisch mogelijk heeft behandeld. Kaar aanleiding van wat de heer G. W. Koopmans aan sprekers adres heeft gezegd, wil hij gaarne de verklaring afleggen, dat hij, door vermelding van het feit, dat van school 2 een grooter getal leerlingen dan in andere jaren bij het toelatings-examen voor de Rijks Hoogere Burgerschool werd afgewezen, niets heeft willen afdingen op den ijver en de werkzaam heid van het tijdelijk hoofd, aan wien de Raad zoo even, met algemeene stemmen, daarvoor een gratifi catie heeft toegekend. Het door den heer Krijgsman op den inspecteur Fabius gedaan beroep beteekent voor spreker al heel weinig. Een inspecteur komt te hooi en te gras in de school en zóó kan hij, uit den aard der zaak, geens zins over het onderwijs en de wijze waarop het wordt gegeven, een afdoend oordeel uitspreken. Volkomen waar, dat ook andere onderwijs-mannen vóór de afschaffing van het ambulantisme zijn. Maar met evenveel recht als deze mogen de voorstanders voor het behoud er van een meening er op nahouden. De heer Klaas de Vries, voor wiens groote kennis spreker voor het overige de meeste achting koestert, moge voor de afschaffing zijn, hij heeft echter de er varing te dien opzichte slechts op één school ver kregen, en tegenover diens meening staat die van honderden schoolhoofden, ook van allen te Leeuwar den, die er geheel anders over denken. De heer Oosterhoff wenscht een enkele opmerking te maken. Door den heer Schoondermark is spreker iets in den mond gelegd, dat hij niet heeft gezegd, n.l. dat hij geen hoofd in de klasse zou wenschen. Spreker heeft dit niet beweerd, hij heeft getracht te betoogen dat het hoofd tijd heeft voor ander werk en gezegd, dat hij zich voorstelt dat het hoofd in de klasse alleen waarneemt en buiten de klasse den onder wijzer de noodige opmerkingen maakt. Het voorbeeld, door den heer Schoondermark gegeven, versterkt hem in deze opvatting. Als een onderwijzer de puntjes niet op de i zet, behoort het hoofd hem buiten de schooluren op het verkeerde daarvan opmerkzaam te maken. De heer Burger doet opmerken, dat in de als altijd keurige argumentatie van den heer Oosterhoff de nadruk is gelegd op het voornaamste bezwaar tegen het ambulantisme. Het is waar dat de beste leer krachten niet ten volle worden gebruikt, maar spre ker wil er met nadruk op wijzen, dat hier toch ook een niet te versmaden voordeel tegenover staat. En daarmede komt hij tot een punt, dat nog niet aan de orde is gekomen, namelijk het instituut van re- serve-onderwijzer. Geeft men het hoofd een klas, dan komt men tot het aanstellen van reserve-onder wijzers. Hiervoor zal men niets anders kunnon krijgen dan „het uitschot" want goede onderwijzers leenen zich niet voor een dergelijke betrekking. Yoor reserve-onderwijzer krijgt men waarschijnlijk in hoofdzaak 2 soorten van menschen in de eerste plaats beginnelingen, die zoolang reserve blijven tot zij eene goede betrekking krijgen en in de tweede plaats gepensionneerden. Deze krachten heeft men echter niet het liefst. Er komen dan minderwaardige krachten voor de klas, wier arbeid te minder kans heeft op eenig gunstig resultaat, omdat zij van de leerlingen en den stand van het onderwijs absoluut niet op de de hoogte zijn. Wanneer echter het hoofd ambulant is, is een

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1908 | | pagina 6