22 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 26 Januari 1909. der commissie niet in het debat gebracht wil zien, noch dien voorzitter tegenover zijne medeleden wil binden. Stelt de Raad prijs op dat verslag, dan kan hij altijd nog beoordeelen of hij bereid is aan den wensch der commissie te voldoen. De heer Besuijen zal zich daar niet tegen verzetten, al vindt hij het overbodig. Zooeven is het verzoek van den heer Hartelust afgestemd. Hier hebben wij nu hetzelfde geval. De Commissie van Toezicht heeft gelegenheid gehad advies uit te brengen. Spreker meent dat zij met haar verzoek, evenals de heer Hartelust, eerder had moeten komen. De zaak is nu afgedaan. De Voorzitter veroorlooft zich de opmerking dat de heer Besuijen de zaak niet geheel juist weergeeft. De Commissie van toezicht heeft destijds gepraead- viseerd op de bekende motie, die 1 November 1906 ten opzichte dezer school werd aangenomen en haar is ten slotte officieel niet anders bekend dan het voorstel van Burgemeester en Wethouders, dat in bijlage no. 20 van 1908 is afgedrukt, van welke bijlage haar een exemplaar, onmiddellijk na het verschijnen, is toegezonden. Doch in die bijlage is alleen te vinden een voorstel om een hooger en een progressief schoolgeld te heffenhoe dat denkbeeld zou worden uitgewerkt, bleef onbekend en toen zulks was geschied in het voorstel dat thans aan de orde is, werd de commissie niet meer gehoord. Zij moet dus geacht worden onbekend met deze verordeningen te zijn en onver klaarbaar is het niet, dat zij zich eerst thans, tijdens de behandeling, rekenschap is gaan geven van de belangen die, naar haar oordeel voor het onderwijs hier op het spel stonden. De Raad blijft echter geheel vrij en spreker wenscht dan ook niets anders te doen dan, zoo men er prijs op stelt, verslag te doen van het onderhoud, dat hij met den voorzitter der commissie had. De deuren worden hierop gesloten. Na heropening komt aan de orde een voorstel van Burgemeester en Wethouders om over art. 9 het ad vies in te winnen der Commissie van Toezicht op het Middelbaar Onderwijs. Met 15 tegen 7 stemmen wordt dit voorstel aan genomen. Vóór stemmen de heeren: J. Koopmans, Oosterhoff, Lautenbach, Berghuis, Krijgsman, van Messel, Duparc, Menalda, Schoondermark, Burger, Feitz, Komter, Haverschmidt, Baart de la Faille en Beekhuis. Tegen de heerende Jong, Besuijen, Zandstra, Wilhelmij, G. W. Koopmans, Hartelust en Feddema. De heeren Beekhuis en Burger verlaten thans de vergadering. Aan de orde komt nu B. Verordening op de invordering van het schoolgeld voor het onderwijs aan de school voor Middelbaar Onder wijs voor meisjes. De artikelen 16 worden met algemeene stemmen vastgesteld. De Voorzitter stelt voor de behandeling te schorsen met het oog op het zooeven genomen besluit. Dienovereenkomstig wordt besloten. 9. Nader voorstel van Burgemeester en Wethouders inzake den aan de Woningvereeniging Leeuwarden te verleenen steun. (Bijlage no. 2). Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders. 10. Voorstel van Burgemeester en Wethouders om in beginsel te besluiten te zijner tijd voorloopig voor één jaar bij wijze van proef aan C. J. de Vogel en H. W. Sonnega alhier op te dragen het verrichten der keuringen van voedingsmiddelen. Dit voorstel luidt als volgt Toen in Uwe vergadering van den 9 Juni 1.1. ter tafel kwam ons voorstel van den 27 Mei te voren no. 1736/75 om, in afwachting van onze nadere voor stellen tot het vaststellen van die regelingen, die aan een aansluiting bij den Centralen Keuringsdienst van voedingsmiddelen en gebruiksartikelen voor Nederland- sclie gemeenten te Rotterdam zullen blijken te moe ten voorafgaan, in beginsel tot die aansluiting voor loopig bij wijze van proef voor één jaar te besluiten, werd op voorstel van den heer Baart de la Faille besloten vóór het in behandeling te nemen eerst het advies van de Gezondheidscommissie in te winnen. Sedert kwam tot ons leedwezen pas nadat ons bovenbedoelde voorstel publiek domein was geworden nog bij U in en werd bij het betrekkelijke dossier gevoegd een adres van C. J. de Vogel en H. W. Sonnega, beiden scheikundige en bacterioloog alhier, waarbij wordt verzocht het voorstel van Burgemeester en Wethouders niet aan te nemen, doch hen uit te noodigen met adressanten in overleg te treden, die hier ter stede tot nu toe steeds de onderzoekingen voor de gemeente, de Gezondheidscommissie en de Rechterlijke Macht hebben gedaan en die zich bereid verklaren de gewenschte controle onder dezelfde waarborgen voor de gemeente als bij het Rotterdam sche bureau gezamenlijk op zich te nemen. Onder dagteekening van den 23 Juni ontvingen wij het rapport van de Gezondheidscommissie, waar in wordt geadviseerd niet op het voorstel van Burge meester en Wethouders in te gaan. Voor zoover hare meening mede gebaseerd is op een min gunstig oordeel over het keuringsbureau, waarover de com missie zich eenigszins schamper uitlaat, kunnen wij verwijzen naar de nadere correspondentie, die wij nog met het bureau hebben gevoerd, waaruit blijkt dat verschillende gemeenten tot aansluiting zijn o ver gegaan of zullen overgaan en Zwolle, dat voor 1908 had gecontracteerd, ook voor 1909 aan het bureau verbonden blijft. Bovendien is ons bekend dat de Inspecteur der Volksgezondheid te Zwolle, de heer Goester, een zeer gunstig oordeel over de werking van het bureau heeft geveld. Wij kunnen dus constateeren dat het een alleszins gerechtvaardigde stap geweest zou. zijn om bij wijze van proef voor één jaar van de diensten van dat bureau gebruik te maken, een handelswijze waarin trouwens anderen ons reeds waren voorgegaan. Doch de Gezondheidscommissie komt bovendien tot haar advies, omdat zij meent dat een keuringsdienst, zal hij goed werken, plaatselijk behoort te zijn. Deze uitspraak in hare algemeenheid voor hare rekening- Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 26 Januari 1909. 23 latende, moeten ook wij erkennen dat zeker een bureau, dat werkt op de plaats waarvoor de dienst is ingesteld, iets voor kan hebben boven een elders gevestigde inrichting. Toen dan ook, nadat ons voorstel bij U was ingediend, van twee, hier gunstig bekende deskundigen een verzoek in kwam om hun de werk zaamheden op te dragen, die anders door het Rot terdamsche bureau zouden zijn verricht, hebben wij hen nader verzocht ons over te leggen een uitgewerkt schema van de wijze, waarop zij zich de inrichting van den dienst dachten en van de voorwaarden waar onder zij eventueel bereid zouden zijn de keuring op zich te nemen. In antwoord ontvingen wij hun schrijven van 29 Juli 1908. Nu daaruit blijkt dat met hen op den- zelfden voet als met het Rotterdamsche bureau kan worden gecontracteerd, zoodat veel goedkooper dan wij aanvankelijk dachten, een plaatselijke dienst kan worden ingericht, bestaat er geen bezwaar het aan vankelijk met adressanten te probeeren en stellen wij U, met intrekking van ons voorstel van 27 Mei 1908 no. 1736/75, dus voor in afwachting van de nadere voorstellen van Bur gemeester en Wethouders tot het vaststellen van die regelingen die aan de na te noemen opdracht zullen blijken te moeten voorafgaan, in beginsel te besluiten te zijner tijd voorloopig voor één jaar bij wijze van proef op te dragen aan C. J. de Vogel en H. W. Sonnega, apothekers alhier, het verrichten van de keuringen van voedingsmiddelen op den voet als in hunne aan Burgemeester en Wethouders den 29 Juli 1908 gerichte missive is omschreven. Do Voorzitter deelt mede dat zooeven is ingekomen een schrijven van den Centralen Keuringsdienst te Rotterdam, geleidende een verslag, betreffende de keuring van voedingsmiddelen te Zwolle in het afge- loopen jaar. Hij zal dit bij de stukken voegen. De algemeene beraadslagingen worden geopend. De heer de Jong zegt dat in de vergadering van 9 Juli j.l. een voorstel ter tafel kwam tot aansluiting bij den Centralen Keuringsdienst voor voedingsmid- middelen en gebruiksartikelen voor Nederlandsche gemeenten te Rotterdam. Zooals bekend is, is dit voorstel, op voorstel van den heer Baart de la Faille iiaar de gezondheidscommissie gezonden om advies. Dit advies luidde ongunstig. In dien tusschentijd kwam een adres binnen van de heeren de Vogel en Sonnega, om aan hen de keuring van voedingsmid delen op te dragen. Nu bereikt den Raad een voor stel om aan dit verzoek te voldoen. Ieder zal wel begrijpen dat geen van beide voor stellen de sympathie heeft van de sociaal-democra tische raadsleden. Over aansluiting aan het Rotter damsche bureau behoeft spreker thans niet uit te weiden, dit toch is thans niet aan de orde. Spreker en zijne partijgenoten kunnen meegaan met de argu menten van de gezondheidscommissie, welke argu menten spieker nog wel zou kunnen aanvullen. Al- vorons in eene bespreking over het voorstel te treden, wil spreker doen opmerken, dat Burgemeester en Wethouders niet volkomen hebben voldaan aan de opdracht, hun gegeven door sprekers motie, aangeno men bij de begrooting voor 1908. Deze motie luidde „de Raad spreekt de wenschelijkheid uit voor de oprichting van een gemeentelijk centraal bureau voor keuring van levensmiddelen en noodigt Burgemeester en Wethouders uit, voorstellen dienaangaande bij hem in te dienen". Spreker is van oordeel dat in deze motie duidelijk sprake is van eene gemeentelijke inrichting en dat dus daaromtrent geen verschil van meening kan bestaan. Burgemeester en Wethouders hadden dan ook alleen met voorstellen bij den Raad te komen, die het tot stand komen van eene gemeentelijke inrichting be oogden. Blijkbaar hebben Burgemeester en Wet houders ook eerst op dit standpunt gestaan, omdat zij op de begrooting wilden uittrekken eene som als salaris voor den Directeur. Tengevolge van het schrijven van het Rotterdamsche bureau is daarin verandering gebracht. Daar is nu echter niets aan te doen. Spreker moet echter doen opmerken, dat het hem spijt dat het gebeurd is. Hij is van oordeel, dat de door Burgemeester en Wethouders voorge stelde regeling niet geeft wat een keuring moet geven. Spreker wenscht niets af te dingen op de bekwaam heid van de heeren Sonnega en de Vogel. Deze heeren hebben echter zaken, tengevolge waarvan zij de keuring als een bijbaantje zullen beschouwen. Hun eigen werkkring, en dit kan niet anders, neemt het grootste deel van hun werkkracht en tijd in beslag. Omdat zij zich niet geheel kunnen wijden aan de keuring van voedingsmiddelen, zal men nooit die toe wijding van lien kunnen verwachten als men dit kan van ambtenaren in dienst van de gemeente. Zij zullen onmogelijk zooveel kunnen prestoeren. Bovendien zijn zij handelaren en nex-ingdoenden en staan zij daardoor niet zoo vrij tegenover het publiek als noodig is. Ook komt er nog bij dat zij althans de heer Sonnega artikelen verkoopen, die onder de keuring zouden vallen. Spreker zou wel eens willen vragen of dergelijke heeren er zoo gemakkelijk toe zullen overgaan om hun eigen waren, of waren die bij hen zijn gekocht, aan eene strenge keuring te onderwerpen. Boven dien bestaat zeer zeker het gevaar dat de meeste aandacht zal worden geschonken aan die artikelen, waarvan het onderzoek niet veel tijd en moeite kost b.v. melk en dat daarentegen die artikelen zullen worden verwaarloosd, die veel tijd en moeite eischen bij het onderzoek, b.v. brood. Spreker is van oordeel dat dit gevaar niet denkbeeldig is, maar in werkelijk heid bestaat. Dan constateert spreker nog dat deze heeren niet op de hoogte zijn van den keuringsdienst. Dit doet niets af aan hunne bekwaamheid, maar een feit is dat zij geen routine hebben. Het is toch niet alleen voldoende om de monsters te onderzoeken, van veel belang is ook het vriendschappelijk overleg met de handelaren en winkeliers. En waar, zoo gezegd, deze heeren zaken hebben, wil het er bij spreker niet in, dat zij zich aan dit vriendschappelijk overleg zoo goed zullen kunnen wijden, als dit het geval is met ambtenaren, uitsluitend in dienst der gemeente. Verder dient nog te worden opgemerkt dat de ge- gemeente geen controle heeft als het voorstel van Burgemeester eii Wethouders wordt aangenomen. In de stukken lezen wij dat de gezondheidscom missie het jammer vindt, dat de Directeur van het Rotterdamsch gemeentelijk keuringsbureau niet is gevraagd om advies. Dit betreurt spreker met die commissie. Als iemand om advies moest worden ge vraagd, dan had dit moeten geschieden aan Dr. Lam, het hoofd van den gemeentelijken keuringsdienst te Rotterdam, die zulke zegenrijke gevolgen heeft. Het spijt spreker dat Burgemeester en Wethouders dit niet hebben gedaan. Omdat dit echter niet is geschied heeft spreker zich zelf tot dezen deskundige gewend met de vraag: „of eene gemeentelijke inrichting voor keuring van voedingsmiddelen de voorkeur verdient en zoo ja op welke gronden". De heer Lam antwoordde „een gemeentelijke dienst heeft het groote voordeel, alleen met ambtenaren te werken waardoor a. een groote onpartijdigheid gewaarborgd wordt;

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1909 | | pagina 3