128 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 8 Juni 1909.
Met algemeene stemmen wordt dit onderdeel van
artikel 9 aangenomen.
Aan de orde is artikel 9 litt e.
Hierop is door den heer Besuijen een amendement
ingediend om „50 dagen" te veranderen in „90 dagen".
Dit amendement wordt ondersteund en maakt alzoo
een onderwerp van beraadslaging uit.
De heer Besuijen is van oordeel dat de schriftelijke
toelichting voor zich zelf spreekt. In 's Gravenhage
heeft men ook 90 dagen bepaald. Wanneersprekers
amendement wordt aangenomen zal het voor de vak
verenigingen een prikkel zijn werkloozenkassen te
vormen en zullen ook de seizoenarbeiders trachten
zich uitkeering uit het fonds te verzekeren.
Dc heer Hartelust ziet de noodzakelijkheid der voor
gestelde wijziging niet in, vooral niet waar hier wordt
gesproken van seizoenarbeiders. Die verdienen in
den regel in den tijd, dat zij werken, hoogere loonen
dan de anderen, die vast werk hebben en houden wel
rekening met den tijd van werkloosheid. Waar de
heer Besuijen de belangen dezer arbeiders verdedigt
acht spreker de voorgestelde wijziging niet noodig.
Hij zal tegenstemmen.
De heer OosterhofF is van oordeel dat het hier
hoofdzakelijk een kwestie is van appreciatie. Spreker
geeft toe dat bij wijziging van 50 dagen in 90 de
prikkel om werkloozenkassen op te richten, grooter
wordt; bij wijziging in 150 zal die echter nog grooter
worden en zoover zal toch wel niemand wenschen te
gaan. Burgemeester en Wethouders meenden dat
50 dagen een behoorlijke tijd was en dat men daar
mede althans voorloopig een proef zou kunnen nemen.
Overigens is spreker het eens met den heer Hartelust
wat de seizoenarbeiders betreft. Zij weten dat zij
een bepaalden tijd zonder werk zijnanderen die
van tijd tot tijd werkloos zijn, hebben het fonds meer
noodig dan zij.
De heer Besuijen wil uit propagandistisch oogpunt
voor het fonds de voorgestelde wijziging aanbrengen.
Als do Wethouder zegt dat de prikkel om werkloozen
kassen op te richten nog grooter wordt als er in plaats
van 50, 150 dagen wordt gelezen, heeft hij letterlijk
gelijk. Praktisch echter niet, want niet velen zijn
150 dagen werkloos of het moesten de sneeuwschep
pers zijn.
Wat verder de hooge loonen aangaat van de
seizoenarbeiders, de landarbeiders verdienen toch
werkelijk geen hooge loonen en verrichten toch seizoen
arbeid.
Do heer Zandstra wijst er ook op dat het met de
loonen van de landarbeiders niet zoo gunstig staat.
Slechts gedurende een korten tijd verdienen zij ƒ10.
a 12.—, den overigen tijd 7.— a ƒ8.—. Dit jaar
is het tengevolge van het slechte gewas al bijzonder
min. Ook de schilders zijn in den regel lang
werkloos en deze kunnen in loon niet uit tegen de
anderen.
De beraadslaging wordt gesloten.
Het amendement-Besuijen wordt verworpen met
16 tegen 2 stemmen.
Vóór stemmen de heeren: Besuijen en Zandstra.
Tegen de heerenJ. Koopmans, Berghuis, Wilhelmij,
Oosterhoff, G. W. Koopmans, Lautenbach, Schoon-
dermark, van Messel, Beekhuis, Feddema, Hartelust,
Menalda, Feitz, Haverschmidt, Komter en Dupare.
De heer Baart de la Faille heeft inmiddels de
vergadering verlaten.
Litt. e wordt thans met algemeene stemmen aan
genomen, evenals litt. f.
Aan de orde is het voorstel van Burgemeester en
Wethouders om aan art. 9 toe te voegen de navol
gende littera:
„g. de werkman den leeftijd van 20 jaar nog niet
heeft bereikt."
De heer Besuijen zal zich hier tegen verklaren omdat
jongens van 18 en 19 jaar reeds kostwinner kunnen
zijn en dus in minder conditie dan gehuwden van
20 jaar zonder kinderen.
Artikel 9 litt g wordt aangenomen met 16 tegen
2 stemmen.
Voor stemmen de heeren J. Koopmans, Berghuis,
Wilhelmij, Oosterhoff, G. W. Koopmans, Lautenbach,
Schoondermark, van Messel, Beekhuis, Feddema,
Hartelust, Menalda, Feitz, Haverschmidt, Komter en
Duparc.
Tegen de heeren Besuijen en Zandstra.
Het geheele artikel 9 wordt alsnu met algemeene
stemmen aangenomen.
Aan de orde is artikel 10.
Door den heer Besuijen is bij bijlage no. 8 van
1909 voorgesteld, dit artikel te lezen
„Geen bijslag wordt uitgekeerd voor een werk
loosheid van minder dan zes achtereenvolgende
dagen."
De beraadslaging wordt geopend.
De heer Besuijen had bij zijn eerst ingediende
amendementen artikel 10 ongewijzigd gelaten. In
eene vergadering van den Bestuurdersbond is spreker
er echter attent op gemaakt dat dit artikel ook, om
een eenvoudige reden, moet worden veranderd.
De vakvereenigingen toch laten pas de uitkeering
aanvangen als de arbeiders zes dagen werkloos zijn.
Om nu de bepaling van het gemeentelijk fonds daar
mee in overeenstemming te brengen, was men van
oordeel dat het beter is de door spreker voorgestelde
redactie aan te nemen. Of het voor- of nadeelig voor
de gemeente is uit financieel oogpunt, kan niet worden
gezegd, het zal wel zoowat gelijk zijn. In elk geval
zal aanneming van sprekers amendement de admini
stratie veel vereenvoudigen. Spreker hoopt dat
Burgemeester en Wethouders aanleiding mogen vinden
het amendement over te nemen.
Het komt ook den heer Hartelust voor dat door
aanneming van het amendement-Besuijen de adminis
tratie veel vereenvoudigd wordt, want men voorkomt
tal van kleine postjes.
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 8 Juni 1909. 129
Zonder te kunnen berekenen welke financiëele ge
volgen het heeft, is eene vereenvoudigde administratie
alleen reeds zulk een groot voordeel, dat spreker het
amendement gaarne zal steunen.
De heer Besuijen heeft in zijne beschouwingen,
meer in 't bijzonder gericht tot de heeren Koopmans
en Feddema getoond, dat de goede trouw bij hem
als 't ware geheel wordt uitgesloten. Maar meer nog
frappeert 't spreker dat hij blijkbaar zoo weinig rekent
op de solidariteit der arbeiders, waar hij aanstonds
zeide dat de te benoemen Directeur van de op te
richten Arbeidsbeurs de man zou zijn die in geval
van stakingen en uitsluitingen wel direct zou zorgen
dat de plaatsen der stakers of uitgeslotenen door
nieuwe arbeiders werden ingenomen. Spreker is van
oordeel dat hij daarmee zijn arbeiders een slag in
't aangezicht gaf, want op grond hunner solidariteit
zouden deze niet licht de plaatsen der stakers en
uitgeslotenen innemen.
De heer Oosterhoff zegt dat Burgemeester en Wet
houders hebben bedoeld een grens te stellen ter
bepaling van wat werkloos is. Als iemand een dag
ledig loopt kan men hem moeilijk werkloos noemen.
Burgemeester en Wethouders hebben gemeend dien
termijn op drie dagen te moeten stellen. Bovendien
is in de eerste dagen der werkloosheid de behoefte
in een gezin niet zoo groot als later. Voor de
arbeiders zal het voorstel van Burgemeester en Wet
houders in de meeste gevallen gunstiger zijn dan dat
van den heer Besuijen, volgens hetwelk eerst na zes
dagen met de uitkeering wordt aangevangen.
Het voordeel voor de administratie, dat'de heeren
Besuijen en Hartelust zien in het amendement, acht
spreker niet van overwegend belang.
De heer Zandstra doet opmerken, dat de zaak
feitelijk zoo toegaat.
Iemand wordt werkloos op Zaterdag, doch kan in
den loop dor volgende week werk krijgen, waarmee
hij 's Maandags, dus een week nadat hij zonder werk
raakte, kan aanvangen. Zoo iemand krijgt geen uitkee
ring. Vindt hij echter geen werk, dan wordt met
uitkeering begonnen en kunnen ook de eerste zes
dagen worden uitbetaald.
Als de heer van Messel den heer Zandstra goed
heeft begrepen, ontvangen de arbeiders, die na zes
dagen nog werkloos zijn, volgens de bepalingen van
het reglement der vakvereenigingen, over de eerste
zes dagen ook uitkeering. Bij de toelichting van zijn
amendement heeft de heer Besuijen deze mededeeling
niet gedaan, doch het doen voorkomen alsof zijn
amendement geheel overeenstemde met de bepalingen
van bovengenoemd reglement. Het amendement-
Besuijen zou dus waarschijnlijk later tot moeilijkheden
aanleiding kunnen geven.
Verder doet de heer Besuijen het voorkomen, alsof
zijn amendement voor de gemeente voordeeliger is
dan dat van Burgemeester en Wethouders. Dit wil
er bij spreker niet in. Dat geachte lid weet wel
zeker, dat zijn voorstel voor de arbeiders het voor-
deeligst is, omdat hij de overtuiging bij zich draagt,
dat elke werkloosheid wel zes dagen zal duren. Hij
wil er zich dan ook zooveel mogelijk van verzekeren,
dat de volle zes dagen zullen worden uitbetaald en
niet slechts drie, zooals door Burgemeester en Wet
houders wordt voorgesteld.
De heer Besuijen rekent elke kleine werkloosheid,
die korter duurt dan drie dagen, weg. Als iemand
bij een baas gedaan krijgt en het gelukt hem binnen
drie dagen een anderen patroon te krijgen, dan is toch
van geen werkloosheid sprake, maar eenvoudig van
een niet direct overgaan van de eene betrekking in
de andere.
De heer van Messel kan denken dat er voor spreker
winst zit in zijn amendement, zelf weet spreker dit
niet. Het bedrag zal echter wel zoo klein zijn dat
men daar niet naar behoeft te zien. Wat bij spreker
het zwaarst weegt is de administratie. Het is toch
eenvoudiger te zeggen de gemeente geeft in totaal
50 °/0 bijslag op de uitkeeringen, dan dat eerst moet
worden nagegaandeze is 4, die 5, die 6 dagen
werkloos geweest.
De beraadslaging wordt gesloten.
Het amendement-Besuijen wordt verworpen met
14 tegen 4 stemmen.
Vóór stemmen de heerenBesuijen, Zandstra,
Beekhuis en Hartelust.
Tegen de heeren J. Koopmans, Berghuis, Wilhelmij,
Oosterhoff, G. W. Koopmans, Lautenbach, Schoonder
mark, van Messel, Feddema, Menalda, Feitz, Haver
schmidt, Komter en Duparc.
Artikel 10 en eveneens artikel 11, gewijzigd over
eenkomstig het nader voorstel van Burgemeester en
Wethouders, worden met algemeene stemmen aange
nomen.
De Voorzitter deelt mede dat door den heer Besuijen
is voorgesteld een nieuw artikel 12 in te lasschen,
luidende
„In tijden van buitengewone werkloosheid kan de
Commissie van den Raad machtiging bekomen tot
het uitkeeren van den bijslag, ook nadat de vakver-
eenigingsuitkeering is gestaakt".
Spreker opent hierover de beraadslagingen.
De heer Besuijen schreef zooeven met genoegen uit
den mond van den wethouder op deze uitdrukking
„in de eerste dagen bestaat in een gezin niet die nood
als later". Die overtuiging heeft ook spreker en
juist daaruit is zijn artikel geboren. Wanneer de
nood op het grootst is, is juist het Gentsche stelsel
dood, want als de vakvereeniging geen uitkeering
meer doet, houdt ook de bijslag op. Dit heeft men
in Gent ook ontdekt. In de bekende rede van Louis
Varlez vindt men op pag. 17„Maar de ondervinding
met ons eerste werk opgedaan, stelt ons reeds dadelijk
in staat een nieuw en derde werk tot stand te brengen,
voor hetwelk wij reeds den steun van den Gentschen
Gemeenteraad verkregen hebben." Met lof spreekt
hij dan over de voortgezette uitkeeringen na het
ophouden der vakvereenigings-uitkeering.
Daarom heeft men in art. 18 van de Gentsche ver-
eeniging de volgende bepaling opgenomen.
„Voor de gemeenten der Gentsche omligging die
„er zullen in toestemmen mag het fonds, het reserve
fonds der vorige jaren en de gelden, bijzonderlijk
„tot dat doel bestemd, gebruiken om een bijzonder
„fonds te stichten, bestemd om den dienst der ver
meerderingen voort te zetten ten voordeele der
„werklieden en bedienden die door de werkloosheid
„getroffen zijn, na de uitputting hunner vergoedingen
„etc."
Hierdoor krijgt het Gentsche fonds het recht om
ook, nadat de werkloozenkassen zijn uitgeput, bijslag
te verleenen, waardoor de arbeiders in staat worden
gesteld zich brood te verschaffen.
Spreker doet nog opmerken dat in zijn voorstel het
woord vak voor vereeniging moet vervallen. Hij acht
zijn artikel eene verbetering van het Gentsche stelsel,