166 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 27 Juli 1909.
In zoo'n tijdvak kan veel gebeuren. Wat is er nu
tegen, om, als in den loop der tijden blijkt dat de
fabriek niet uit kan, op het terrein iets anders, b.v.
huizen te stichten. Wanneer Burgemeester en Wet
houders een bepaald doel hebben met deze bepaling,
dan wordt het iets anders. Is dit niet het geval dan
kan zij wel vervallen. Spreker denkt zich althans
de zaak zóó, dat iemand met zijn eigendom kan en
moet doen, wat hem goed dunkt, tenzij hij met eenig
wettelijk voorschrift in conflict komt. Het vestigen
van een zoodanige erfdienstbaarheid op een perceel
grond lijkt spreker een onoverkomelijk bezwaar voor
iederen kooper.
De heer Baart de la Faille had gehoopt dat, waar
Burgemeester en Wethouders het advies van den
Inspecteur van den Arbeid hebben gevraagd en de
meeste voorwaarden, door dien Inspecteur wenschelijk
geoordeeld, hebben overgenomen, zij dit ook hadden
gedaan met de laatste voorwaarden n.l. dat de eige
naar der fabriek moet worden verplicht het afvalwater
gezuiverd af te voeren.
Het komt spreker voor dat het een zaak van groot
belang is om, waar wij voortdurend lijden aan eene
vervuiling van het openbaar water door het afval
water der industrieën, deze vervuiling tot een minimum
te beperken. Waarom hebben nu Burgemeester en
Wethouders de andere voorwaarden overgenomen en
alleen deze niet
De heer Feddema wil er nog op wijzen, dat niet
alleen voorwaarde no. 1, maar dat die van 16 alle
kunnen vervallen. Het zijn toch alle voorwaarden
die altijd door Burgemeester en Wethouders, nooit
door den Raad zijn opgelegd.
De Raad geeft een terrein in erfpacht uit en daarna
moeten de erfpachters vergunning vragen om een
asfaltfabriek te mogen oprichten. Het gaat niet aan
het terrein uit te geven onder de voorwaarde sub 1
genoemd. Het zal toch kunnen gebeuren dat de
tegen het verzoek ingebrachte bezwaren van dien
aard zijn, dat Burgemeester en Wethouders het moeten
weigeren. Wanneer dus de Raad zegt: je krijgt het
terrein niet anders dan voor een asfaltfabriek, loopt
hij de zaak vooruit. Hij kan volstaan met het uit
geven in erfpacht zonder meer.
Spreker stelt daarom voor de voorwaarden van
16 te laten vervallen. De erfpachters worden bij
weigering der vergunning gedupeerd ze hebben een
terrein waarop in zoodanig geval niets mag worden
gebouwd en anderzijds van den Raad eene stilzwij
gende toezegging, dat de fabriek wel gebouwd mag
worden. In elk geval zijn alle deze voorwaarden
zoodanige, dat zij thuis behooren bij de beschikking
van Burgemeester en Wethouders op de aanvrage
ingevolge de Hinderwet.
De Voorzitter wijst er op dat de Raad, als hij
hiertoe overgaat, niets anders zou doen dan terrein
in erfpacht uitgeven, zonder te weten wat er op zou
gebeuren en zonder dat hij weet of, door hetgeen er
op zal worden gesticht, de omliggende gronden ook
gedeprecieerd zullen worden. Waar nu echter de
Raad precies weet wat er met dat terrein zal ge
beuren, kan hij ook weten of de gevraagde prijs goed
is. Spreker apprecieert het dat de heer Feddema
het stellen der voorwaarden aan Burgemeester en
Wethouders wil overlaten, het komt hem echter voor
dat het 's Raads plicht is, toe te zien wat er met
het gemeente eigendom gebeurt. Het is daarom ge-
wenscht dat de Raad zegt „op dat terrein mag niet
anders worden gesticht".
In casu weet de Raad dat er een asfaltfabriek zal
komen, hij weet wat dat beteekent, weet wat ge-
wenscht is toe te laten en wat verboden moet worden.
Dat de erfpachters nu aan den Raad moeten vragen,
om eventueel iets anders te mogen stichten, komt
spreker met het oog op het gemeente-eigendom ge-
wenscht voor.
Wat nu de voorwaarden betreft, die sub 4, bepa
lende de schoorsteenhoogte, kan hier vervallen en
in de hinderwetsvergunning worder ondergebracht.
Deze vergunning komt buiten 's Raads tusschenkomst
tot stand en vandaar de slotclausule van het voorstel.
Spreker stelt zich ook wel voor dat Burgemeester
en Wethouders in die hinderwetsvergunning de voor
waarde zullen stellen, die de heer Baart de la Faille
op het oog had en die genomen is uit den brief van
den Inspecteur van den Arbeid. Waar in deze voor
waarden echter ook is opgenomen de bepaling van
de schoorsteenhoogte, kan de indruk zijn gewekt dat
een deel der hinderwetsvergunning hier is opgenomen.
Zoo moet echter de zaak niet worden beschouwd.
De heer Feddema heeft de onderstelling geopperd,
dat als het terrein in erfpacht is uitgegeven, de moge
lijkheid bestaat dat Burgemeester en Wethouders de
hinderwetsvergunning zullen weigeren. Spreker vindt
het niet goed dat deze indruk bij de aanvragers wordt
gewekt. Burgemeester en Wethouders hebben zich
bij voorbaat hieromtrent op de hoogte gesteld en
het is hun gebleken dat deze weigering hunnerzijds
niet noodig zal zijn, daar immers door het stellen
van voorwaarden aan mogelijk gevaar, schade of
hinder zal kunnen worden tegemoetgekomen.
Het komt den heer Feddema voor dat do Voorzitter
wel wat boud spreekt door te beweren, dat de hin
derwetsvergunning niet behoeft te worden geweigerd.
Spreker meent dat dit niet vooruit kan worden ver
klaard. Wanneer toch het verzoek tot oprichting is
ingekomen, dan kunnen er zulke groote bezwaren
worden ingebracht, dat de vergunning niet kan worden
verleend. Bovendien bestaat de mogelijkheid dat de
omwonenden, als Burgemeester en Wethouders de
vergunning geven, in hooger beroep gaan en dat zij
hun zin krijgen. Spreker wil den Raad er voor be
waren een besluit te nemen dat in strijd is met de
wet. De Raad kan niet besluiten dat het terrein
wordt uitgegeven voor de stichting van een asfalt
fabriek. Hij geeft alleen het terrein uit en Burge
meester en Wethouders beslissen over het andere.
Het is sprekers oordeel dat ook de heeren Brouwer
in hun eigen belang slechts voorwaardelijk deze uit
gifte kunnen aanvaarden.
De heer Beekhuis doet opmerken dat, als deze
redeneering opging, de Raad niets anders zou doen
dan het terrein in erfpacht uitgeven zonder te weten
wat er mee zal gebeuren. Dat is gevaarlijk. Wan
neer er toch huizen op zouden worden gebouwd, kon
het zijn, dat de prijs heel anders moest zijn. De Raad
kan ook alleen over den prijs oordeelen als hij weet
wat er op het terrein zal worden gebouwd.
Men zou kunnen vragen wat moet voorafgaan, de
hinderwetsvergunning of de uitgifte Ofschoon er
veel waars zit in de redeneering van den heer Fed
dema, kan in dit geval niet anders worden gehandeld
dan door Burgemeester en Wethouders is voorgesteld.
Spreker is het met den Voorzitter eens dat de
voorwaarde sub 4, als behoorende speciaal in de
hinderwetsvergunning, hier kan vervallen.
De Voorzitter geeft te kennen dat Burgemeester
en Wethouders bij een hinderwetsaanvraag de nummers
enz. van het kadastrale perceel moeten weten, waaruit
volgt dat het terrein eerst moet worden uitgegeven.
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 27 Juli 1909. 167
De heer Feddema beweert dat spreker te boud heeft
gesproken. Dit is niet het geval. Waar Burgemeester
en Wethouders zich reeds van te voren op de hoogte
hebben gesteld kan gerust gezegd worden er bestaat
geen bezwaar tegen de oprichting van een asfalt
fabriek.
Wat de prijs betreft, in het prae-advies staat
„Hoewel wij de vestiging eener nieuwe industrie
„in deze gemeente ten zeerste toejuichen en tot op
„zekere hoogte tot enkele faciliteiten wel bereid
„zouden zijn
Dit doelt hier op, dat de gevraagde prijs verband
houdt met de industrie, die gevestigd zal worden.
Wanneer er iets anders zou worden gesticht, zou ook
het vragen van een anderen prijs niet zijn uitgesloten.
De heer J. Koopmans is het met den Voorzitter
eens. Spreker wil er den heer Feddema nog op
wijzen dat de punten 5 en 6 niet kunnen vervallen.
Daarover moet de Raad, in verband met den prijs
van het terrein, de beslissing houden.
De heer Hartelust leidt uit het door den heer
Feddema gesprokene af dat, als de Raad aan Brouwer
een stuk grond in erfpacht afstaat, hij met dien man
een contract sluit, temeer omdat wordt bepaald, dat
op dat stuk grond zal worden gesticht een asfalt
fabriek. Wanneer nu de omliggende eigenaren het
eens zoover weten te brengen, dat de hinderwets
vergunning moet worden geweigerd, kan dan Brouwer
de gemeente ook in rechten aanspreken om schade
loosstelling Spreker wenscht dit gaarne te weten.
De heer G. W. Koopmans doet opmerken dat, indien
de toestand mocht worden geboren waarover de heer
Hartelust spreekt, de heer Brouwer eenvoudig ont
binding van het contract kan vragen. Bovendien is
dan het raadsbesluit onuitvoerbaar en het contract
van rechtswege vervallen.
De heer Du pare oordeelt, dat de vrees van den
heer Hartelust, dat de gemeente zou kunnen worden
aangesproken tot het betalen van schadevergoeding,
ongegrond is. Als de Raad besluit overeenkomstig
het voorstel van Burgemeester en Wethouders, vrij
waart hij daardoor den adressant in geen enkel opzicht
tegen de verplichtingen, die uit anderen hoofde op
hem komen te rusten, dat wil hier zeggen, om, inge
volge de hinderwet, van Burgemeester en Wethouders
vergunning te vragen tot oprichting eener asfalt
fabriek, en zijn Burgemeester en Wethouders toch
volkomen vrij, die vergunning te weigeren, iets echter,
wat hier niet mag worden verondersteld.
Het komt den heer Beekhuis voor dat het contract
van erfpacht eenvoudig vervallen is, wanneer de zaak
loopt zooals de heer Hartelust zich voorstelt, als n.l.
Burgemeester en Wethouders genoodzaakt zijn de
hinderwetsvergunning te weigeren. Om echter allen
O O O
twijfel weg te nemen zou aan het slot kunnen worden
toegevoegd „onder de voorwaarde dat de vergunning
volgens de Hinderwet worde verkregen". Spreker
acht intusschen deze toevoeging niet beslist noodig.
De heer Duparc acht de geheele slot-clausule over
bodig. De gemeente staat hier tegenover de adressanten
gelijk met ieder ander het geval zou zijn. Tenzij er
een bijzonder belang bij ware betrokken, zou een par
ticulier hun zeker niet de verplichting opleggen, om ver
gunning van Burgemeester en Wethouders te vragen.
Dat toch is een zaak, die alleen adressanten betreft.
De adressanten zullen zich toch zeker wel wachten
tot de oprichting eener asfaltfabriek over te gaan,
indien zij daartoe geen vergunning van Burgemeester
en Wethouders hebben verkregen.
De heer Feddema is door de redeneering van den
heer Duparc niet overtuigd. Hij is integendeel in zijne
meening gesterkt dat de Raad door aanneming van
het voorstel een verkeerde daad staat te doen.
Wanneer de gemeente grond verkoopt wordt een
overeenkomst gesloten. Als nu de Raad bovendien
zegt dat die grond niet anders wordt afgestaan dan
voor een asfaltfabriek, is de uitgifte geschied met
een bepaalde opdracht. Wanneer het nu echter blijkt
dat op het uitgegeven terrein geen fabriek mag wor
den gesticht, staat de gemeente bloot aan een aan
vraag om schadeloosstelling.
De heer Beucker Andreae is van oordeel dat de
beweringen van den heer Feddema reeds in alle op
zichten door de heeren Beekhuis en Duparc zijn weer
legd. De Raad moet eerst beslissen over de uitgifte,
daarna passen Burgemeester en Wethouders de Hinder
wet toe.
De heer Brouwer leest vrij zeker de handelingen
van den Raad en het zal hem dan uit de gevoerde
discussiën wel duidelijk blijken, dat er van schade
vergoeding geen kwestie kan zijn.
Voor een enkel lid dat nog twijfelt, zou de heer
Beekhuis er niets tegen hebben de slot-clausule in
den door hem aangegeven zin aan te vullen. Dan
zouden de bezwaren van enkelen geheel ondervangen
zijn.
De Voorzitter laat de deuren sluiten.
Isa heropening worden de beraadslagingen gesloten.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig de eerste alinea van het voorstel van Bur
gemeester en Wethouders.
Aan de orde zijn de verschillende voorwaarden.
No 1 wordt aangenomen met 13 stemmen tegen
1 stem.
Yóór stemmen de heeren: Zandstra, J. Koopmans,
de Jong, Wilhelmij, Beucker Andreae, Haverschmidt,
G. W. Koopmans, Beekhuis, Feitz, Hartelust, Fransen,
Baart de la Faille en Duparc.
Tegen de heer Feddema.
De nos. 2 en 3 worden met algemeene stemmen
aangenomen, terwijl de voorwaarde sub 4 vervalt.
Voorwaarden 5 en 6, vernummerd in 4 en 5,
worden met algemeene stemmen aangenomen.
No. 7 alinea 1 wordt met algemeene stemmen aan
genomen.
Aan de orde is alinea 2.