178 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 24 Augustus 1909.
Mijneheeren, voorzitter, medeleden en secretaris
van den gemeenteraad,
Nadat ik ruim vijfenveertig jaren de betrekking
van lid van den gemeenteraad had vervuld, meende
ik, toen dit jaar ook voor mij weder de beurt van
aftreding was gekomen, mij niet wedor verkiesbaar
te moeten stellen.
Gij zult het begrijpelijk vinden, dat, nu na nog
slechts weinige oogenblikken de raadsvergaderingen
voor mij zullen zijn gesloten, gevoelens van ver
schillenden aard mij bezielen.
Allereerst is het een besef van het groote voor
recht, dat ik zooveel jaren hier heb mogen mede
werken tot bevordering van de belangen der stad,
waaraan ik door geboorte en traditie zoo nauw ben
verbonden.
Dan is het een gevoel van diepe erkentelijkheid
aan de kiezers, die mij gedurende een zoo lang tijdvak
onafgebroken hun vertrouwen hebben willen schenken.
Daaraan paart zich een niet minder warm gevoel
van dankbaarheid aan de burgemeesters en do raads
leden, van wie ik in de verloopen vijfenveertig jaren
zoo menigmaal blijken van waardeering en toege
negenheid heb mogen ondervinden, en aan de secreta
rissen on andere gemeente-ambtenaren voor de steeds
mij betoonde welwillendheid, als ik hun hulp kwam
inroepen.
Gedurende mijn lidmaatschap van den Raad zag
ik hier niet minder dan acht burgemeesters workzaam,
van de vorige zeven zijn gelukkig nog drie inleven,
één, altijd in Leeuwarden gebleven, die zou kunnen
worden genoemd„Eereburgor van Leeuwarden",
wiens naam, evenals die van zijn zoo waardige echt
genoot, door een vorstelijk geschenk tot in lengte
van dagen onafscheidelijk aan onze stad zal zijn ver
bonden. Is het nog wel noodig, hierbij mr. Wilco
Julius van Weideren baron Rengers te noemen Ook
de andere twee oud-burgemeesters leven voort in de
dankbare herinnering van Leeuwardens ingezetenen
voor zóóveel, door hen gedaan in het belang der
gemeente. Pieter Lycklama a Nijeholt, onlangs als
Commissaris der Koningin in Overijssel afgetreden
en jhr. mr. Antonio Roëll, die nu sedert vijf jaren
te Arnhem de taak voortzet, hier op zoo uitstekende
wijze begonnen.
Met meer dan honderd raadsleden heb ik hier mogen
samenwerken. Van de ruim tachtigdie zijn heenge
gaan, behooren verreweg de meesten niet meer tot
het rijk der levenden. Onder hen waren er, aan
wier groote toewijding Leeuwarden oneindig veel
heeft to danken gehad. Dit geldt evenzeer voor
zoovelen, die gelukkig nog in leven zijn en mede tal
van jaren het lidmaatschap van den Raad met eere
hebben bekleed.
Laat ik ook niet vergeten de vier secretarissen,
die tijdens mijn lidmaatschap van den Raad zoo
krachtig hebben medegewerkt tot bevordering van de
belangen onzer gemeente. Van de drie, die na ver
loop der jaren zijn heengegaan, vertoeft de eenige
nog in leven geblevene, mr. Pieter Adrianus Bergsma,
in ons midden, om nu sedert vijf jaren een otium cum
dignitate te genieten.
Ik zou te uitvoerig worden, indien ik, al ware het
slechts in korte trekken, wilde schetsen in hoe groote
mate Leeuwarden in de laatste halve eeuw op
materieel en intellectueel gebied is vooruitgegaan.
Het is trouwens voor het grootste deel beschreven
in het mooie Geschiedboek van Leeuwarden, van 1846
tot 1906, dat onlangs van de hand van onze talent
volle stadsarchivaresse, mejuffrouw Renske Visscher,
is verschenen.
Indien ik naar Uw meening tot dien vooruitgang
eenigszins mocht hebben medegewerkt, dan zal dit gedu
rende de levensdagen, die mij nog mochten worden ge
schonken, steeds een streelende gedachte voor mij zijn.
Heerschte er vóór en na verschil van gevoelen
tusschen U, zooals gij hier zijt gezeten, en mij, de
onderlinge goede verstandhouding heeft er nimmer
onder geleden, evenmin als tusschen Uw voorgangers
en mij.
Ik neem thans afscheid van U allen.
Wilt U er van verzekerd houden, dat ik U en de
ingezetenen van Leeuwarden, waarvan velen mij zoo
dikwijls van hun vriendschap en toegenegenheid blijk
hebben gegeven, een dankbaar hart zal blijven toe
dragen.
Laat ik ten slotte den wensch uitspreken, dat het
U met de Uwen bij voortduring in alle opzichten
moge wèl gaan, en dat onder Uw bestuur Leeuwarden
steeds in bloei toeneme en een eereplaats behouden
moge onder de provinciale hoofdsteden van ons ge
liefd vaderland.
Hot aandenken aan U en aan Leeuwarden zal nooit
bij mij verloren gaan.
Wilt van Uw zijde, óók als ik weldra Leeuwarden
metterwoon zal hebben verlaten, mij niet geheel
vergeten.
De heer Baart de la Faille spreekt als volgt
Mijnheer DuparcUw afscheidswoord heeft zeker
den Voorzitter dezer vergadering, de Wethouders,
don Secretaris en de leden diep getroffen. Terwijl
gij anders gewoon waart om met vaste stem Uw ge
voelen uit te spreken, heeft het U nu eenige moeite
gekost onder den indruk van dit diep bewogen
oogenblik.
Het zal U niet verwonderen dat vanwege de leden
van den Raad een woord van afscheid tot U wordt
gericht, een woord van afscheid, dat in de eerste
plaats een woord van dank is voor al datgene wat
gij in de afgeloopen 45 jaar voor den Raad en de
gemeente hebt gedaan.
Mijnheer Duparc, vooral de oudore leden van den
Raad, die U het beste hebben gekend, die weten wat
gij waart, zijn er van doordrongen dat de Raad door
Uw heengaan een groot verlies lijdt. Zij hebben U
gekend als een man van karakter, die nooit geschroomd
heeft, de vrijzinnige gevoelens, door U sedert 1848
ingezogen, tot hun recht te doen komen. In dien
vooruitstrevenden zin zijt gij altijd werkzaam geweest
en gij hebt daarvoor den dank Uwer geestverwanten
ingeoogst. Zij denken met bewondering aan hetgeen
gij hebt gepresteerd op het gebied van administratieve
en van wetskennis en op dat der volksgezondheid en
het onderwijs. Gij hebt U op ieder gebied een meester
getoond. De Commissio voor de strafverordeningen
zal uwe heldere adviezen missen, in de gascommissie
zal de gedachte bewaard blijven aan wat gij voor
haar hebt gedaan, in tal van andere commissiën hebt
gij uw licht doen schijnen. Daarbij hebben wij U
altijd bewonderd, die te allen tijde den goeden toon
hebt weten te bewaren, die altijd in den meest par
lementairen vorm voor Uwe gevoelens zijt uitgekomen,
daarmede de goede traditie handhavende. Met leed
wezen nemen wij afscheid van U, maar wij verheugen
ons dat gij niet heengaat als een gebroken man. In
tegendeel, gij neemt afscheid van Leeuwarden en dat
doet ons leed, maar ik kan mij voorstellen, dat het
stuk geschiedenis van Leeuwarden, dat gij in Uw 45-
jarig lidmaatschap van den Raad meêmaaktet, U ter
harte blijft en ik stel mij voor dat het leven in
Amsterdam Uw loven zal zijn en dat het U zal sterken
om Uw levensavond in alle genoegen door te brengen.
Mijnheer Duparc! Het otium wacht U, het otium
cum dignitate, maar het is geen otium, dat in rust
berust, gij zult wel eene passende werkzaamheid
vinden.
Mijnheer Duparc, waar gij Uwe beste wenschen
hebt uitgesproken voor de leden van den Raad, den
Voorzitter, de Wethouders, den Secretaris en hunne
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 24 Augustus 1909. 179
familie, daar spreken wij wederkeerig onze beste
wenschen uit voor U en de Uwen. Moge het U ge
geven zijn nog eenige jaren te genieten van het leven
en wees ervan overtuigd, dat Uw aandenken in dank
bare herinnering zal blijven.
zijt oud van lichaam, maar nog jong van hart, nog
helder van geest." Die woorden kunnen wij Gode
zij dank nog eens herhalen.
Mijnheer Duparcgeniet een weldadige rust, wel
verdiend is die zeker. Het ga U wel, leef nog lang
in gezondheid met allen, die U dierbaar zijn.
De Voorzitter zegt
Mijnheer Duparc! De heer Baart de la Faille heeft De heer Duparc zegt, dat hem thans een nieuw
mij een zware taak van de schouders genomen. Het gevoel van dankbaarheid bezielt, en wel voor de door
lag in mijne bedoeling een woord van afscheid tot den heer Baart de la Faille tot hem gerichte waar-
U te richten. De vorige spreker echter heeft het op deerende woorden, waarbij de voorzitter zich heeft
een zoo schoone, gevoelvolle wijze gedaan dat ik te willen aansluiten en waarmede de leden zoo zeer hun
kort zou schieten door er iets aan toe te voegen. sympathie hebben betuigd. Hij herhaalt zijnerzijds
Hoe Uw werk gewaardeerd werd is gebleken toen de beste wenschen voor de gemeente Leeuwarden en
U vijf jaar geleden werd toegekend de gedenkpenning, voor haar ingezetenen,
ingesteld bij raadsbesluit van 14 November 1886.
Toen U die gedenkpenning werd overhandigd, zeide Niets meer te behandelen zijnde sluit de Voorzitter
de toenmalige Voorzitter, Jhr. Mr. Roëll, tot U „Gij de vergadering.