4 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 11 Januari 1910. het met spreker en den heer Feddema eens is Niemand is in staat dit tegen te spreken. Op het juridisch standpunt heeft spreker zich in deze kwestie nooit geplaatst en hij zal het nu ook niet doen. Het voorstel van Burgemeester en Wethouders heeft op spreker den indruk gemaakt, dat men iets wil doen uit beleefdheid tegenover den Bond en dat men het request niet met stilzwijgen wil passeeren ware dit mogelijk, men zou hebben voorgesteld het adres voor kennisgeving aan te nemen gelijk ook is geschied, met dat der Friesche vereeniging. Spreker noemt het voorstel, om aan adressanten te antwoorden dat op hun adres zal worden gelet, een voorstel van water en melk. Daarmee wordt niet voldaan aan den wensch van den Bond. Waar óók door den heer Burger is gezegd dat Burgemeester en Wethouders niet den meest juisten en den meest royalen weg hebben gevolgd, laat de Baad dit thans erkennen. Doet hij dit niet en stemmen ook zij voor het voor stel van Burgemeester en Wethouders, die den 14en December aan onze zijde stonden, dan zijn die leden geen mannen die uitkomen voor hun beginsel en behooren zij niet op de plaats De Voorzitter mag niet toelaten dat de heer van Mossel zijne medeleden, die niet zullen stemmen voor de door hem ingediende motie, reeds bij voorbaat kwalificeert als mannen, die niet behooren op de plaats, waarop zij zich hier bevinden. De leden van den Raad zitten hier krachtens den wil hunner kiezers en ontleenen daaraan het recht om de gemeente belangen te behartigen op de wijze, die hun het beste voorkomt, onverschillig of dio wijze strookt met de inzichten van den heer van Messel. De heer van Messel zet zijn rede voort en zegt dat door den heer G. W. Koopmans is medegedeeld, dat deze nog op hetzelfde standpunt staat als op 14 December. Spreker moet dit apprecieeren. Dit raads lid zegt dat Burgemeester en Wethouders recht hebben gehandeld en tevens dat het een afgedane zaak is. Spreker betwijfelt dit laatste. De financieële wereld was in beroering en is dit nog over deze zaak. In het adres van den Bond staat dat hij niet kan be rusten in 's Raads beslissing, zoodat deze het niet als een afgedane zaak beschouwt. Wat de heer J. Koopmans betreft, dit raadslid erkent dat hij aan de zijde der voorstellers zou hebben gestaan en dat hij, indien hij tegenwoordig ware ge weest, tegen het voorstel van Burgemeester en Wet houders zou hebben gestemd. Spreker had echter niet van den heer J. Koopmans verwacht, dat ook hij in de motie eene motie van afkeuring ziet. Dit raadslid toch, die spreker en den heer Feddema zoo goed kent, weet toch zeer goed dat het niet in hunne bedoeling kan hebben gelegen eene motie van af keuring in te dienen. Geen enkel woord wijst op eonige afkeuring tegenover den Raad of Burgemeester en Wethouders. De motie bevat enkel eene aan haling van feiten en anders niets. Zij bedoelt ook niets anders dan den Raad te laten uitspreken dat het niet de bedoeling is geweest de 1/4 provisie bij de koersbepaling te willen in rekening zien ge bracht. De heer Komter heeft gezegd dat het voorstel van Burgemeester en Wethouders bedoelt, dat het adres weer zal worden behandeld, wanneer er een nieuw leeningsplan ter tafel komt. Deze modedeeling ver sterkt spreker in zijne opinie, dat het voorstel van Burgemeester en Wethouders is een melk on water voorstel. Spreker vraagtzijt gij thans verantwoord als gij, nu dit treurig feit dit stadium is ingetreden, met het voorstel van Burgemeester en Wethouders meegaat? De Raad moet een besluit nemen waarin duidelijk uitkomt wat hij wil. Hij moet de gevolgen niet te licht achten. Er dient een eind aan de zaak te komen en dit komt er niet als de Raad meegaat met het voorstel van Burgemeester en Wethouders. Spreker is er van overtuigd dat de motie de zaak in een goed spoor brengt en dat aanneming er van misschien verder onheil voor de gemeente voorkomt. Do leden, die tegen de motie hebben gesproken, hebben de voor stellers geprikkeld met de bewering, dat het do be doeling was afkeuring uit te spreken tegenover den Raad en Burgemeester en Wethouders. Dit stond hun niet vrij. Zij hadden de goede bedoeling van de voorstellers moeten waardeeren. Deze hebben zich ont houden van eene breedvoerige toelichting, zoowel schriftelijk als mondeling, ten einde de pijnlijke ge schiedenis niet van a tot z weer op te halen. Dat de goede bedoeling der motie is miskend, heeft spreker gekrenkt. Tengevolge daarvan heeft hij misschien een minder parlementaire uitdrukking ge bezigd. Mocht dit het geval zijn geweest, dan biedt hij daarvoor zijne verontschuldiging aan. Spreker zal nu niet dieper op de kwestie ingaan, maar wijst er op dat de Bond vraagt maatregelen te nemen, dat dergelijke zakon niet weer voorkomen. Men moet niet alleen den laatsten regel lezen en do eerste verzwijgen, zooals een der sprekers in den beginne deed, maar het request dient in zijn geheel te worden beoordeeld. De heer Zandstra mag het afkeuren dat do heer Bloembergen te dezer zake een stuk in de courant heeft geplaatst, dit is voor rekening van den heer Zandstra zelf. Spreker zou het wel laten om over een man als de heer Bloembergen in eene openbare vergadering zijne afkeuring uit te spreken. Spreker blijft er bij dat do Raad in dezen een hem waardig besluit moet nemen en niet kan volstaan met te antwoorden, dat op het adres zal worden gelet. Hij hoopt dan ook dat de Raad de motie zal aannemen. De Voorzitter moet naar aanleiding van de door den heer van Messel in het begin zijner rede gespro ken woorden eene enkele opmerking maken. Deze sprak daar het vermoeden uit, dat het voorstel, thans door Burgemeester en Wethouders gedaan, door dit collego zou zijn vastgesteld nadat de motie van dat lid was ingekomen. Hij verdedigde het uitspreken van dit vermoeden met een beroep op zijne gewoonte om steeds ronduit te zeggen wat hij denkt, eene ge woonte die hij prijzenswaardig scheen te vinden. Over dit laatste niet willende debatteeron, veroorlooft spreker zich toch de opmerking dat er zijns inziens grenzen bestaan voor de vrijheid tot hot uitspreken van vermoedens en dat één dier grenzon O'. a. daar gelegen is, waar het uitgesproken vermoeden begint te naderen tot verdachtmaking. Wat nu het vermoeden zelve betreft, zoo zij den Raad medegedeeld, dat hot onderwerpelijke adres is ingekomen op Woensdag 5 Januari: dat het in de vergadering van Burgemeester en Wethouders van dienzelfden dag is behandeld en dat onmiddellijk daarop het voorstel, dat ter zake zou worden gedaan, is vastgesteld. De motie van den heer van Messel heeft spreker hedenmorgen over de post ontvangen, iets wat met de wethouders ook wei het geval zal zijn geweest, zoodat hiermede do grond aan het uit gesproken vermoeden is ontnomen. Overigens is de thans door Burgemeester en Wethou ders gevolgde wijze van handelen geheel gelijk aan die, welke bij alle ingekomen adressen wordt gevolgd. Er wordt dan voorgesteld die adressen hetzij voor kennis geving aan te nemen, hetzij ten fine van prae-advios in handen aan Burgemeester en Wethouders te stellen, hetzij ze in een bepaalden vorm onmiddellijk af te Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 11 Januari 1910. 5 doen. Nimmer wordt dat voorstel van te voren ter visie gelegd, hetgeen ook onnoodig is omdat de Raad, de adressen lezende, zeer wel kan begrijpen wat er mede gedaan behoort te worden. Vraagt men nu, zooals de heer Burger, wat met het voorstel dat thans gedaan is, te kennen wordt gegeven, dan is hierop het antwoord reeds door den heer Komter gegeven. Op het oogenblik is er geen leeningsplan meer. De Raad heeft hier de gewoonte zoodanig plan voor iedere leening opnieuw zelf vast te stellen. Wordt hij daartoe eerlang weder geroepen, dan zal hij, in dachtig aan de stormen die thans over zijn hoofd hebben gewaaid, zich er zeker rekenschap van geven, in hoeverre het wenschelijk is om Burgemeester en Wethouders door dwingende bepalingen te beletten op een gegeven oogenblik te handelen zooals zij nu hebben gedaan. Er zijn tal van manieren om er voor te zorgen dat Burgemeester en Wethouders bij eene volgende leening niet weer de macht krijgen, die zij bij deze hebben gehad. Spreker is dan ook van oordeel, dat er maar één antwoord mogelijk is en wel het antwoord, dat Burgemeester en Wethouders voorstel len te geven. Wat het vorig adres betreft, daarin was tegen oen raadsbesluit geprotesteerd en het was dan ook volkomen in overeenstemming met 's Raads waardigheid het naast zich neer te leggen. De heer Burger is niet gevoelig voor lof. Het spijt hem dan ook dat hij den heer van Messel geen dank kan zeggen voor de vriendelijke adjectieven, die dat raadslid met sprekers naam heeft verbonden. Spreker zou gaarne willen dat die lof, die onder de omstandigheden, waaronder zij werd toegezwaaid, een zuur bijsmaakje heeft, achterwege bleef, en hij ver zoekt den heer van Messel dan ook zich in het ver volg ervan te onthouden. Spreker verklaart nogmaals dat het niet waar is, dat hij vóór het voorstel van Burgemeester en Wet houders heeft gestemd, hoe wei hij het niet met het voorstel van Burgemeester en Wethouders eens was. Ook herhaalt spreker dat hij weer vóór een dergelijk voorstel zou stemmen. Spreker zal hierover verder niet met den heer van Messel in debat treden, nu deze bij een ander punt reeds vooraf verklaartdit is mijne opvatting en daar krijg je mij niet af. Spreker staat juist zoo ten opzichte van do bedoeling of strekking der motie. Hij is overtuigd dat de Raad, wanneer hij de motie aanneemt, zich zelf eene motie van afkeuring toe dient, die zijdelings Burgemeester en Wethouders treft. Yan die opvatting nu is spreker niet af te brengen. Hij is van oordeel dat het voorstel van Burgemeester en Wethouders do zaak in de juiste richting brengt, waar zij zeggen dat op het adres zal worden gelet zoodra er weer een leeningsplan aan de orde komt. Al nam de Raad nu een besluit, hoe hij in dat geval zal handelen, dan zou hij toch, als het geval zich voordeed, weer vrij zijn om ook anders te handelen. Beter is het, de kwestie bij een nieuwe leening onder de oogen te zien. De heer Feddema gevoelt zich na de herhaalde ver klaring van den heer Burger, dat deze de motie be schouwt als een motie van afkeuring, die den Raad zelf en zijdelings Burgemeester en Wethouders treft, gedrongen te verklaren dat noch de heer van Messel, noch spreker de bedoeling heeft gehad een woord van afkeuring te doen hooren. De laatste overweging, dat het gemeentebelang vordert, dat de gemeente in hare financieële reputatie niet te kort moot schieten, heeft den doorslag gegeven. Spreker mag den heer Burger hiervan niet kunnen overtuigen, dit laat hem koud, hij voor zich is overtuigd dat het niet de be doeling is geweest om afkeuring uit te spreken. Hij wil volstaan met een woord van protest te laten hooren tegen de z. i. onbegrijpelijke houding van den heer Burger, die nu weer ontkent te hebben ge zegd het met het gevoelen van den heer van Messel en spreker eens te zijn geweest en zulks niettegen staande het officieel raadsverslag toch diens meening zoo geheel juist weergeeft. De heer J. Koopmans heeft zich in dit debat be geven, omdat hij zijne stem tegen de motie wilde motiveeren, waar hij, wat de zaak zelve betreft, aan de zijde van de heeren van Messel en Feddema zou hebben gestaan. Het is waar dat spreker gezegd heeft, dat in de motie eene afkeuring lag opgesloten, doch hij heeft er niet aan gedacht, dat dit de be doeling van de voorstellers zou zijn geweest. Maar bij aanneming van de motie zou dit zeker het ge volg zijn. De heer G. W. Koopmans zegt: ondank is 's werelds loon. De heer van Messel zal zich bij de zaak moeten neerleggen als hij het verliest. Spreker neemt het den heer van Messel ook niet kwalijk dat hij, mee- nende op goede gronden eene zaak te verdedigen en ziende dat het niet gaat zooals hij wenscht, iets zegt dat aanleiding kan geven tot dispuut over personen. Spreker weet te goed hoe moeilijk het is, in zulk een positie altijd precies binnen de parlementaire perken te blijven. Hij wil nog even terug komen op het door den heer Komter gesprokene. Deze is niet in het vuur geweest en heeft toch ook eene verkeerde uitdrukking gebezigd. Deze heeft n.l. gezegd dat het adres bij een volgend leeningsplan weer ter tafel komt, als het voorstel van Burgemeester en Wethouders "wordt aangenomen en dat dit oolc het geval zal zijn na de aanneming der motie. Spreker is van oordeel dat dit onjuist is. In de motie toch staat als besluit perti nent dat met, de wensehen der adresseerende vereeni ging rekening zal warden gehouden. Dit is geheel iets anders dan wat Burgemeester en Wethouders voor stellen. Wordt de motie aangenomen, dan bindt de Raad zich nu reeds voor wat hij in het vervolg heeft te doen, bij aanneming van het voorstel van Burge meester en Wothoudcrs daarentegen blijft hij vol komen vrij. De heer van Messol doet den heer Burger opmer ken dat het gemakkelijk is te zeggen ik bestrijd je niet langer, want je bent toch niet van je standpunt af te brengen. Wanneer de heer Burger zoo voor de balie zou optreden, en met dusdanige argumenten zijn tegenpartij zou bestrijden, zou hij een slecht advocaat zijn en zijn proces verliezen. Do heer Burger is in gebreke gebleven sprekers argumenten te ont zenuwen, waaruit spreker de conclusie mag trekken dat dit raadslid feitelijk zegtgij hebt gelijk, maar ik wil u niet gelijk geven. Hij is gehouden spreker punt voor punt te weerleggen en mag er zich niet afmaken met te zeggen ik bestrijd je niet langer, want je bent toch niet te overtuigen. De heer Burger wil geen lof van spreker ontvangen. Dat is zijne zaak spreker heeft gezegd wat hij meende. Waar echter dit raadslid twee malen herhaalt dat het wel de bedoeling van de voorstellers is geweest om eene motie van afkeuring uit te spreken, daar blijft hij hen wantrouwen en zegt feitelijk niets anders dan ik geloof jullie niet. Tot den heer J. Koopmans zegt spreker: gij hebt gezegd dat het eene motie van afkeuring is, maar dat gij overtuigd zijt dat het niet de bedoeling van de voorstellers is geweest om afkeuring uit te spreken. Spreker heeft echter de woorden van den lieer J. Koopmans zoo opgevat, dat deze heeft willen zeg gen, dat de voorstellers de portée van hun motie zelf

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1910 | | pagina 3