14 Verslag vau de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 25 Januari 1910. de 'op de zuidelijke grens geplaatste loodsen worden be reikt, maar, als de achterliggende rechthebbende dit niet wenscht, niet de achterzijde dier loodsen. Dat dit bij zulk een bedrijf en bij een in de toekomst door gaande bebouwing in die omgeving gemeen gevaar voor personen en goederen zal kunnen opleveren, behoeft geen betoog. Wij hebben de eer U voor te stellen te besluiten aan adressanten in antwoord te doen weten dat de voorwaarde sub 3 van het raadsbesluit van 27 Juli 1909 no. 254"/108 aldus moet worden verstaan dat de 5 Meter breede strook, op de wijze als bij die voorwaarde is voorzien, ook aan de achter- of zuid zijde van liet terrein moet worden opengelaten en dat, indien met die opvatting bij de stichting dei- fabriek geen rekening is gehouden, hun een termijn van 14 dagen na de dagteekening van het raadsbesluit gelaten wordt om den noodigen grond alsnog aan den Gemeenteraad in erfpacht aan to vragen. De beraadslaging wordt geopend. De heer Fransen zegt, dat de eisch door Burge meester en Wethouders in dezen gesteld, zijn grond vindt in de voorwaarden, die gesteld zijn bij de uitgifte van het terrein in erfpacht. De erfpachters hebben het terrein bebouwd en meenen, dat de voorwaarden zoo moeten worden opgevat, dat aan de zijden een onbebouwde strook grond moet blijven van 5 M. breed. Dit is ook geschied. Nu zeggen Burgemeester en Wethouders, moet aan de achterzijde ook 5 M. breedte overblijven. Is dat het geval, dan moet men ook lezenaan de voorzijde. Deze kan er echter niet onder vallen, omdat voor deze zijde de rooilijn is vastgesteld en deze meer of minder dan 5 M. kan zijn. In de praktijk spreekt men bij een bouwplan bijna zonder uitzondering van voor- en achtergevel en de beide zijden. Zoo is het ook door adressanten opgevat en uitgevoerd. Indien men werkelijk de bedoeling had ook den achterkant hieronder te rekenen, was het duidelijker geweest daarvoor te schrijven: „rondom het te stichten gebouw of complex van gebouwen moet een strook van 5 M. onbebouwd blijven"; dan was alle twijfel voor goed uitgesloten. Nu is achter de fabriek ook nog 5 M. breedte, zoodat er wel ruimte is voor de eventueel benoodigde brandblusch- middelen. Alleen de loods staat op de uiterste grens. Indertijd is door de heeren Brouwer een bouwplan ingediend. Dit is misschien niet voldoende nagezienhet is echter goedgekeurd en er is precies volgens het plan gebouwd. Nu gaat het toch niet aan om de menschen voor het feit te stellen nog 5 M. te moeten nemen. Waar Burgemeester en Wethouders beweren dat het niet aangaat om, met het oog op het brandgevaar de bepaling te verslappen, doet spreker opmerken, dat elke fabriek aan brandgevaar onderhevig is. De brandweer kan de loods nu voldoende bereiken. Deze loods is 14 M. lang, 2 M. breed en 2 M. hoog. Zij bevatdeels privaten, een schaftlokaal, een bergplaats voor gereedschap en een paar afdeelingen voor brandbare stoffen. Spreker wil voorstellen om te lezen: „de beide lange zijden van het bouwterrein" en den wensch uitspreken, dat Burgemeester en Wethouders het in het vervolg dergelijke zich vestigende en nog te vestigen indus trieën niet al te veel bemoeilijken. De verschillende wetten als arbeids-, veiligheids- en hinderwet enz. leggen den ondernemers van een industrie al zoovele verplichtingen op, dat Burgemeester en Wethouders er niet meer behoeven bij te zoeken, dan nood zakelijk is. De Voorzitter doet opmerken dat deze laatste op merking van den heer Fransen Burgemeester en Wethouders niet aangaat. Zij zijn bezig een raads besluit uit te voeren waarvan een der voorwaarden luidde dat over een breedte van ten minste 5 Meter, gemeten uit de zijden van het terrein, geen gebouwen mogen worden gesticht of voorwerpen mogen worden geplaatst, welke de passage van brandbluschmiddelen kunnen belemmeren, Die voorwaarde is niet nageleefd en adressanten zijn er herhaaldelijk op gewezen. Zelf heeft spreker dit nog gedaan bij het passeeren der erfpachtsacte. Waar nu de heer Fransen zegt, dat Burgemeester en Wethouders het bouwplan niet goed hebben nage zien, zal dit raadslid zelf wel inzien dat dit verwijt onverdiend is. Burgemeester en Wethouders kunnen een bouwplan goed- of afkeuren naar gelang het al of niet aan de voorwaarden, bij do Bouwverordening gesteld, voldoet. Het gebouw in kwestie voldeed daaraan, maar adressanten hadden te voldoen aan de verplichtingen, hun door den Raad bij de erfpachtsuitgifte van het terrein, bovendien opgelegd. De bouwvergunning stond daar geheel buiten. Zal nu de Raad wenschen dat aan zijn besluit eene andere uitvoering wordt gegeven dan die er duidelijk in staat uitgedrukt Spreker is van oordeel, dat men zich daarover nog wel eens mag bedenken. De heer Fransen meent dat, wanneer het de be doeling was geweest dat aan alle vier zijden 5 M. ruimte overblijft, dit in het besluit had moeten staan. Er wordt echter alleen van de zijden gesproken en daarmee spreker blijft er bij worden de twee zijden bedoeld. De Voorzitter repliceert dat, waar een vierhoekig terrein ook vier zijden heeft, het aan geen twijfel onderhevig kan zijn wat de bedoeling is. De voorwaarde toch luidtdat geen gebouwen mogen worden gesticht of voorwerpen mogen worden geplaatst over eene breedte van 5 Meter, gemeten uit de zijden van het terrein, waardoor de passage van brandbluschmidde len kan worden belemmerd. De heer Burger is het met de uitlegging van den voorzitter volkomen eens. Spreker zou echter gaarne vernemen of er een groot praktisch belang bij is, zich te houden aan de gemaakte bepaling. Wanneer dit belang niet groot is zou spreker geneigd zijn met den heer Fransen mee te gaan en, al is de eigenaar gewaarschuwd, genade voor recht te laten gelden. Spreker vraagt of er uit het oogpunt van brandge vaar noodzadelijk 5 M. ruimte aan alle zijden, ook achter de loodsen, dient te blijven De Voorzitter kan, om deze vraag te beantwoorden, den heer Burger verwijzen naar dat lid van het prae-advies waar staat „Die bepaling te verslappen in den geest als door „adressanten is verzocht, komt met het oog op het „brandgevaar, waaraan een asphalt fabriek kan zijn „blootgesteld, anderzijds niet gewenscht voor. Zooals „de gebouwen nu zijn geplaatst, kan bij brand wel „de achterzijde der fabriek en eveneens de voorzijde „van de op de zuidelijke grens geplaatste loodsen „worden bereikt, maar als de achterliggende recht- „hebbende dit niet wenscht, niet de achterzijde dier „loodsen. Dat dit bij zulk een bedrijf en bij een in „de toekomst doorgaande bebouwing in die omgeving „gemeen gevaar voor personen en goederen zal kunnen „opleveren, behoeft geen betoog." Daar is duidelijk uiteengezet welk belang er bij is om aan alle zijden 5 M. ruimte te behouden. Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 25 Januari 1910. 15 Het wil den heer Feddema voorkomen, dat de bouwkundigen onder de zijden van een bouwterrein verstaan de zijden langs de zijgevels en dat dit ook door den Raad zoo is opgevat op 27 Juli. In de vergadering van dien dag is prae-advies uitgebracht waarin staat, dat de inrichting, die zal worden ge vestigd niet bepaald hinderlijk of gevaarlijk is, wan neer er geen gas of koolteer wordt gedistilleerd. Die producten nu worden er niet gedistilleerd, zoodat het gevaar niet bijzonder groot is. Bij brand nu zullen de bluschmiddelen geplaatst worden aan de voorgevel, omdat daar het water weg moet komen. De mogelijkheid om deze fabriek aan de achterzijde te blusschen is zoo goed als uitgesloten. Spreker is overtuigd, dat er geen praktisch bezwaar is om aan den wensch van adressanten tegemoet te komen. De heer Schoondermark vraagt, naar aanleiding van de laatste mededeeling van den heer Feddema, of deze het zou hebben goedgekeurd, wanneer de fabriek tot de eindgrens gebouwd was. De beraadslaging wordt gesloten. Met 11 tegen 8 stemmen wordt het voorstel van Burgemeester en Wethouders aangenomen. Vóór stemmen de heerenBeucker Andreae, Schoondermark, Oosterhoff, J. Koopmans, Burger, Haverschmidt, van Messel, Zandstra, Menalda, Komter en Baart de la Faille. Tegen de heerenLautenbach, Fransen, G. W. Koopmans, Wilhelmij, Feitz, Tijsma, Berghuis en Feddema. 5. a. Voorstel van Burgemeester en Wethouders betreffende de organisatie van den keuringsdienst voor voedingsmiddelen enz. b. voorstel der Commissie voor het ontwerpen van strafverordeningen tot vaststelling cener verordening op eet- en drinkwaren en gebruiksartikelen en tot wijziging der verordening op den invoer, vervoer en keuring van vleeseh enz. (Bijlage no. 34 van 1909). Aan de orde is onderdeel a. De beraadslaging wordt geopend. De heer Zandstra is van meeniug, dat de aanstaande keurmeester moet worden benoemd door den Raad en niet door Burgemeester en Wethouders. Het is spreker echter niet recht duidelijk of hij hier, dan wel bij de voorgestelde verordening een daartoe strek kend voorstel moet doen. Spreker heeft er echter niets tegen den keurmeester voor een jaar bij wijze van proef j door Burgemeester en Wethouders te doen benoemen. De Voorzitter doet den heer Zandstra opmerken j' dat deze een desbetreffend voorstel dan kan doen, i wanneer het jaar om is. De zaak komt dan opnieuw bij den Raad ter tafel. De heer Baart de la Faille ziet dat wordt voorge steld den keurmeester een salaris te geven van 260. dat is veel minder dan f 1.per dag. Spreker zou willen vragen of die belooning niet wat zuinig is, want de keurmeester heeft een omvangrijke werkkring, terwijl het keurmeesterschap bovendien een post van vertrouwen is. Spreker vraagtzijn Burgemeester en Wethouders tot de bepaling van dit salaris gekomen in overleg met de heeren Sonnega en de Vogel? De Voorzitter antwoordt dat Burgemeester en Wet houders de heeren Sonnega en de Vogel zoowel in kennis hebben gesteld met het bedrag van het salaris als met den persoon dien zij voor deze betrekking op het oog hebben. De beraadslaging wordt gesloten. Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders. Aan de orde is onderdeel b, ontwerp I. De algemeene beraadslagingen worden geopend. De heer Zandstra wijst er op, dat in de verordening wordt gesproken over het verkoopen en in voorraad hebben van eet- en drinkwaren in winkels, berg- en bewaarplaatsen op markten enz. Nu is er iets in onze stad n.l. de groentemarkt, die niet voldoet aan de eischen van zindelijkheid. Is dit een zaak die door den Raad moet worden geregeld of door Burgemeester en Wethouders? De straat waar de groentemarkt wordt gehouden, leent zich er slecht toe. De kool b.v. ligt daar in het vuil, om van verdere verontreiniging niet te spreken. Het zou overweging verdienen om voor te schrijven dat die groenten op eene verhooging moeten worden uitgestald. Spreker meent dat aan dezen toestand een eind moot komen. Hij heeft dit ter sprake gebracht omdat hier behandeld wordt eene verordening op eet- en drinkwaren. De heer Burger zal namens de commissie don heer Zandstra van antwoord dienen. Spreker zal niet ingaan op de kwestie zelve, door dit lid geopperd. Het onderwerp is voor de Commissie voor de straf verordeningen nieuw en de verordening isin het leven geroepen uitsluitend in verband met de instelling van een keuringsdienst op de eet- en drinkwaren. Spreker geeft toe dat het opschrift der verordening ruimer is en dus den heer Zandstra aanleiding kan hebben gegeven tot zijn vraag. Wanneer men echter in de verordening ook andere dingen wil betrekken, zal de Commissie weer opnieuw moeten beginnen en zal deze zaak op de lange baan worden geschoven. Spreker acht het dan ook beter dat de heer Zandstra diens opmerking tot Burgemeester en Wethouders richt, opdat deze de kwestie onder de oogen kunnen zien en kunnen nagaan of eventueel de verordening op de marktpolitie ook gewijzigd moet worden of wel eene verbeterde inrichting der markt het geschetste euvel zal kunnen doen ophouden. Hij meent dat het verstandig is de door den heer Zandstra bedoelde zaak thans te laten rusten om te voorkomen dat de keuringsdienst op de lange baan wordt geschoven. Do Voorzitter doet opmerken dat het den heer Zandstra bekend is, dat de verordening haar ontstaan te danken heeft aan een voorstel van den heer de Jong, die er op wees hoe verschillende waren worden vervalscht. Naar aanleiding daarvan heeft de Raad besloten tot het instellen van een keuringsdienst voor eet- en drinkwaren en gebruiksartikelen. Bij het werk wat gedaan is, is dan ook alleen daarop het oog gericht. Artikel 1 a waar staat „Het is verboden in winkels of verkooplokalen in „daarmede verbonden berg- of bewaarplaatsen, in „vaartuigen, op markten of op of aan den open baren weg eet- of drinkwaren te verkoopen, te koop „aan te bieden, af te leveren of ten verkoop in „voorraad te hebben, die „a. hetzij ondeugdelijk van samenstelling zijn,

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1910 | | pagina 3