22 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 8 Februari 1910. De heer Fransen heeft aan het door de heeren van Messel en Feddema gesprokene niets toe te voegen. Hij onderschrijft volkomen hetgeen door hen in het midden is gebracht en zal eveneens tegenstemmen. De heer Beekhuis vraagt wat do heeren dan willen. Spreker kon zich de oppositie begrijpen tegen het voorstel van Burgemeester en Wethouders betreffende de toewijzing der leening. Hij zou, indien hij tegen woordig ware geweest, daaraan zelf hebben meegedaan. Nu de zaak echter in dit stadium verkeert, kan de gemeente niet anders handelen. Of willen de heeren misschien den eisch inwilligen en betalen wat wordt gevorderd De heer van Messel zegt: de heer Beekhuis vraagt, wat de heeren die hunne stem tegen het voorstel zoo even motiveerden, dan eigenlijk wel willen. Het spijt spreker dat de heer Beekhuis deze vraag doet, want waar spreker op de kwestie zelf gemeend heeft nu niet terug te moeten komen, is hij door het gesprokene van den lieer Beekhuis wel genoodzaakt de meer be scheiden houding, aangenomen door spreker bij de motiveering van zijn stem, gedeeltelijk te laten varen. De heer Beekhuis vraagt wat wij willen Met andere woorden of wij de door eischeresse gevraagde som willen betalen. Spreker kan hierop antwoorden, dat hij zich in deze openbare vergadering niet het recht aanmatigt uiteen te zetten hoe hij denkt over de aangevoerde middelen van verweer, maar hij wil dit zeggen en het spijt hem zulks nu te moeten zeggen: de moreele zijde van deze zaak staat voor ons hooger dan de rechtskwestie van het beginsel en wij willen niet dat van de uitspraak van den rechter over het rechtsbeginsel zal kunnen worden gebruik gemaakt, om daarmede de moreele zijde te niet te doen. Spreker herhaalt nogmaals, dat wij het recht niet hebben onze overtuiging omtrent het moreele stand punt te laten varen tegenover de uitspraak van den onpartijdigen rechter, wat de rechtskwestie aangaat. Ton slotte, mijnheer de Voorzitter, slechts dan, wanneer do Raad besluit dat de gemeente zich niet verwere en geen procedure wenscht, zou kunnen worden gesproken, over de bedragen der vorderingen, in de dagvaarding omschreven. Dat is wat wij willen. De beraadslaging wordt gesloten. Het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt aangenomen met 17 tegen 3 stemmen. Vóór stemmen de heeren Beucker Andreae, Berg huis, Wilhelmij, J. Koopmans, de Jong, Oosterhoff, Komter, Feitz, Lautenbach, Burger, Beekhuis, Tijsma, Hartelust, Schoondermark, Zandstra, Haverschmidt en Baart de la Faille. Tegen de heeren Fransen, van Messel en Feddema. 5. Voorstel van Burgemeester en Wethouders om, in verband met door den Minister ean Binnenlandsche Zaken gemaakte opmerkingen, de den 12 October l.l. vastgestelde verordening tot regeling van het getal en de jaarwedden der leeraren aan het gymnasium nader te wijzigen. Dit voorstel luidt als volgt Bij Uw besluit van 12 October 1909 werd, over eenkomstig ons in bijlage no. 22 der Handelingen afgedrukt voorstel, vastgesteld eene nieuwe veror dening, regelende het getal en de jaarwedden der leeraren aan het gymnasium. Deze verordening, ingevolge het bepaalde bij art. 15 der Hooger Onderwijswet onderworpen aan de goedkeuring van den Minister van Binnenlandsche Zaken, gaf Zijne Excellentie aanleiding om aan te dringen op de opneming 1. van het getal leeraren in art. 1 sub c; 2. van eene z.i. meer billijke regeling der perio dieke jaarwedde-verhoogingen voor de leeraren in de moderne talen (art. 1 e), ongeveer volgens den zelfden norm als was aangenomen voor de leeraren genoemd in art. 1 sub b en c. In antwoord hierop, deelden wij curatoren van het gymnasium gehoord den Minister mede, dat wij bereid waren aan de opmerking, hiervóór onder 1 vermeld, tegemoet te komen. Ten aanzien van de regeling der periodieke verhoogingen echter meenden wij, op de door curatoren in hun advies aange voerde grondenvooralsnog bezwaar te moeten maken aan het verlangen van Zijne Excellentie te voldoen, ook en vooral met het oog hierop, dat de leeraren in de moderne talen veelal meer gelegenheid hebben door het geven van lessen aan andere onder wijsinrichtingen, in casu aan de Rijks Hoogero Burgerschool alhier, hun inkomen nog te vermeer deren. Ons antwoord heeft in zoover wijziging gebracht in 's Ministers opvatting, dat hij zich thans met de vastgestelde regeling kan vereenigen, voor zooveel het leeraren betreft, welke tevens aan de Rijks Hoogere Burgerschool werkzaam zijn voor hen, die uitsluitend aan het gymnasium verbonden zijn, wil hij een ruimere wedde-verhooging in uitzicht zien gesteld. Ter voorkoming van langer oponthoud achten wij het gewenscht, dat door toevoeging eener desbetref fende bepaling aan art. 2 der verordening aan het verlangen van den Minister wordt voldaan. In den door hem in overweging gegeven vorm zal do aan vulling evenwel minder geschikt kunnen geschieden. Vooreerst toch rijst dan het bezwaar dat de aan andere inrichtingen dan de Rijks Hoogero Burger school bovendien werkzaam gestolde leeraren, naast hun daar verkregen bezoldiging, wederom tv el do voordeeliger periodieke verhoogingen zouden deel achtig worden anderzijds sluit de nevenbetrekking, hoe gering beloond ook, hen van de gunstigste salarisregeling aan het gymnasium uit. De formulee ring voor de uitzondering, die de Minister wil toe laten, is dus in het hieronder afgedrukt ontwerp ruimer genomen dan door hem is aangeduid. Wij hebben mitsdien, onder overlegging van en met verwijzing naar de gewisselde stukken, de eer U voor te stellen te besluiten volgens het nevensgevoegd ontwerp. ONTWERP. De Raad der gemeente Leeuwarden; gezien het voorstel van Burgemeester en Wet houders besluit A. in de bij zijn besluit van 12 October 1909 no. 313r/152 vastgestelde verordening tot vaststelling van het getal en de jaarwedden der leeraren enz. aan het gymnasium te Leeuwarden aan te brengen de navolgende wijzigingen I. art. 1 sub c wordt gelezen als volgt twee leeraren, die belast zijn met het onderwijs in de wis-, natuur- en scheikunde en de natuurlijke historie II. in art. 2 wordt in de plaats van het daarbij voor de leeraren sub e bepaalde gelezen Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 8 Februari 1910. 23 Voor de leeraren sub e, wanneer zij ieder één taal onderwijzen voor dien in de Fransche taal 1500.—, voor dien in de Duitsche taal 1200.— 'en voor dien in de Engelsche taal f 120Ö.welke jaarwedden kunnen worden verhoogd, indien zij 4, 8 en 12 jaren zijn werkzaam geweest, telkens met 200.en indien zij 16 jaren zijn werkzaam geweest, met 100. met dien verstande evenwel, dat a. indien de leeraar gelijktijdig werkzaam is aan eene andere inrichting van onderwijs, de verhoogingen slechts worden toegekend tot de bovengenoemde "be dragen, verminderd met de aan de andere inrichting gelijktijdig genoten wordende bezoldiging, doch tot geen lager bedrag dan voor den leeraar in de Fransche taal van f 75.en voor die in de Duitsche- en Engelsche talen van 50,—, een en ander bij 4-, 8-, 12- en 16-jarigen dienst b. indien het onderwijs in twee talen door één leeraar gegeven wordt, hij die de Fransche, en Duitsche of Engelsche, taal onderwijst eene aanvangs- jaarwedde van 2200.— en hij die de Engelsche en Duitsche talen onderwijst eene aanvangsjaarwedde van f 2000.zal genieten en voor hen de verhoo gingen na 4, 8, 12 en 16 jaren dienst zullen kun nen bedragen voor ieder telkens 100. III. art. 8 eerste zinsnede wordt gelezen als volgt Deze verordening wordt geacht in werking te zijn getreden den 1 Januari 1910, enz. B. die verordening van een nieuwen datum van vaststelling te voorzien. De onderdeelen van het voorstel van Burgemeester en Wethouders worden achtereenvolgens met alaemeene O O stemmen aangenomen en daarna het voorstel in zijn geheel. 6. Rapport der Commissie, belast geweest met het onderzoek van een voorstel tot wijziging der gemeente- begrooting, dienst 1910. De conclusie van het rapport, strekkende tot goed keuring der voorgestelde wijziging, wordt met alge- meene stemmen aangenomen en de begrooting nader vastgesteld in ontvang en uitgaaf tot een bedrag- van 1,619,900.27. 7. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot verplaatsing der gemeentelijke kweekerij naar een perceel land aan de Eestraat, tot verhuring van het huis Olde- galileën no. 61 aan den opzichter der plantsoenen, B. Lugt, en tot het nemen van eenige nadere in verband met een en ander staande maatregelen (bijlage no. 3). De beraadslaging wordt geopend. De heer Feddema heeft tegen de verplaatsing der kweekerij geen bezwaar, maar hij blijft, evenals de Commissie voor Openbare Werken dat unaniem deed, bezwaar maken tegen de verandering der woning op Oldegalileën, die aangekocht werd om te dienen tot woning voor den opzichter der plantsoenen. Toen destijds besloten is de woning aan te koopen, is mede gedeeld dat zij ruim voldoende was voor den op zichter en dat deze daardoor in gunstiger conditie kwam wat zijne huisvesting betreft. Het blijkt uit de stukken dat het besluit der Commissie voor Openbare Werken geen genade heeft I gevonden in de oogen van den Directeur der Ge meentewerken. Deze redeneert aldus. Aanvankelijk was besloten met de koopsom te gaan tot ƒ2500. de woning is gekocht voor 1900.en de rest moet er nu maar in vertimmerd worden. Met die redeneering gaat spreker niet mee. De Raad heeft het maximum der koopsom vastgesteld en besloten tot aankoop, omdat Burgemeester en Wethouders op grond van des Directeurs opvattingen adviseerden tot aankoop. Toen is spreker niet in de gelegenheid geweest de woning te zien; wel had hij alsnog uitstel van de beslissing gevraagd, enkel om gelegenheid te hebben een zelfstandig oordeel te vormen, maar daarvoor achtten Burgemeester en Wethouders het niet de geschikte tijd; hij heeft zich, denkende dat de woning in orde was, bij het voorstel neergelegd. Nu blijkt het dat de woning niet geschikt is. Het kamertje aan de straat o.a. heeft een oppervlakte van 7 M2. en is volgens den Directeur der Gemeentewerken daarom te klein om tot keuken te worden ingericht. Deze ontwerpt echter een nieuwe keuken van 61/2 M2. Die keuken schijnt dus wel groot genoeg. Deze redeneering van den Directeur der Gemeentewerken houdt dus geen steek. Bovendien verwijt hij de Commissie voor de Openbare Werken dat deze de teekening niet goed heeft gezien, anders had zij direct wel kunnen begrijpen dat de woning onvol doende was. Dit verwijt raakt kant noch wal, waar de voorlichting van hem zoo pertitent van vorm was. Dat nu de keuken, die bijgebouwd moet worden, kleiner wordt dan het vertrek dat wegens te geringe oppervlakte niet geschikt is, moet voor den Raad al een motief zijn om niet met het voorstel mee te gaan. Ook de begrooting van den Directeur der Gemeen tewerken deugt niet. Hij trekt 450.—uit voor een gang en de keuken, maar rekent de steen niet. Die heeft de gemeente wel. Maar die heeft toch ook geld gekost. Naar spreker heeft kunnen nagaan, gaat er aan de keuken enz. 9 M3. metselwerk, waarvan de steen 150.kost. De kozijnen zullen volgens diezelfde begrooting uit de afbraak worden gezocht. Dit is spreker niet duidelijk, want er wordt niets afgebroken, wel bijgebouwd. Spreker wil er dus op wijzen, dat de kosten, indien de Raad tot uitbreiding besluit, wel 650.a 700.— zul len bedragen. Waar het niet noodzakelijk is dat de opzichter woont in dit huis en er voor hem in de nabijheid van de nieuwe kweekerij gemakkelijk een goede woning zal zijn te vinden, als de gebouwde woning hem niet aannemelijk voorkomt, zou spreker de woning liever niet aan hem verhuren, dan zijn stem te geven aan dat onderdeel van het voorstel. De Voorzitter wenscht een enkele opmerking te maken. Bij het voorstel, door Burgemeester en Wethouders ingediend, is inderdaad in zooverre af geweken van het advies der Commissie voor de Openbare Werken, dat is voorgesteld een nieuwe keuken te bouwen. Daartegenover echter heeft de gemeente het voordeel, dat de huur f 25.hooger wordt. De heer Feddema grondt zijne bezwaren in de eerste plaats op de ontdekking van iets, dat minder juist is, n.l. dat er gezegd isde voorkamer is te klein om tot keuken te worden ingericht, terwijl er nu een keuken ontworpen is, die nog kleiner wordt. De heer Feddema ziet echter het groote voordeel over het hoofd, dat de voorkamer intact blijft. Be neden zijn twee kamers. Richt men nu de voorkamer tot keuken in, dan ontneemt men aan het huis een kamer en maakt een keuken die tevens kamer moet blijven. De bijgebouwde keuken behoeft nu niet dienst

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1910 | | pagina 3