82 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 26 April 1910.
moet worden geacht zijne betrekking verder naar
behooren waar te nemen.
Volgens art. 1 der Verordening (gemeenteblad no.
32 van 1893), gelijk deze nader is gewijzigd, komt
Jaasma, die den 15 Maart 1882 in gemeentedienst
trad als politiedienaar en den 1 Februari 1891 tot
zijne tegenwoordige betrekking werd benoemd, in
aanmerking voor pensioen vanwege de gemeente.
Onder bijvoeging van een staat, waarin het pen
sioen is berekend dat hem krachtens de artikelen
35 der aangehaalde verordening kan worden toe
gekend, hebben wij dan ook de eer U voor te stellen
te besluiten:
aan W. Jaasma met ingang van 1 Mei 1910 een
pensioen te verleenen uit de gemeentekas ten bedrage
van f 216 's jaars.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders.
5. Prae-advies van Burgemeester en Wethouders op
het adres van het bestuur der Friesche Tuinhouwver-
eeniging alhier, om, gerekend met ingaag van 1 April
1910, opnieuw in huur te bekomen het gebouw der
voormalige vischmarkt aan de Oosterkade voor het houden
van groentenvedingen.
Dit prae-advies luidt als volgt
Bij Uw besluit van 5 April 1.1. werd om prae-advies
in onze handen gesteld een adres van het bestuur der
Friesche Tuinbouwvereeniging alhier, houdende ver
zoek om het gebouw der voormalige vischmarkt aan
de Oosterkade wederom voor den tijd van één jaar
aan genoemde vereeniging in gebruik te willen afstaan
voor het houden van groentenveilingen.
Ook thans wenscht de vereeniging daarvoor de
gewone vergoeding van ƒ150.voor huur en onder
houd te betalen.
Hoewel dit in het adres niet wordt gevraagd,
ligt het in de bedoeling der vereeniging ook voor
volgende jaren de beschikking over het gebouw te
verkrijgen.
Tegen de inwilliging van het in dien zin aange
vulde verzoek, met inachtneming van de gebruikelijke
voorwaarden, bestaat bij ons geen bezwaar, waarom
wij onder overlegging van het betrekkelijk advies
van den Directeur der Gemeentewerken en onder
wederaanbieding van het adres de eer hebben U
voor te stellen te besluiten
I. aan de Friesche Tuinbouwvereeniging tot weder-
opzeggens toe uiterlijk voor het tijdvak ingegaan
1 April 1910 en eindigende op gelijken datum in
1911, in gebruik af te staan voor het houden van
veilingen van groenten en fruit, het gebouw der
voormalige vischmarkt aan de Oosterkade, kadastraal
bekend in sectie B no. 1843 als vischmarkt, groot
1.44 Are, met inbegrip van het voormalige verblijf
van den wachter der Oosterbrug, doch met uitzon
dering van de gemeentelijke zandbergplaats, onder
voorwaarde
1. dat voor huur en onderhoud aan de gemeente
verschuldigd zal zijn een bedrag van 150.te
betalen vóór of op 1 October 1910
2. dat worden nageleefd de voorwaardendie
Burgemeester en Wethouders geraden zullen voor
komen
II. te bepalen, dat de huur na afloop van den
huurtijd stilzwijgend geacht wordt van jaar tot jaar
te zijn verlengd, indien zij niet door een van beide j
partijen drie maanden te voren wordt opgezegd.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders.
6. Rapport der Commissie, belast geweest met het
onderzoek van eenige wijzigingen in de begrooting van
het Nieuwe Stads Weeshuis, dienst 1909.
De conclusie van het rapport, strekkende tot goed
keuring der voorgestelde wijzigingen, wordt met
algemeene stemmen aangenomen.
7. Prae-advies van Burgemeester en Wethouders op
het adres van A. J. Krieger en jhr. L. W. van der
Goes, waarbij wordt verzocht maatregelen te beramen,
waardoor het kapitaal, voor den aanleg eener paarde-
tramlijn in de gemeente benoodigd, voldoende worde
verzekerd, c. q. bij instelling van een gemeentelijk tram
bedrijf in finuntieel opzicht rekening te houden met de
moeite, die zij zich bij de samenstelling der plannen en
begrootingen voor den tramaunleg hebben getroost.
Dit prae-advies luidt als volgt
De lieeren A. J. Krieger en jhr. L. W. van der
Goes, concessionarissen van paardetramlijnen in de
gemeente, doch die kortgeleden aan Uwe Vergadering
binnen den voor de aanvaarding der concessie ge
stelden termijn hebben bericht, dat zij van hare aan
neming moesten afzien, komen thans, onder mededeeling
dat het hun niet gelukt is het kapitaal voor de onder
neming bijeen te brengen, tot den Raad met een
tweeledig verzoek. Het oerste strekt om Burge
meester en Wethouders of eene Raadscommissie te
doen uitnoodigen om ,.in overleg (te) treden omtrent
„een niet onéreus voorstel aan Uwen Raad, door
„welks aanneming het kapitaal van de althans aan
hankelijk zeer kleine onderneming kan geacht worden
„te zijn verzekerd en de aandeelen van karakter
„veranderen".
Het tweede verzoek beoogt om, indien tot een ge
meentelijk trambedrijf wordt overgegaan en de plannen
en berekeningen van adressanten oorzaak zijn dat
dit geschiedt, te willen bedenken dat zij, waar zij
hunne pogingen mot de nu verkregen gegevens hebben
moeten opgeven, zich tegenover de gemeente ver
dienstelijk hebben gemaakt en geen kosten of werk
hebben ontzien, zoodat rekening moge worden gehou
den met wat zij in deze aangelegenheid hebben ge
presteerd.
De bedoeling van hetgeen in de eerste plaats wordt
gevraagd is niet recht duidelijk. Wenschen zij daar
mede te kennen te geven dat, als de gemeente zich
voor de zaak spant, het kapitaal wel te verkrijgen
zal zijn Adressanten wijzen in dit verband en blijk
baar ook ter versterking van hun denkbeeld om een
gemeentelijk trambedrijf op te zetten, op de raadsbe
sluiten tot het verkrijgen van een stoomtramhalte bij
..de Bleek", zoodat een zijlijntje van de paardetram-
lijn Staatsspoorstation-Spanjaardslaan naar dat punt
vermoedelijk de kosten zou loonen en tot het stichten
eener gemeentelijke electrische centrale, als gevolg
waarvan de paardetram dadelijk op electrische tractie
zou kunnen worden ingericht, waardoor zij eveneens
beter zou rendeeren. Maar ook in het licht dier be
sluiten de zaak beziende, zal Uwe Vergadering met
ons van oordeel zijn dat, daargelaten nog de nauwe
lijks boven vriespunt gestegen belangstelling der
ingezetenen voor dit plaatselijk vervoermiddel, de
gemeente zich in de onderhandelingen tusschen geld
schieters en concessionarissen niet behoort te mengen.
En al evenmin zal zij, op grond van de bedoelde
besluiten tot gemeentelijke tramexploitatie willen
overgaan. Daartoe bestond geen neiging den 13 April
1909 toen de Raad de concessie aan adressanten
verleende en in die houding zal door hetgeen sinds
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 26 April 1910. 83
dien tijd is geschied geen verandering behoeven te
zijn gebracht.
U de stukken weder overleggende geven wij U dan
ook in overweging te besluiten adressanten in antwoord
op hun tweeledig verzoek te doen weten, dat daarop
afwijzend moet worden beschikt.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders
8. Prae-advies van Burgemeester en Wethouders op
het adres van G. Ruiter, directeur der naamlooze ven
nootschap Ruiters schaatsenfabriek en constructiewerk
plaats te Bolsward", houdende verzoek hem eene schade
vergoeding van f 50.toe te staan voor gemaakte
onkosten bij de aanbesteding van ankers ten behoeve
van de herstelling der „Oldehove".
Dit prae-advies luidt als volgt
Onder wederaanbieding van het om praeadvies in
onze handen gesteld adres van G. Ruiter, directeur
der naamlooze vennootschap Ruiters Schaatsenfabriek
en Constructiewerkplaats, te Bolsward, houdende ver
zoek hem, op daarin aangevoerde gronden, te willen
vergoeden de kosten, tot een bedrag van 50.
gemaakt bij de aanbesteding der levering van ankers
met toebehooren voor de herstelling van de Oldehove,
hebben wij de eer hiernevens aan Uwe Vergadering
over te leggen het daaromtrent door ons ingewonnen
advies van den Directeur der Gemeentewerken, waarin
een heldere uiteenzetting van de zaak gegeven wordt,
zoodat wij ons van nadere toelichting ontslagen
kunnen rekenen.
Ons overigens met de beschouwingen van genoemden
ambtenaar kunnende vereenigen, stellen wij U dan
ook voor te besluiten
aan den adressant te doen weten dat zijn verzoek
niet voor inwilliging vatbaar is.
De beraadslaging wordt geopend.
De heer Hartelust doet opmerken, dat de conclusie
van het prae-advies luidt
aan adressant te doen weten, dat zijn verzoek niet
voor inwilliging vatbaar is. Spreker kan zich met
die conclusie vereenigen, alleen reeds omdat artikel
10 van het bestek duidelijk zegt dat de aanbesteders
vrij zijn het werk al of niet te gunnen. Art. 10 toch
luidt
„Aanbesteders zijn vrij het werk te gunnen of niet
te gunnen, of dit te doen aan dengene wiens inschrij
ving hun het aannemelijkst zal voorkomen, zonder ver
plichting om daarvoor den minsten inschrijver te nemen,
noch om de reden der gedane keuze op te geven."
Wanneer nu Burgemeester en Wethouders uitslui
tend op grond van dit artikel hadden voorgesteld
eene afwijzende beschikking te nemen, zou dat reeds
voldoende zijn geweest. Burgemeester en Wethouders
zijn echter verder gegaan en hebben hunne conclusie
met eenige motieven gesteund, welke ontleend zijn
aan de mededeelingen van den Directeur der Ge
meentewerken. Met die motieven kan spreker zich
niet vereenigen. Deze toch zijn zoo voor bestrijding
vatbaar dat spreker niet gaarne zou willen dat zij
onder de oogen kwamen van menschen die er over
kunnen oordeelen. Op die motieven is van toepassing
een variant op een bekend puntdicht
Ware alles was er geschrieben,
Das Geheimnis des Herren Directors geblieben.
Spreker meende dit even in het midden te moeten
brengen, maar zal voor de conclusie van Burgemees
ter en Wethouders stemmen.
De heer Fransen zegt, dat het prae-advies kort is,
doch dat daarin verwezen wordt naar de heldere
uiteenzetting van den Directeur der Gemeentewerken.
Die helderheid in het schrijven van den Directeur
is voor spreker niet groot en hij hoopt dan ook
straks van Burgemeester en Wethouders nadere in
lichtingen te ontvangen.
De gunning heeft plaats gehad op voorstel van
den Directeur, die voorschreef dat de schieters ge
maakt moesten worden van best vloeiijzer.
Nu is door Ruiter ingeschreven voor Wilhelmina
vloeiijzer en door Nijenhuis voor S. M. vloeiijzer.
De Directeur zegt nu, dat S. M. vloeiijzer harder
is, dus minder buigzaam en daarom voor schieters
beter geschikt. Spreker zal als niet-deskundige,
hierover geen oordeel uitspreken. Het komt spreker
echter wel wat vreemd voor dat de Directeur pas na
de besteding weet dat de eene soort ijzer beter is
voor de schieters dan de andore. Het ware toch
beter geweest dat de Directeur, indien hij niet
voldoende op de hoogte is van de ijzersoorten, van
te voren inlichtiugen aan bevoegde personen of vak
mannen had gevraagd, omdat de deugdelijkheid van
de schieters voor eene verankering als hier zal ge
schieden nog al van beteekenis is. Ten opzichte van
de ankers kan spreker zwijgen, want die waren volgens
den Directeur bij beiden van dezelfde kwaliteit.
Spreker wenscht er echter nog op te wijzen dat in het
bestek stond dat de wartels van gegoten staal moesten
zijn. Men schijnt den Directeur er op gewezen te
hebben dat dit niet goed was, althans de Directeur
heeft vóór de aanbesteding een circulaire de wereld
ingestuurd, waarin staat dat die wartels van smeedbaar
gietijzer moesten zijn.
Nijenhuis heeft nu ingeschreven voor wartels van ge
goten staal, dus buiten het bestek om, Ruiter voor wartels
van smeedbaar gietijzer, dus geheel correct en volgens het
bestek. Het inschrijvingsbiljet van Nijenhuis had dus
als ongeldig ter zijde moeten worden gelegd. Nu
zegt de Directeur dat de informaties omtrent Nijen
huis en zijn aanbod ertoe hebben geleid aan dezen
do gunning te doen. Daaruit zou men ook kunnen
lezen dat Ruiter niet goed is. Spreker is er van
overtuigd dat, wanneer men de beide inschrijvers
en hunne fabrieken vergelijkt, er geen reden is,
Nijenhuis boven den ander te prefereeren.
Nog zegt de Directeur dat, al had ook Ruiter
ingeschreven voor wartels van gegoten staal, het
werk nog aan Nijenhuis zou zijn opgedragen, omdat
hij voor de schieters het meer passend materiaal
aanbood. Dit lijkt toch vreemd. Spreker meent
dat de inschrijving van Nijenhuis ongeldig is. Hij
heeft de eer de volgende motie voor te stellen
De Raad, gehoord de bespreking, betreurt de wijze
waarop de gunning voor de levering van de ankers
voor de „Oldehove" heeft plaats gehad, en spreekt
als zijne meening uit, dat bij deze aanbesteding met
de besteksvoorwaarden geen rekening is gehouden.
De heer Feddema heeft daar straks den heer Har
telust hooren zeggen, dat hij zich met de conclusie
van het voorstel van Burgemeester en Wethouders
kan vereenigen, maar dat de motieven, waarop die
conclusie is opgebouwd, in de ooren van een vakman
geheel onjuist klinken en ook onjuist zijn. Des on
danks vereenigt hij zich met het voorstel van
Burgemeester en Wethouders, omdat zijns inziens
dezen op grond van hot bepaalde in artikel 10
van het bestek reeds het recht hadden de gunning
van het werk te doen aan wien zij wilden. Deze
redeneering begrijpt spreker niet goed. Als de mo-