110 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 24 Mei 1910.
Aan de orde is bladzijde 41.
De beraadslaging wordt geopend.
De heer Fransen zal, op gevaar af van nogmaals
van den heer Burger te moeten hooren dat dit is
reageeren tegen een eens genomen besluit, trachten
in den post „vloeren" te bezuinigen. De stemming over
dezen post bij de bespreking met den Directeur dei-
Gemeentewerken in besloten vergadering heeft geen
bindend karakter.
Er wordt voorgesteld vloeren te leggen van
Amerikaansch grenen hout van 3,3 cM. dikte. In de
school zelf, die 30 jaar gestaan heeft, zijn vloeren
gelegd van vuren hout. Die vloeren zijn gedeeltelijk
nog goed, doch zullen nu met het oog op den aanbouw
geheel worden vernieuwd. Het geeft voor 800 M'.
eene besparing van 1200.
Er is gezegdAmerikaansch grenen vloeren zijn
mooier en harder. Dit is zoo, maar een eiken parket
vloer is nog mooier en harder. In een vorig rapport
zeide de Directeur der Gemeentewerken dat de be
staande school niet heel best meer was. Wanneer
nu opnieuw vuren vloeren weer 30 jaar hebben ge
legen, zal er wel niets meer deugen aan de school. Dan
moet de school worden afgebroken en 't zou zonde
zijn voor de Amerikaansch grenen vloeren die dan
evenveel dienst hadden gedaan als vuren. Alleen
waren ze 2 maal zoo duur. Spreker wil vuren vloeren
leggen van lx/2 duim dik en dan kunnen over 30
jaar van de rente van het nu bespaarde geld wel
weer nieuwe vloeren worden gelegd.
De beraadslaging wordt gesloten.
Het voorstel-Fransen wordt verworpen met 9 tegen
8 stemmen.
Vóór stemmen de heeren: Fransen, G. W. Koopmans,
Lautenbach, Feitz, Tijsma, van Messel, Hartelust en
Feddema.
Tegen de heerende Jong, Beucker Andreae,
Oosterhoff, Zandstra, Burger, Schoondermark, Ilaver-
schmidt, Komter en Menalda.
De bladzijden 4147 worden met algemoene stem
men vastgesteld.
Aan de orde is bladzijde 48.
De beraadslaging wordt geopend.
De heer Schoondermark zou niet het woord hebben
gevoerd, wanneer de Raad niet was ingegaan op het
idee om terug te komen op genomen besluiten.
Spreker zal zich de vrijheid veroorloven te spreken
over de trappen en hij vleit zich met de hoop dat
er wel iemand zal zijn, die hetzelfde idee heeft als
hij. De heer Burger heeft gemeend, dat nu geen
wijzigingen moeten worden aangebracht, dan die
welke uit het bouwplan voortvloeien. De wijziging
van de trap nu is een noodzakelijk gevolg van de
verbouwing. Wat toch is het geval? Op het oogenblik
is het toezicht op de urinoirs van uit de lokalen
uitstekend. In geen enkele school is het zoo goed.
Wanneer nu de urinoirs verplaatst worden, moet er
voor gezorgd worden, dat dit toezicht even goed blijft.
Indien de Raad daarvan overtuigd is, moeten de
trappen worden gemaakt zooals door den Directeur
der Gemeentewerken in het eerste bestek is voor
gesteld. Waar dikwijls over de urinoirs in de stad
is geklaagd, zal ieder meegaan met het denkbeeld
om het toezicht op de urinoirs in de school zoo goed
mogelijk te maken. Wanneer het kind zich in een
urinoir vrij voelt, is de mogelijkheid niet uitgesloten,
dat het zich zal overgeven aan onanie of andere
onzedelijkheid. Spreker weet positief zeker, dat dit
meer voorkomt dan men oppervlakkig zou denken.
Wanneer het kind zich daarentegen onder toezicht
weet, zal het wel oppassen. Daarom komt spreker
bij deze op het genomen besluit terug en stelt
voor de trappen te doen maken als door den Directeur
der Gemeentewerken in het eerste bestek is voor
gesteld.
De Voorzitter deelt mede dat door den heer Schoon
dermark wordt voorgesteld 36 van dit bestek te
vervangen door 36 van het eerste.
De heer Feddema wijst er op dat hetgeen de heer
Schoondermark zegt, eigenaardig klinkt. In het eerste
plan toch waren de trappen gelijkvloers en een regel
urinoirs op de verdieping. De heer Schoondermark
wil dat de onderwijzer toezicht zal hebben op de
urinoirs. Hij bereikt dat doel met zijn voorstel niet.
Om dan bij een urinoir te komen moet de onderwijzer
de gang door. Zooals nu is voorgesteld is de deur
van het privaat in het lokaal. Welnu, laat dat ge
deelte staan en dan blijft de door den heer Schoon
dermark geschetste gunstige toestand bestaan. Het
gymnastieklokaal kan er wel naast staan. Spreker
zou het zonde vinden als de goede trappen, die er
nu zijn, versplinterd en vernield werden. Wanneer
men een trap afbreekt valt het altijd af. Spreker
zal tegen stemmen.
De heer Tijsma vraagt of er toezicht wordt uitge
oefend als de kinderen naar het urinoir gaan.
De heer Schoondermark antwoordt dat er, waar dit
mogelijk is, toezicht wordt uitgeoefend. De toestand
is op deze school allergunstigst. De heer Feddema
beweert dat de onderwijzer om het toezicht te kun
nen uitoefenen het lokaal uit moet. Dit is niet zoo.
Een leerling zal dan gaan naar het urinoir dat van
uit een lokaal te controleeren is, en dit is te meer
noodig nu de kinderen van verschillende klassen ge
lijktijdig in de urinoirs komen, daar de eene onder
wijzer niet weet dat een ander permissie heeft gegeven.
De heeren Feddema en Fransen mogen knappe
bouwkundigen zijn, zij zullen spreker niet de kennis
van inrichting van een gebouw ontzeggen. Ook de
leden van den Raad, niet bouwkundigen, kunnen
daar wel over oordeelen. Spreker wenscht gaarne
van den heer Feddema te vernemen dat het toezicht
niet mogelijk is wanneer de trappen worden ge
maakt zooals door den Directeur der Gemeentewerken
is voorgesteld.
De heer Feddema meent dat de heer Schoondermark
eene verkeerde voorstelling van de zaak heeft. De
wethouder zegt een specialiteit in schoolbouw te zijn;
maar hij is mis, als hij meent dat, wanneer de trap
wordt gebouwd volgens het eerste bestek, de onder
wijzers de jongens kunnen zien. Wanneer de urinoirs
gelijkvloers zijn, kan de controle niet plaats hebben
zonder dat de deuren open blijven staan. Wanneer
de urinoirs een halve verdieping lager staan, is er
kans op controle. Het wil spreker voorkomen dat de
toestand veel beter geregeld is als de trap blijft
zooals die is, dan wanneer het voorstel-Schoonder-
mark wordt aangenomen.
Wat de controle van de onderwijzers op de jongens
betreft, hierover is de heer Fransen het geheel met
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 24 Mei 1910. 111
den heer Feddema eens. Die controle blijft beter
wanneer de trappen worden gemaakt volgens dit
bestek dan bij de aanneming van het voorstel-
Schoondermark.
De heer Schoondermark blijft overtuigd dat het
toezicht bij uitvoering van deze van dit bestek
slechter wordt. Spreker beweert niet specialiteit te
zijn, maar hij heeft wel zooveel verstand van bouwen
n.l. van de inrichting van een gebouw, dat hij wel
weet dat men niet om een hoek kan zien.
De heer Komter heeft met genoegen gezien dat de
Eaad zich tot hiertoe gehouden heeft aan de in de
geheime zitting genomen besluiten. Spreker zal daartoe
op zijn beurt medewerken en daarom nu stemmen
tegen het voorstel-Schoondermark.
De beraadslaging wordt gesloten.
Het voorstel-Schoondermark wordt verworpen met
12 tegen 5 stemmen.
Vóór stemmen de heeren Beucker Andreae, Oos
terhoff, Tijsma, Schoondermark en Haverschmidt.
Tegen de heerende Jong, Zandstra, Fransen,
G. W. Koopmans, Lautenbach, Burger, Feitz, van
Hessel, Hartelust, Feddema, Komter en Menalda.
De bladzijden 4893 worden met algemeene stem
men vastgesteld.
De heer Burger vraagt of uit het vorig bestek,
17, het verbod van loodwit-gebruik is vervallen.
De Voorzitter antwoordt dat deze bepaling is on
dergebracht op bladzijden 68 en 69.
Met 11 tegen 5 stemmen wordt het bestek in zijn
geheel vastgesteld.
Vóór stemmen de heeren de Jong, Beucker An
dreae, Oosterhoff, Zandstra, Lautenbach, Burger,
Schoondermark, Hartelust, Haverschmidt, Komter en
Menalda.
Tegen de heeren Fransen, G. W. Koopmans, Lau
tenbach, van Messel en Feddema.
De heer Tijsma was bij deze stemming niet aan
wezig.
Aan de orde is het voorstel van Burgemeester en
Wethouders om hun voor de uitbreiding van school
no. 6 een crediet toe te staan van 37,162.
De beraadslaging wordt geopend.
De heer Fransen kan zich natuurlijk niet met dit voor
stel vereenigen, want het bedrag is hem veel te hoog.
Spreker heeft in de vergadering van October voor
gesteld het bedrag op 32,000.te stellen, in de
volle overtuiging dat dit meer dan voldoende is.
Het wil spreker voorkomen dat wanneer ieder lid
van den Raad voor zich een dergelijke verbouwing
had uit te voeren voor eigen rekening wel een archi
tect of bouwkundige in Leeuwarden zou kunnen aan
wijzen aan wien hij de uitvoering van een gebouw van
dezen omvang gerust zou toevertrouwen. En nu staat
het bij spreker vast dat elke architect of bouwkundige
hier ter stede, de ver- en aanbouw van deze school geheel
ten genoegen van Burgemeester en Wethouders en
ten genoegen van den schoolopziener, schoolcommissie
en ieder die er maar mee te maken heeft kan daar-
stellen van hoogstens 30,000,Dit is niet een
bloot vermoeden, maar spreker heeft daarvan de
zekerheid ook, en kan en mag daarom zijn stem aan
dit voorstel niet geven.
De beraadslaging wordt gesloten.
Met 12 tegen 5 stemmen wordt het voorstel van
Burgemeester en Wethouders aangenomen.
Vóór stemmen de heerende Jong, Beucker Andreae,
Oosterhoff, Zandstra, Burger, Feitz, Tijsma, Schoon
dermark, Hartelust, Haverschmidt, Komter en Menalda.
Tegen de heerenFransen, G. W. Koopmans,
Lautenbach, van Messel en Feddema.
12. Voortzetting der behandeling van het Ontroer p-
Werkliedenreglement (bijlagen nos. 21, 26 en 37 van
1908, 10, 24, 35 van 1909 en 2 en 5 van 1910).
Aan de orde is artikel 8.
Op dit artikel is door de heeren de Jong en Zandstra
een amendement ingediend, luidende
onder a te lezen
„van vaste werklieden door den Raad op aanbe
veling van Burgemeester en Wethouders, het hoofd
van den tak van dienst gehoord".
De heer de Jong wijst er op dat dit amendement
is ingediend, omdat spreker en zijne partijgenooten
van oordeel zijn dat de macht om te benoemen zooveel
mogelijk aan den Raad moet komen.
De heer Tijsma voelt voor het principe wel iets,
voor het uitvloeisel ervan echter niets.
De Raad toch is wel het meest ongeschikte lichaam
om arbeiders te benoemen.
De heer Zandstra is natuurlijk een voorstander van
de benoeming van de arbeiders door den Raad.
Waarom kan de Raad, op voordracht van Burge
meester en Wethouders, deze menschen niet even
goed benoemen als onderwijzers en leeraren.
De Voorzitter had gedacht, dat de heeren de Jong
en Zandstra hun amendement zouden intrekken. Het
heeft toch alle gewicht verloren door de aanneming
van artikel 3 waar staat:
„Vaste werklieden zijn zij, die geacht worden voor
„de werkzaamheden van den betrokken tak van dienst
„voortdurend noodig te zijn en in het bezit zijn
„eener schriftelijke aanstelling als zoodanig van
„Burgemeester en Wethouders."
De heeren de Jong en Zandstra trekken hun
amendement in.
De Voorzitter deelt mede, dat de heeren de Jong
en Zandstra hun amendement op artikel 8 hebben
ingetrokken. Het maakt alzoo geen onderwerp van
beraadslaging meer uit.
Artikel 8 wordt met algemeene stemmen aangenomen.
Aan de orde is artikel 9.
Op dit artikel zijn ingediend amendementen
1°. van de Wethouders:
a. om in het le lid sub d te lezen als volgt: