138 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 21 Juni 1910.
De zaak is den heer van Messel niet duidelijk.
Spreker vraagt of allen een vrijen Zondag hebben
als het voorstel der Commissie wordt aangenomen.
De heer Oosterhoff antwoordt dat dan 1/3 van de
stokers om de drie weken een volkomen vrijen
Zondag hebben.
De Voorzitter wijst er op dat het tweede lid van
dit artikel zich uitsluitend inlaat met den rusttijd,
die gegeven zal worden na een zekere periode van
werk en niet met den Zondag. De motie van den
heer Lautenbach kan daarna, na afhandeling van dit
tweede lid in bespreking komen.
De beraadslaging wordt gesloten.
Het amendement van de Wethouders wordt ver
worpen met 13 tegen 3 stemmen.
Vóór stemmen de heeren: Komter, Beucker Andreae
en Schoondermark.
Tegen de heerenFransen, de Jong, J. Koopmans,
Berghuis, Wilhelmij, Oosterhoff, Zandstra, Menalda,
Lautenbach, van Messel, Hartelust, G. W. Koopmans
en Burger.
Met algemeene stemmen wordt de motie-Lautenbach
aangenomen.
Aan de orde is artikel 25, 3e lid.
De beraadslaging wordt geopend.
De Voorzitter deelt mede dat de Wethouders hun
voorstel om te lezen „eens per maand" handhaven,
maar dat zij overigens de redactie der Commissie
overnemen.
De heer Oosterhoff wijst er op dat door de Wet
houders is voorgesteld te lezen „eens per maand",
omdat zij van oordeel zijn dat de hier bedoelde
werklieden door de aanneming van het voorstel der
Commissie in eene al te bevoorrechte positie komen
ten opzichte van de stokers. Zij zullen dan toch
iedere week een vollen vrijen Zondag hebben.
Waar het nu moeilijk is voor dit soort werk zoo
danige regeling te treffen, is het niet gewenscht dat
die moeilijkheden zich elke week voordoen. Eens
in de maand zal wel eene regeling zijn te vinden.
De heer Berghuis meent dat de bevoordeeling van
deze werklieden niet zoo groot is als de heer Ooster
hoff schijnt te meenen. Het is eene benadeeling voor
hen dat zij op ongeregelde tijden moeten werken ja
soms dag en nacht achtereen in touw zijn.
Wat de bezwaren betreft, die worden door de
Commissie niet zoo gevoeld als door Burgemeester
en Wethouders. De regeling als is voorgesteld zal
misschien de gemeente eenig financieel offer kosten,
maar waar deze werklieden aan den eenen kant worden
benadeeld, heeft de Commissie gemeend het voorstel
te moeten doen, tengevolge waarvan zij er op kunnen
rekenen ten minste een dag en nacht per week vrij
te zijn.
De heer Oosterhoff gelooft wel dat de Commissie
de bezwaren van de voorgestelde regeling niet zoo
goed voelt als Burgemeester en Wethouders. De
heer Berghuis toch behoeft de regeling niet te maken,
Burgemeester en Wethouders moeten zulks doen.
Het is zeer bezwaarlijk dergelijke menschen te ver
vangen, vooral wanneer zulks eens per week moet
geschieden. Burgemeester en Wethouders zien daar
in de praktijk erg tegen aan. Eens per maand zal
het echter wel gaan.
De beraadslaging wordt gesloten.
Het amendement van de Wethouders wordt aan
genomen met 9 tegen 7 stemmen.
Vóór stemmen de heeren: Fransen, J. Koopmans,
Wilhelmij, Oosterhoff, Menalda, van Messel, Komter,
Beucker Andreae en Schoondermark.
Tegen de heerende Jong, Berghuis, Zandstra,
Lautenbach, Hartelust, G. W. Koopmans en Burger.
De Voorzitter stelt voor het tweede lid van het
artikel, zooals het is gewijzigd vast te stellen. Dit
is zooeven verzuimd.
Met algemeene stemmen worden het tweede en
derde lid, zooals ze zijn gewijzigd, vastgesteld.
Aan de orde is het vierde lid van artikel 25, met
het daarop door de heeren de Jong en Zandstra
ingediende amendement, luidende
„In bijzondere omstandigheden kan, wanneer de
dienst dit vordert, door of namens het hoofd van den
tak van dienst, van de in het eerste en derde lid
genoemde roosters worden afgeweken, en ook in de
rusttijden aan de werklieden arbeid worden opgedra
gen, waarvoor de in artikel 32 genoemde vergoeding
voor overwerk wordt toegekend".
De beraadslaging wordt geopend.
De heer de Jong geeft te kennen dat de heer Zand
stra en spreker hun amendement hebben ingediend
omdat zij van meening zijn, dat het werken in den
schafttijd voor den arbeider en diens gezin onaange
naam is, omdat het de huishouding in de war stuurt.
Die onaangenaamheid blijft bestaan, ook al kan de
betrokkene vroeger naar huis gaan. Behalve onaan
genaam, is zulk werken in den schafttijd ook nadeelig
en daarom willen spreker en de heer Zandstra dit
werk betaald zien naar den maatstaf van overuren.
De heer Burger deelt mede dat de Commissie dit
amendement niet heeft kunnen overnemen. Zij is
van oordeel dat de werkman, wanneer bijzondere
omstandigheden het noodzakelijk maken den werktijd
te verschikken, zonder dat die daardoor wordt over
schreden, niet dadelijk de hand moet ophouden om
daarvoor extra te worden beloond.
De heer Zandstra kan aan het door den heer de
Jong gesprokene niet veel toevoegen. De heer Burger
spreekt ervan dat de werkman niet dadelijk de hand
moet ophouden. De werkman staat in zoo'n geval
niet met de hand open. Spreker is van oordeel dat
het zijn recht is voor werk in den schafttijd te worden
beloond. Door verandering van werkuren toch ont
staat er stagnatie in het huisgezin, eene stagnatie die
met nadeel gepaard gaat. Het eten b.v. moet warm
gehouden worden, iets wat natuurlijk kosten veroor
zaakt. Spreker acht het noodig dat de werkman
voor zulk werk vergoeding krijgt.
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 21 Juni 1910. 139
De heer Lautenbach wijst er op dat men het in
het derde lid bedoelde werk, wanneer het niet als
overwerk wordt beschouwd, strafwerk zou kunnen
noemen.
Wie in het gezin van den arbeider bekend is weet
dat als moeder uit werken is, de oudste dochter voor
de pot moet zorgen, daar de arbeiders niet als de
gefortuneerde over een dienstbode hebben te be
schikken. Hij acht het niet onbillijk dat er vergoeding
wordt gegeven voor zulk werk, want het loon gaat
toch weer voor een deel door de meerdere onkosten
verloren. Spreker zal voor het amendement-de Jong-
Zandstra stemmen.
De heer J. Koopmans heeft geen bezwaar voor het
hier bedoelde werk vergoeding te verleenen. Het
geval in dit artikel bedoeld zal weinig voorkomen en
wanneer het noodig is om in de schafturen te laten
werken, is er geen bezwaar daarvoor een extra
belooning toe te kennen. Het beteekent voor de
gemeente dan ook betrekkelijk niet veel. Spreker
ondersteunt het amendement.
De heer de Jong wijst er op dat de heer Burger
heeft gezegdde arbeider moet niet dadelijk met de
hand open staan. Hij vergeet echter dat het niet
een amendement is van de werklieden, maar van zijne
medeleden, de heeren Zandstra en spreker, die den
arbeiders willen geven wat hun toekomt.
De heer Oosterhoff zou het amendement op dezelfde
gronden, waarop de heer J. Koopmans het verdedigt,
willen bestrijden.
De heer J. Koopmans toch zegt dat gevallen,
als in dit artikel bedoeld, weinig zullen voorkomen
en daarom behoeft er ook niet extra voor te worden
betaald. Spreker wil wel betalen als de werktijd er
door verlengd wordt.
Het is dan ook in den regel slechts eene verplaat
sing van den schafttijd en het geldt dan ook alleen
voor den middagschafttijd, want de andere worden
op het werk doorgebracht. De stoornis in het gezin
van den arbeider zal dan ook niet zoo groot zijn en
daarom wenschen Burgemeester en Wethouders het
werken gedurende den schafttijd niet te betalen.
De heer J. Koopmans doet opmerken dat de be
doeling van den heer Oosterhoff, verschuiving van
den schafttijd, niet bij hem voorzat. De Directeuren
van de takken van dienst toch regelen de schafttijden.
De eene werkman zal b.v. om 12 uur, de andere om
D/g uur schaften.
Wanneer echter het middagmaal op het werk moet
moet worden gebracht, al wordt de dagtaak niet
langer, vindt spreker het niet goed de arbeiders
daarvoor niet extra te beloonen.
De heer Zandstra blijft er bij, dat er in het huis
gezin van den arbeider verwarring ontstaat, wanneer
hij niet op den bepaalden tijd thuis komt te eten.
Daarom willen spreker en de heer de Jong hem
extra betalen.
De beraadslaging wordt gesloten.
Het amendement-de Jong-Zandstra wordt verwor-
per met 11 tegen 5 stemmen.
Vóór stemmen de heeren de Jong, J. Koopmans,
Zandstra, Lautenbach en G. W. Koopmans.
Tegen de heerenFransen, Berghuis, Wilhelmij,
Oosterhoff, Menalda, van Messel, Hartelust, Komter,
Burger, Beucker Andreae en Schoondermark.
Met algemeene stemmen wordt art. 25, de lid, vast
gesteld zooals het door de Commissie is voorgedragen.
Aan de orde is artikel 26.
Op dit artikel zijn ingediend twee amendementen
te weteneen van de Wethouders en een van de
heeren de Jong en Zandstra, respectievelijk luidende
Aan het slot te doen vervallen de woorden „met
behoud van het volle loon" en
waar staat 7 dagen, te lezen 14 dagen.
9 4.
99 99 u 99 99 99 99
De beraadslaging wordt geopend.
De Voorzitter deelt mede dat de Commissie het
amendement van de Wethouders heeft overgenomen.
Dit maakt alzoo geen onderwerp van beraadslaging
meer uit.
De heer de Jong meent dat het in dezen Raad,
waar bijna ieder lid een verlof kent met behoud van
salaris, niet noodig is de wenschelijkheid van een
dergelijk verlof uiteen te zetten.
Ieder, die eiken dag moet werken, moet er eens
een tijdje uit, om daarna met frisschen moed, weer
aan den arbeid te gaan.
Waar verlof in het algemeen wenschelijk is, hoeveel
te meer is dit het geval voor de arbeiders, die in
den regel al niet zoo'n goed leven hebben.
Er is dus veel voor te zeggen, dat de arbeiders
verlof krijgen en de Commissie en Burgemeester en
Wethouders erkennen dit. De vraag is nu alleen
maar hoe lang. Daarover valt niet veel te redenee
ren. Het is alleen de vraag, wat men voor een werk
man in dienst der gemeente over heeft.
De heer Zandstra en spreker vragen 14 dagen,
omdat 14 meer is dan 7. Zij willen daarmede echter
geenszins beweren dat 14 dagen de grens is, die
niet overschreden kan worden, maar zij vragen
niet meer omdat er nu misschien eenige kans is
dat hun voorstel wordt aangenomen. Spreker hoort
de heer G. W. Koopmans zeggen het is mooi als
men naar Zwitserland gaat. De heer Koopmans weet
echter evengoed als spreker, dat de arbeiders niet
naar Zwitserland gaan, maar dat zij niet verder komen
dan Surhuisterveensterheide. Waar een kleine ge
meente als Ede 14 dagen verlof geeft, zal het hier
ook wel kunnen.
De Voorzitter verzoekt den leden hunne medeleden
niet te intcrrumpeeren.
De heer G. W. Koopmans wijst er op dat zijne
interruptie goed bedoeld was.
Toen de heer de Jong zei dat de meergegoeden
verlof hebben met behoud van salaris, wilde spreker
zeggen als zij naar Zwitserland gaan kan hun verlof
ook al niet korter zijn dan 14 dagen. Spreker zal
vóór het amendement stemmen.
De heer Oosterhoff heeft van den heer de Jong een
pleidooi gehoord voor een iaarlijksch verlof. Burge
meester en Wethouders kunnen er zich wel mee ver
eenigen, dat na een periode van onafgebroken werk
zaamheid een tijdperk komt van volslagen rust. Dat
echter iemand die handenarbeid verricht zulks noo-
diger heeft dan een ander die zich met geestesarbeid
onledig houdt, betwijfelt spreker.