142 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 21 Juni 1910.
den gemeentewerkman, omdat deze beide zaken zijn
geheele leven beheerschen.
Werktijd en loon bepalen den geheelen levens
standaard van den arbeider. Zij staan in het nauwste
verband met zijne ontwikkeling, gezondheid, voeding
en woning. Spreker en de heer de Jong hadden nooit
kunnen denken dat, nadat de heer Oosterhoff een
amendement had ingediend om het minimumloon op
10.te bepalen, nadat de Commissie in haar ont
werp de twee eerste loonklassen van het oude artikel
30 had laten vervallen, Burgemeester en Wethouders
weer met dit artikel voor het licht zouden zijn ge
komen. Gaarne zou spreker in artikel 22 hebben
willen lezen „negen uren" en in artikel 32 nieuw
„elf gulden". Dan zou dit werkliedenreglement hebben
gestaan en het teeken van vooruitgang in het econo
misch en sociaal leven van den gemeentewerkman.
Nu heeft het er niets van. Het is nog minder dan
het sanctionneeren van een gewoonterecht, het vast-
leggen van het bestaande. Waar men elders, zelfs
nog dezer dagen, en dan maar in beginsel heeft be
sloten een minimumloon van tien gulden vast te
stellen, durft men in Leeuwarden nog spreken van
een minimumloon van 9.Het is treurig. Zoo'n
loon is juist voldoende om niet van honger te sterven.
Professor Huizinga heeft eens gezegd
„Br zijn millioenen menschen die sterven aan geen
„of een onvoldoend middagmaal, of neen, zij sterven
„niet, althans niet terstond. Den acuten hongerdood
„sterft men alleen in Perzië, in het beschaafd Europa
„sterft men den chronischen hongerdood. Het men-
„schelijk organisme is taai en kan jaren lang onvol-
„doende voeding verdragen, zonder dat de dood er
„direct op volgt. De gewone vorm van den Euro-
„peeschen honger is niet het volslagen gemis aan
„voedsel, maar slechte eenzijdige voeding.
„De goedkoope koolhydraten zijn doorgaans tamelijk
„voldoende aanwezig, de duurdere, vet en eiwitstoffen
„niet. En om dat neerdrukkend gevoel van slapheid
„en energie te verhelpen, grijpt men naar zenuw-
„prikkels en wel de goedkoopste alcohol".
Van dat verhongeren met een volle maag kunnen
wij tal van voorbeelden in onze achterbuurten zien.
Bleeke, dikbuikige kinderen, slappe pofferige bedelaars
of magere holoogige proletariërs, menschen, die er
op veertigjarigen leeftijd uitzien alsof zij zestig zijn.
En de tros van dat leger der maatschappelijke ellende
vormen de afgeleefde en uitgemergelde moeders, die
het aanzijn schenken aan een geslacht, ongezonder
dan het vorige enz.
Men bedenke dat de gemeente als ondernemer tot
taak heeft, verhooging der volkskracht. Zij heeft
voor haar personeel vast te stellen een loon, dat een
behoorlijke levensstandaard waarborgt en als zoo'n
waarborg stellen spreker en zijne partijgenooten een
zeker minimum. Bij de bepaling van zoo'n minimum
loon voor de werklieden is het niet te doen om vette
jaarwedden, maar allereerst om de erkenning van het
recht op voeding, kleeding, woning enz., welke in
theorie wordt gehuldigd, tot waarheid te maken. Was
dat niet het geval, dan zou de bepaling van een
minimum-loon geen zin hebben. Onder de tegen
woordige omstandigheden is er geen sprake van dat
de arbeider met het loon, hetwelk wordt uitgekeerd,
kon voorzien in de meest bescheiden behoeften van
hem en zijn gezin. Vandaar dat vrouwen en kinderen
worden binnengesleept in de productie, opdat het
gezin zal voorzien in de behoeften, waarin tot op
zekere hoogte alleen de man moest kunnen voorzien.
Steeds wordt toegegeven dat het evenwicht tusschen
arbeid, loon en voeding bewaard moet blijven en dat
dus de loonen minstens zoo hoog moeten worden
opgevoerd, dat de arbeider in staat is zich en de
zijnen behoorlijk te voeden, maar waar het op mid
delen aankomt om daarin te voorzien, blijft men in
gebreke, omdat het zoo moeilijk is het juiste bedrag
te vinden dat als voldoend minimum kan worden
aangenomen.
Spreker en zijne partijgenooten zijn zoo vrij dit
laatste te betwijfelen. Ter bepaling van het minimum
geeft de Staat ons een goeden maatstaf aan n.l. de
schadevergoeding die betaald wordt voor inkwar
tiering van militairen. Het bedrag daarvan is 60 ct.
per dag. Voor huisvesting zonder voeding wordt
20 ct. gerekend, voor voeding blijft dus over 40 ct.
per dag en per man. Men zal toestemmen dat er
geen voordeel op is te behalen als men voor dat
bedrag een persoon moet verzorgen. Dit kan dus
met recht als minimum worden aangenomen. Per
week bedraagt dit dus 7 X 40 ct. ƒ2.80. Nemen
wij nu een arbeidersgezin van man, vrouw en vier
kinderen, de laatsten gerekend als twee volwassen
personen, dan komt men alleen voor voeding tot een
bedrag van 4 X 2.80 11.20. Met bijvoeging
van alle andere zaken zou dit dan op ƒ20.komen.
Een andere maatstaf, die de Staat ook geeft is de
som die hij betaalt voor gevangenen n.l. minstens
70 ct. per hoofd en per dag. Dit wordt dus 7 X ƒ0.70
4.90 per week en voor het ovengenoemde gezin
dus 4 X 4.90 - 19.60. Wat men in de ge
vangenis krijgt kan veilig het minimum worden ge
noemd.
Ter bepaling van hetgeen strikt noodig is tot het
levensonderhoud van den mensch kunnen wij ook de
scheikunde raadplegen. Die leert ons, dat wij dage
lijks van ons eigen bestaan verteren zoodat wij dus,
om normaal te blijven, dat verlies moeten aanvullen.
De scheikunde zegt nu dat de mensch dagelijks 330
gram koolstof afscheidt en 20 gram stikstof. Deze
hoeveelheid moet worden herwonnen en als nu, gelijk
velen dit verlangen, brood en vleesch het voedsel
uitmaken, dan zou men noodig hebben 1000 gram
brood, die 300 gram koolstof en 10 gram stikstof,
en 300 gram vleesch die 30 gram koolstof en 10 gram
stikstof bevatten.
Dan hebben wij juist de hoeveelheid, noodig om
het verlies te herstellen. Bij hetzelfde gezin nu zal
dan noodig zijn per dag 4000 gram brood en 1200
gram vleesch. Is nu de prijs van brood 20 ct. en
die van vleesch 1.per K.G. dan zou alleen voor
de voeding van dat gezin 14.per week noodig
zijn. Voeg hierbij de andere benoodigdheden als
woning, kleeding, licht, verwarming, bewassching,
dan komt men tot een gemiddeld bedrag van20.—
per week.
Daarmede wordt dan nog alleen maar voorzien in
de allernoodigste behoefte.
Dit klinkt heel anders dan 9.per week. Men
moet niet zeggen dat hetgeen spreker heeft aange
haald, overdreven eischen zijn, omdat er duizenden
zijn, die het met minder moeten doen.
Hoe leeft de meerderheid der arbeiders. Die neemt
zijn toevlucht tot allerlei middelen, waarvan de arbeider
alleen het geheim kentsommigen maken schulden
of stelen of krijgen verdienste door slechte levens
wandel van vrouw of kinderen.
Vast staat het dat de meerderheid der arbeiders
het afneemt van de dagelijksche porties, dat die weinig
of geen vleesch en boter eet en dat men het gezin
samen pakt in een of twee kamers, waar jongens en
meisjes te zamen slapen.
Vast staat het dat de meerderheid het bespaart op
wasch en reinheid en zich alle genoegens ontzegt.
Met 9.ja met 10.20 per week kan de arbeider
er niet komen, al leeft hij ook volgens de regelen
van het kookboek van mevr. Wittop Koning. Men
behoeft spreker niet te gelooven, maar men raad
plege eens het werk van Dr. Moquette te Utrecht
over„Onderzoekingen over de Volksvoeding". Om
nu te kunnen weten, welk bedrag noodig is voor
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 21 Juni 1910. 143
voedsel in een gezin van gemiddelde grootte, heeft
de schrijver berekend wat het voedsel kost aan de
Utrechtsche huishoudschool, welk voedsel voldoende
is voor een volwassen arbeider die middelmatig werk
verricht.
Hij kwam tot de conclusie, dat de gemiddelde prijs
32.2 ct. per persoon en per dag bedraagt.
Een gemiddeld Utrechtsch gezin moet dus aan
voedsel uitgeven 7.89 per week. Voeg daarbij de
uitgaven voor fondsen, schoolgeld, barbier, tabak,
suiker, koffie en thee, huishuur, kleeding enz., dan
zal een Utrechtsch arbeidersgezin een weekgeld moeten
hebben van 14.Verder verwijst spreker naar
het staatje arbeidersbudget, bij de behandeling der
gemeente-begrooting dienst 1910 den Raad voorge
legd, welk budget wel is aangevallen, maar niet weer
legd. Waar spreker daar heeft aangetoond dat een
arbeidersgezin van man, vrouw en drie kinderen met
een inkomen van 11.71 niet kan rondkomen.
Iedere op het staatje voorkomende post is eene
bespotting van hetgeen werkelijk noodig is, terwijl
elk kind meer aanvulling beslist noodzakelijk maakt.
Wanneer dit niet geschiedt zullen de schrijnende
woorden van Multatuli van toepassing zijn, die zegt
„de gehuwde mannen moeten de vruchtbaarheid
„hunner vrouwen verwenschen en zeker zouden de
„vogeltjes, die zoo vroolijk spijs zoeken en vinden
„voor hunne jongen, met minachting neerzien op den
„mensch, als zij wisten, hoe schraal de tafel bereid
„is, waaraan hij aanzit".
En zoo is het. Spreker en zijne partijgenooton
zijn overtuigd dat 10.20 nog beslist te laag is, doch
daar zij niet alles in eens kunnen bereiken, stellen
zij in hunne motie eene geleidelijke opklimming
voor n.l.
a. oen loontabel vast te stellen, van iedere soort
van werk. Voor loontabel is het misschien beter te
lezen loonregeling
b. een minimum-loon te bepalen voor iedero soort
van arbeid welk minimum minstens 10.20 bedraagt.
Zooals te begrijpen is, kunnen spreker en do heer
de Jong er niets laten afdingen. Zij achten ƒ10.20
onvoldoende, doch daar zij in deze geen paarden
sprongen kunnen maken, zullen zij er zich bij neer
leggen maar dit bezwaar ondervangen door
c. periodieke verhoogingen in te voeren n.l. elk
jaar 50 ct. per week. Dat spreker en de heer de
Jong geen maximum voorstellen ligt voor de hand
daar zij in d den eisch stellen dat de loonregeling
om de vijf jaren zal worden herzien.
Deze herziening is noodzakelijk omdat niet te voor
zien is welke veranderingen zullen kunnen plaats
hebben in den levensstandaard van don arbeider, door
het duurder worden der eerste levensbehoeften, stijgende
huurprijzen enz. Blijkt het na een of meer vijfjaar-
lijksche perioden mogelijk om een maximum vast te
te stellen, dan kan daarover worden geredeneerd.
Thans kan dit nog niet, overtuigd als spreker is dat
een loon van 10.20 zelfs met twee vijfjaarlijksche
verhoogingen geen loon kan zijn, waarbij den arbeider
een menschwaardig bestaan is verzekerd. Zooals het
er nu voor staat zal een arbeider nooit zooveel kunnen
verdienen, dat hij aan een uitzetting zijner behoeften,
zelfs binnen zeer redelijke grenzen, voor woning,
kleeding, voeding, ooit zal kunnen denken. Meer
dan het allernoodzakelijkste, meer dan het allerge
woonste is voor hem onbereikbaar. De belangen van
zijn gezin zouden er heusch niet onder lijden, zegt
spreker, indien de arbeider aan het leven in stoffelijken
on geostelijken zin wat hooger eischen kon stellen en
zelfs zou er naar de zijde der genotmiddelen, in
goeden zin opgevat, nog wel wat spanning verdragen
kunnen worden.
Laat een arbeider niet zijn een wezen, dat even
hard moet ontberen als werken. Wil men dat de
arbeiders op een hooger peil staan dan een werkdier,
dan dient men hen ook de noodige middelen te ver
schaffen om op dit hooger peil te komen. Spreker
kan dan ook, in weerwil van de adviezen der Direc
teuren, niet anders dan de motie van den heer de
Jong en spreker bij den Raad warm aanbevelen.
Hij hoopt dat de Raad het met de voorstellers eens
zal zijn, dat, wat geldt voor het doode materiaal,
ook dient toegepast op het levende, op de menschen.
Spreker wil hiermee dit zeggen.
Wanneer het geldt gemeentegebouwen en grond
stoffen voor gemeentewerken, neemt men dat mate
riaal, hetwelk het meeste uithoudings- en weerstands
vermogen bezit. Daar is niets tegen te zeggen.
Integendeel, daar is veel voor te zeggen, al kost dit
meer geld en men doet dit met een gerust geweten
van de penningen der belastingbetalende burgers.
Maar, zoodra het geldt gemeentearbeiders, die toch
in dienst zijn dier belastingbetalende burgers, wier
vuile wasch zij beredderen, die hun arbeidskracht
geven in het belang der gezondheid dor ingezetenen,
komt men met den boeman belastingponningon voor
het licht.
Wil men arbeiders mot uithoudings- en weerstands
vermogen, arbeiders die bestand zijn tegen de ver
moeienissen en gevaren van den arbeid, dan dienen
deze menschen ook goed te worden betaald.
Vleesch en bloed zijn heiliger dan hout of steen,
ook heiliger dan belastingpenningen. Het gaat niet
aan de gezondheid en het leven dor arbeiders op het
spel te zetten met een kwasi beroep op de belasting
penningen. Do tijd moet en zal komon, dat ook de
gemeentewerklieden een stukje levensgeluk zullen
deelachtig worden voor zij sterven. Daarvoor mede
te werken behoort ons aller taak te zijn en in die
richting stuurt de ingediende motie. Zij stuurt in
die richting, dat het na verloop van jaren mogelijk
zal zijn, dat de gemeentewerkman niet meer behoeft
te wonen in krotten, waar de gezinnen worden samen
gepakt als haringen in een ton, zooals wij dat in de
vorige vergadering nog hebben kunnen hooren, maar
dat zij zullen wonen in woningen overeenkomstig de
eischen van gezondheid en zindelijkheid ingericht.
De motie stuurt in die richting, dat de gemeente
werkman, eens, gelijk zijn moer bevoorrechte natuur-
genooten, een menschwaardig bestaan zal kunnen
leiden en daar moet het heen. Wil de Raad met
spreker in deze richting werkzaam zijn, hij stemme
voor de motie. Wil hij dit niet, dan verklare hij
zich op gronden, ontleend aan de praktijk en gestaafd
met cijfers, waarom dat niet kan. Spreker heeft met
cijfers en voorbeelden aangetoond, dat de tegen
woordige loonen ontoereikend zijn, om ook maar aan
redelijk gestelde levonseischen te voldoen. Hij heeft
verklaard, dat met 10.20 per week en hooger nog,
gebrek wordt geleden, aan anderen do taak te be
wijzen dat dit overdreven is en dat spreker en do heer
de Jong te veel vragen. Wie dat niet kan bewijzen,
mag zijn stem niet geven aan een minimum-loon
van 9.
De Voorzitter deelt mede dat door de heeron do
Jong en Zandstra thans de motie is ingediend, die
destijds reeds aan de leden is rondgedeeld. Spreker
deelt nog mede dat waar onder a staat loontabel
moet worden gelezen „loonregeling"
Deze motie aan do orde stellende, zal de Raad
wel gevoelen dat de algemeene beschouwingen zullen
kunnen loopen zoowel over de regeling als over het
bedrag van het loon. Spreker mag daarom aannemen
dat de leden, die nu daarover het woord voeren, zich
niet geroepen zullen gevoelen bij artikel 32 nog
algemeene beschouwingen te houden over het bedrag
der loonen.