146 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 21 Juni 1910. doet dit niet als zij 10.geeft want dit is spreker nog te weinig. De gemeente moet volgens den heer Burger de betrekkingen niet te begeerlijk maken. Wat ziet men echter bij het Rijk? Welk ambtenaar, tot de hoogste toe, doet niet voortdurend moeite om er zooveel mogelijk af te halen. Dat is een aan geboren iets zoo 't schijnt. De conclusie van den heer Burger, dat de gemeente geen hooger loon mag uitkeeren, dan in het vrije bedrijf kan worden ver diend, gaat ook niet op. Hoe kan men het loon van een aschman toch vergelijken met het bedrag, dat die zelfde man, in een ander bedrijf zou kunnen verdienen. Wat de heer Burger heeft gezegd, zijn groote woorden en anders niets. Maar wie weet of hij straks misschien nog niet voor het hoogste loon stemt. De heer Zandstra wijst er op dat hetgeen hij straks aanvoerde niet is weerlegd, en dat men zich van de zaak tracht af te maken met de bewering dat een minimum loon moeielijk is vast te stellen. Zooeven heeft spreker betoogd dat 10.20 te laag is en hij heeft gezegd zich er bij te zullen neerleggen met het oog op de door hem en den heer de Jong voor gestelde periodieke verhoogingen. Die zijn noodza kelijk, omdat f 10.20 te laag is. Niemand heeft tot nu toe het tegendeel beweerd. De bepaling van een minimumloon is daarvoor, omdat het den arbeider waarborgt dat hij op een redelijke wijze in zijne behoeften kan voorzien. Met 10.20 is dat nog niet mogelijk. De gemeente heeft een andere taak dan een par ticulier. De gemeente heeft te waken voor alle belangen der gemeenschap, onderwijs, gezondheid enz. en ook dat allen die in haar dienst zijn, een goeden levens standaard hebben. Spreker en de heer de Jong vra gen niet om een abnormaal hoog loon. Zij stellen slechts een zeer bescheiden minimum. De heer Burger heeft gezegd dat hij tegen eene electrische centrale zou hebben gestemd als het den weg op moest van abnormale loonen. Spreker heeftin de vorige vergaderinggewezen op de electriciteitsarbeiders in Berlijn. Wanneer wij hier een electrische centrale krijgen komen hier een categorie van arbeiders in gemeentedienst die nog wat hooger zullen betaald moeten worden dan men nu voor de gemeentewerk lieden over heeft. Op die arbeiders wijzende, zegt spreker dat het de taak der gemeente is de arbeiders hooger op te voeden, opdat zij er trots op kan zijn hoogstaande arbeiders in haar dienst te hebben. Spreker meent daarom dan ook dat het in de lijn ligt de herziening der loonregeling om de 5 jaar verplichtend te stellen. Dit kan wel aan Burgemeester en Wethouders worden overgelaten, maar zoo goed als de Raad er nu over kan beraadslagen, kan hij dit ook over 5 jaar weer doen. Wat de grenzen der verhooging betreft, het is niet te zeggen waar die verhooging moet ophouden. De heer de Jong en spreker stellen dan ook geen maximum voor. Wanneer zich na het 5-jarig tijdperk nieuwe gezichtspnnten openen, waardoor het mogelijk wordt een maximum te bepalen, kan er altijd over worden gesproken. Er is indertijd door den wethouder Oosterhoff gezegd, dat hij kans zag eene electrische centrale te krijgen zonder verhooging der belasting. Spreker ziet geen kans der gemeentewerklieden op te voeren zonder verhooging van den Hoofdelijken Omslag, doch daarover behoeven de kleine luiden zich niet bevreesd te maken de hoogere inkomens kunnen er nog vrij wat beter worden aangepakt dan nu het geval is. Waar de loontabel van artikel 31 reeds nu ter sprake is gebracht, wenscht de heer Komter het standpunt van Burgemeester en Wethouders te dien opzichte eenigszins nader toe te lichten. De heer Oosterhoff heeft gezegd den grondslag van zijn voorstel te hebben gevonden in de loonregeling, die de Raad jaarlijks vaststelt voor de werklieden die in dienst zijn van aannemers van gemeentewerk, en dat hij het gemiddelde loon daarvan neemt. De loonen ia die regeling bedoeld zijn echter al gemiddelde loonen. De Directeur van de gemeentewerken vraagt jaar- lijksch van patroons en werkliedenvereenigingen eene opgave van de verschillende loonen en het gemid delde daarvan wordt als minimumloon opgenomen in bestekken van gemeentewerken. De door den heer Oosterhoff bedoelde 15 ct. voor een opperman is dus een gemiddeld loon, dat in het voorstel van Burge meester en Wethouders als laagsie loon voorkomt. De gemeente zal, met de door Burgemeester en Wethouders voorgestelde loonklassen, tot de beste werkgevers hier ter plaatse behooren. Verder te gaan zou op bevoorrechting der gemeente-werklieden neer komen, gelijk zooeven door den heer Burger is aan getoond. Al zou spreker gaarne aan ieder gemeentewerk man 12.of 15.gunnen, zijn plicht verbiedt hem te royaal om te gaan met de geldmiddelen der gemeente en verder te gaan als door Burgemeester en Wethouders op voorstel van de Directeuren wordt voorgesteld. Waar deze Directeuren eenstemmig deze regeling hebben voorgesteld, en men mag aannemen, dat zij daarbij volkomen onpartijdig zijn te werk gegaan, lettende zoowel op de belangen van den werkman als op die van de gemeente, daar is er voor Burgemeester en Wethouders inderdaad alle reden, om deze loonregeling te handhaven. De heer de Jong constateert, dat door den heer Burger is gezegd, dat de heer Zandstra en spreker het met het overgelegde staatje niet ernstig meenen en dat het moet dienen om de leden van den Raad te verblinden. Wij hebben, zegt spreker, den heer Burger c. s. niet verblind, wij hebben hen met den mond vol tanden gezet. Spreker had gaarne hooren willen aantoonen, dat het mogelijk is om met 10.20 rond te komen. De heer G. W. Koopmans sprak er van dat, al had de heer Burger nog zoo'n lief vrouwtje, deze niet rond zou kunnen komen met een loon van 10.20. Spreker gelooft, dat het voorbeeld van den heer Koopmans niet goed gekozen is, want heel vaak zal het in deze zijnhoe liever, hoe duurder. Spreker is er van overtuigd, dat niemand met een dergelijk loon behoorlijk kan rondkomen met een gezin. Sterker nog, geen der heeren, die hier zoo tegen dit loon zijn, kunnen zelf alleen, zonder gezin, zich redden van dit bedrag. Als de heer Burger of de andere heeren dit kunst stuk hadden vertoond, zouden ze nog niet het recht hebben te zeggen, dat een arbeider met een gezin er van zou kunnen leven, doch ze hadden dan althans iets gedaan. De heer Burger zegt, dat er verkeerde toestanden en armoede zijn, en dat de gemeente dat niet kan verbeteren. De heer Zandstra en spreker vragen niet een loon van 10.20, opdat de Raad de sociale kwestie zal oplossen. Zij willen het omdat, als het zeker is dat door de gemeente-arbeiders stoffelijke ellende wordt geleden, het 's Raads plicht is die ellende weg te nemen. Met een minimumloon van 10.20 heffen wij de armoede niet op. De heer Burger zegt verder dat men de gemeente-arbeider niet moet verheffen boven zijne soortgenooten. Zou dit geschieden als zij 10.20 loon kregen, waar zij niet eens behoorlijk mee rond kunnen komen? Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 21 Juni 1910. 147 In het algemeen meent spreker gerust te mogen vasthouden aan 10.20. Wanneer toch een hoofd ambtenaar met een vraag om loonsverliooging komt, gelden de argumenten niet die nu worden uitgespeeld. Indertijd toch kreeg een hoofdambtenaar door een drukfout f 200.verhooging. Toen was men niet zoo angstvallig ten opzichte der belastingpenningen en gebruikte men dien boeman niet. Wanneer iemand die b.v. f 100.per week heeft tracht 150.te krijgen, dan vindt men dat mooi en zegt van hem dat hij voor de toekomst van vrouw en kinderen zorgt. Wanneer echter een werkman 50 cent per week meer vraagt, omdat hij dat noodzakelijk noodig heeft, niet om zijn kinderen een hooge positie te verschaffen, maar voor een beetje schappelijk voedsel, een fatsoenlijke woning voor zijn gezin enz., dan vinden de heeren een dergelijke werkman ontevreden. Er bestaat tusschen ons ten opzichte van deze dingen een reusachtig verschil van inzicht. De heer Fransen zegt, dat bij de behandeling van artikel 17 den gemeentewerklieden, en met sprekers volkomen instemming, het recht is ontzegd om tot staking over te gaan. Geen overheid toch, wat of wie die overheid ook is, zal dit ooit kunnen of mogen toestaan. Waar nu aan den gemeentewerklieden en zeer terecht, is ontnomen wat de arbeiders in particuliere bedrijven als uiterste en laatste middel kunnen gebruiken om tot betere levensvoorwaarden te geraken, daar rust nu op de gemeente de plicht om een loon te betalen waar de werkman ietwat mee tevreden kan zijn. Spreker zegt ietwat tevreden, want er zullen altijd menschen worden gevonden, die nimmer tevreden willen zijn, doch er zijn gelukkig nog een aantal werklieden, die een billijk loon erkennen. Door den heer Zandstra is zooeven gezegd, de gemeente besteedt met pleizier veel geld voor hout en steen om het allerbeste te krijgen en dient nu ook te zorgen, dat de gemeentewerklieden kunnen krijgen wat noodig is voor hun levensonderhoud; spreker gaat daarin mee. "V erder zeide de heer Zandstra, dat de voorstellers van de electrische centrale kans zagen deze te stichten zonder verhooging van den hoof delijken omslag, hij echter zag geen kans de loonen te verhoogen zonder verhooging dier belasting. Spreker ziet hiervoor teel kans, mits de gemeente maar wil bezuinigen waar te bezuinigen is. De wet houder, de heer Komter, merkte op, dat het de ge meente niet past maar ruim en willekeurig om te gaan met het geld van anderen. Spreker gaat daar mee geheel accoord, maar de gemeente doet het toch. Nu kort geleden heeft spreker er op gewezen, dat er geld, veel geld onnut en doelloos werd besteed aan een gebouw, doch heeft toen nimmer de bemerking van den wethouder van finantiën gehoord, zoo even door hem geuit. Nu het echter geldt een geringe verhooging van het loon voor de gemeentewerklieden, komt het zwarte spook der finantiën weer voor den dag, hoewel spreker gaarne wil erkennen, dat de toestand der finantiën niet rooskleurig is. Wanneer nu het voorstel van de Commissie tot loonsverhooging mocht worden verworpen om finan- tieele redenen, dan wenscht spreker verschillende leden ernstig in overweging te geven dat, wanneer eenmaal belangrijke sommen totaal overbodig en nutteloos in hout en steen zijn omgezet, wel te be denken, dat men het geld maar éénmaal kan uitgeven en men het later niet meer kan besteden op een plaats waar men het hoogst wenschelijk zou achten. De heer J. Koopmans had, toen hij ter vergadering ging, het plan te stemmen voor het voorstel van Burgemeester en Wethouders om het minimum-loon op f 9.te bepalen, omdat hij van oordeel was, dat Burgemeester en Wethouders dit loon slechts in enkele gevallen b.v. voor aankomende of minder valide werklieden zouden toepassen. Nu spreker den heer Komter gehoord heeft schroomt hij echter zijn stem aan het voorstel van Burgemeester en Wethouders te geven. Spreker gelooft niet dat de Raad zich op het standpunt van den heer Komter mag stellen. Hij is er evenmin voor om royaal met het geld der belastingschuldigen om te gaan, maar hij heeft, waar hij meende de toepassing van het minimum a f 9.aan Burgemeester en Wethouders te kunnen overlaten, daartegen na het door den heer Komter gesprokene, ernstig bezwaar. De heer Oosterhoff moet een misverstand, dat tus schen den heer Komter en spreker is gerezen, even uit den weg ruimen. Het is sprekers bedoeling niet geweest, dat de gemeente zou moeten gaan tot het gemiddelde der op de lijst voorkomende loonenhij heeft willen aantoonen dat die loonen niet zijn de hoogste of de laagste, maar juist de gemiddelde. Wanneer de gemeente zich daaraan houdt, geeft zij het gemiddelde van wat particulieren geven. Het gaat daarom niet op te beweren dat de gemeente, wanneer zij een minimumloon geeft van 9.— voor aan staat. Waar de gemeente aan hare arbeiders hoogere eischen mag stellen dan aan de laagste categorie der lijst worden gesteld, moet zij meer loon geven. De heer Beucker Andreae brengt in herinnering, dat de bepaling van de hoegrootheid van het loon in vorige jaren ook dikwijls is ter sprake gebracht en dat dan ook telkenmale is betoogd, dat het voor de leden van den Raad al zeer moeielijk is daaromtrent een juist oordeel te vellen omdat zij niet voldoende op de hoogte kunnen zijn van den arbeid die wordt gevraagd en van de wijze waarop die wordt verricht en de bepaling van het loon toch hoofdzakelijk daar mede in verband moet worden gebracht. Het komt hem dan nu ook voor evenals voorheen, dat in dezen het best kunnen oordeelen de hoofden der verschillende takken van dienst en men dus het beste doet hun advies te volgen. En waar nu geblekenis, dat in hunne zienswijze om trent het te verstrekken loon volkomen eenstemming is, daar is naar sprekers meening de aangewezen weg, dat advies te volgen. Het doet spreker genoegen, dat Burgemeester en Wethouders dat hebben gedaan. Hij onderschrijft dan ook ten volle wat door den Komter zoo even is gezegd en zal vóór het voorstel van Burgemeester en Wethouders stemmen. De heer Komter wijst er op dat de heer J. Koop mans hem verkeerd heeft begrepen. Spreker heeft gezegd gaarne den gemeente-werkman 12.of f 15.te gunnen en in dat verband heeft hij ge sproken over de geldmiddelen der Gemeente. Hij had niet de bedoeling de 9.als minimum der laagste klasse daarmede te verdedigen. Hij heeft die f 9.verdedigd naar aanleiding van het advies aan de Directeuren die o. a. verklaarden dat de laagst voorgestelde loonen het mogelijk maken om voor werk, dat geen vollen man eischt, jonge of invalide werkkrachten in dienst te hebben. Dat de loontabel die de Directeuren hebben aangegeven het gemid delde te boven gaat blijkt ook uit het betoog van den heer Oosterhoff, daar de laagste cijfers corres- pondeeren met een uurloon van 15 cents. Bovendien bedenke men, dat de werklieden bij particulieren meestal geen pensioen, geen ziekteverzekering, geen

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1910 | | pagina 7