6. Voorstel van Burgemeester en Wethouders om aan den eervol ontslagen werkman der stadsreiniging W. Oetsma pensioen te verleenen. 154 \erslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 28 Juni 1910. III. Wordt ter tafel gebracht 1. Voorstel van de commissie voor het ontwerpen van strafverordeningen tot wijziging der Bouwver ordening. 2. Aanbeveling van personen, die in aanmerking komen om geplaatst te worden op de aan den Com missaris der Koningin in te zenden opgave van be noembaren in het college van zetters. De stukken 1 en 2 zullen in eene volgende ver gadering worden behandeld. IV. Rapporten. De heer Haverschmidt rapporteert dat de Commissie, belast geweest met het onderzoek der rekening en verantwoording van het Nieuwe Stads Weeshuis, geene aanleiding heeft gevonden tot het maken van op- of aanmerkingen, weshalve zij voorstelt a. de rekening en verantwoording goed te keuren b. het bestuur van het Nieuwe Stads Weeshuis 's Raads dank te betuigen voor het nauwkeurig beheer. De Voorzitter stelt voor de rekening en het rapport in eene volgende vergadering in behandeling te nemen, onder dankbetuiging aan de Commissie voor den door haar verrichten arbeid. Dienovereenkomstig wordt besloten. V. Wordt overgegaan tot behandeling der voor heden op den oproepingsbrief vermelde punten. 1. Benoeming van een onderwijzer aan gemeenteschool no. 5 (vacature-J. Merkuur). Uitgebracht zijn op den heer M. A. Bouma 18 stemmen, terwijl 1 briefje in blanco is ingeleverd. De heer M. A. Bouma is alzoo benoemd. 2. Benoeming van een leeraar in de geschiedenis aan het gymnasium (vacature-I), van Hoorn). De beraadslaging wordt geopend. Het is den heer Baart de la Faille opgevallen dat bij de stukken, welke bij deze aanbeveling zijn over gelegd, eene gezondheidsverklaring aanwezig is van no. 1 der aanbeveling, terwijl eene dergelijke ver klaring van no. 2 ontbreekt. Spreker meende dat het gewoonte was, dat van alle candidaten, die op eene aanbeveling voorkomen, eene gezondheidsverklaring werd overgelegd. Nu dit niet is geschied voor no. 2 der aanbeveling, zou het den schijn kunnen hebben, dat diens gezondheidstoestand niet bevredigend was. Spreker vraagtheeft ten opzichte van no. 2 een geneeskundig onderzoek plaats gehad en zoo ja, laat dan diens gezondheidstoestand te wenschen over? Heeft dit onderzoek niet plaats gehad, dan komt hij schijnbaar in minder gunstige conditie dan no. 1. De heer Schoondermark kan den heer Baart de la Faille antwoorden, dat no. 2 van de aanbeveling niet geneeskundig is onderzocht. Mocht de Raad daarom bezwaar hebben tot de benoeming over te gaan, dan zou spreker willen voorstellen die benoeming uit te stellen en no. 2 alsnog te doen keuren. Burgemeester en Wethouders hebben het nagelaten, omdat de bedoelde candidaat zoo ver afwoont, zoodat er met dit geneeskundig onderzoek nog al wat kosten gemoeid zijn en het bekend is dat in den regel no. 1 van eene aanbeveling wordt benoemd. Er bestaat echter geen bezwaar om, mocht no. 2 worden be noemd, deze alsnog te doen keuren. Het antwoord vaD den heer Schoondermark heeft den heer Baart de la Faille niet geheel bevredigd. Het is allerminst sprekers bedoeling de benoeming uit te stellen, daar de benoemde eenigen tijd noodig heeft om zich los te maken uit zijne tegenwoordige betrekking. Werd de benoeming uitgesteld, dan zou het alzoo kunnen gebeuren, dat er bij den aanvang van den nieuwen cursus geen leeraar in de geschie denis was. Sprekers doel was dan ook niet om uitstel uit te lokken, maar om te doen opmerken, dat het bij benoemingen gewenscht is, dat alle candidaten in gelijke conditie zijn, dat zij dus allen geneeskundig zijn onderzocht. De heer Schoondermark heeft gezegd dat de keuring van no. 2 is nagelaten om de kosten. De gemeente echter, die den maatregel der keuring voorschrijft, moet voor de kosten staan. Ook spreker wenscht no. 2 der aanbeveling, wanneer deze mocht worden benoemd, aan een geneeskundig onderzoek te onderwerpen. De heer Schoondermark trekt, na het door den heer Baart de la Faille gesprokene, zijn voorstel in en verzekert, dat in het vervolg met den wensch van dat raadslid rekening zal worden gehouden. Het verwondert spreker echter, dat het juist de heer Baart de la Faille is die dezen wensch uitspreekt. Deze heeft toch eens de benoeming bevorderd van iemand (spreker zal den naam liever niet noemen), die ook niet gekeurd was, maar van wien de heer de la Faille verklaarde: ik heb met den candidaat een half uur gesproken en ik kan u verzekeren dat hij gezond is, een diagnose waarop de Raad inging. De Voorzitter wijst er op dat, wanneer de Raad iemand benoemt die niet gekeurd is, en deze wordt bij onderzoek lichamelijk niet geschikt bevonden, de benoeming niet geldt. De beraadslaging wordt gesloten. Wordt overgegaan tot de benoeming. Uitgebracht zijn 19 stemmen, te weten Op den heer Dr. C. J. A. Meerdink 10 stemmen. t II. Bouwman 9 De heer Dr. C. J. A. Meerdink is alzoo benoemd. 3. Voorstel van Burgemeester en Wethouders om aan mej. W. C. Postma, overeenkomstig haar verzoek, eervol ontslag te verleenen als onderwijzeres aan gemeente school no. 1. Met algemeene stemmen wordt, overeenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders, be sloten mej. W. C. Postma eervol ontslag te verleenen als onderwijzeres aan gemeenteschool no. 1, ingaande 15 Juli e.k. 4. Prae-advies van Burgemeester en Wethouders op het adres van 6. C. Michell om eervol ontslag als leeraar in het rechtlijnig teekenen aan de Burgeravondschool. i Dit prae-advies luidt Bij nevensgaand om prae-advies in onze handen gesteld adres, verzoekt de heer G. C. Michell, leeraar in het rechtlijnig teekenen aan de Burgeravondschool, Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 28 Juni 1910. 155 alhier, eervol ontslag uit die betrekking met ingang van 1 October a.s. Tegen de inwilliging van het verzoek bestaat on zerzijds geen bezwaar, zoodat wij, in overeenstemming met de door ons ingewonnen hierbij overgelegde ad viezen der Commissie van Toezicht en van den be trokken Inspecteur van het Middelbaar Onderwijs, de eer hebben U voor te stellen te besluiten aan den adressant, overeenkomstig zijn verzoek, eervol ontslag te verleenen als leeraar in het recht lijnig teekenen aan de Burgeravondschool, met ingang van 1 October 1910. Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders. 5. Rapport der Commissie belast geweest met het onderzoek van de rekening en verantwoording der Stads- Armenkamer, dienst 1909. De conclusie van het rapport, strekkende tot goed keuring van de rekening en verantwoording der Stads- Armenkamer, dienst 1909, wordt met algemeene stemmen aangenomen. Dit voorstel luidt als volgt Van den directeur der stadsreiniging ontvingen wij het voorstel om den vasten werkman W. Oetsma, oud 62 jaar, die sedert 28 Januari 1.1. door onge steldheid verhinderd is zijne werkzaamheden te ver richten, als zoodanig te ontslaan. Blijkens het van onzentwege ingesteld geneeskundig onderzoek is de gezondheidstoestand van genoemden werkman van dien aard, dat hij ongeschikt moet worden geacht zijne betrekking verder naar behooren waar te nemen, zoodat hem bij ons besluit van heden no. 1493/476, in afschrift hierbij gevoegd, eervol ontslag is verleend met ingang van 1 Juli a.s. Volgens art. 1 der Verordening (gemeenteblad no. 82 van 1893), gelijk deze nader is gewijzigd, komt Oetsma, die den 1 Juli 1884 in gemeentedienst trad, in aanmerking voor pensioen vanwege de gemeente. Onder bijvoeging van een staat, waarin het pen sioen is berekend dat hem krachtens de artikelen 35 der aangehaalde verordening kan worden toe gekend, hebben wij dan ook de eer U voor te stellen te besluiten, aan W. Oetsma met ingang van 1 Juli 1910 een pensioen te verleenen uit de gemeentekas ten bedrage van 180.'s jaars. De beraadslaging wordt geopend. De heer Zandstra zegt dat het hem zonderling voorkomt bij de stukken over deze zaak een rapport te hebben gevonden, waarin het geheele verloop der zaak is medegedeeld. Een dergelijk rapport komt nooit voor en daarom zou spreker bijna geneigd zijn te denken dat hier iets niet in den haak is. Wan neer zulks niet het geval is, dan was het toch onnoodig de geheele zaak in den breede mede te deelen. Spreker acht het daarom gewenscht de behandeling van dit punt uit te stellen, opdat de Raad in de gelegenheid zij een onderzoek in te stellen, ten einde de kwestie beter te kunnen beoordeelen. De heer Fransen heeft in de stukken de hem be vreemdende verklaring gelezenhij beweert op 9 Februari gevallen te zijn. Spreker weet, dat Oetsma een ongeval heeft gehad, dat hij thuis is gebracht en dat hij niet kon loopen. Spreker vraagt welke de redenen zijn dat Burgemeester en Wethouders dit ongeval niet hebben aangegeven volgens de Onge vallenwet, of bestaat de mogelijkheid dat het geen ongeval is. Aan het voorstel van Burgemeester en Wethouders zal spreker niet tornen. Het Dagelijksch Bestuur heeft het recht om iemand, die niet meer in staat is zijn werk te verrichten, te ontslaan met toekenning van pensioen. Spreker wil echter op iets anders wijzen. Er is hem n.l. medegedeeld doch spreker hoopt van harte dat het niet waar is dat men Oetsma een blanco papier heeft voorgelegd om te teekenen, op welk blanco papier later zijn ontslag aanvraag schijnt te zijn geschreven. Spreker ondersteunt dan ook het voorstel om de behandeling uit te stellen. De Voorzitter doet opmerken, dat er verwarring schijnt te bestaan. De betrokken gemeentewerkman is reeds door Burgemeester en Wethouders ontslagen, zoodat er thans alleen kwestie is van de bepaling van het bedrag van het pensioen. Spreker begrijpt dan ook volstrekt niet wat er onderzocht moet worden. Wanneer de Raad de zaak anders aanpakte en inlichtingen vroeg van Burgemeester en Wethouders, was het een ander geval en hij zal dit ook moeten doen wanneer hij geruchten heeft gehoord als die waarvan de heer Fransen gewaagt. De zaak is dus alleen deze. Een gemeentewerkman is ontslagen en valt in de termen voor pensioen. De omstandigheden waaronder dit ontslag is verleend kunnen den Raad, wanneer hij daarom vraagt, worden medegedeeld. De heer Fransen meent inlichtingen te hebben gevraagd. Spreker vraagtis hetgeen Oetsma is overkomen, een ongeval geweest of niet. Is het een ongeval geweest, dan bevreemdt het spreker dat zulks niet is aangegeven. Het is ook den heer Zandstra bekend dat Oetsma een ongeluk heeft gehad en hij meent dat Burge meester en Wethouders verplicht waren geweest dit aan te geven. Het is echter nagelaten. De directeur der reiniging meende dat het de plicht was van den dokter om voor de aangifte te zorgen, de dokter daarentegen meende dat zulks op den weg lag van den directeur. Er is iets gebeurd, dat niet in den haak is en het ontslag had niet moeten worden gegeven op grond van voortdurende ongesteldheid, maar op grond van een ongeval den man overkomen in en door den dienst. De heer OosterhofF zegt dat Burgemeester en Wethouders bereid zijn thans inlichtingen te ver strekken. De zaak is zeer eenvoudig. Oetsma is, in den tijd dat hij aan de reiniging werkzaam was, langzamerhand in werkkracht achteruitgegaan. Eerst was hij plaatswerker, d. i. hij werkte in de compost, een zeer zwaar werk. Toen zijn krachten dit niet meer toelieten, werd hij tonnenbezorger en toen ook dit werk hem te zwaar begon te vallen, aschman. Nog steeds verminderden zijn krachten, totdat hij aan het lichtste werk, het schoonmaken der urinoirs, moest worden gezet. Tegenwoordig is dit werk als

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1910 | | pagina 2