156 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 28 Juni 1910. beginwerk opgedragen aan van der Heide, die lan gen tijd ongesteld is geweest. Op 28 Januari j.l. nu is Oetsma bij de Beurs met zijn kruiwagen omgevallen en in elkaar gezakt. Van af de eerste week heeft op het doktersbriefje gestaan dat de man wegens ongesteldheid zijn werk niet kon verrichten. Er is dan ook aan geen ongeval gedacht en de ongesteldheid is beschouwd als een vervolg op het voortdurend afnemen van 's mans krachten. Er is ziekengeld uitgekeerd, eerst vol, daarna half en Burgemeester en Wethouders hebben Oetsma in overweging gegeven, zijn pensioen aan te vragen. Dit heeft hij niet gedaan, waarom Burgemeester en Wethouders hem geneeskundig hebben laten on derzoeken. De geneesheer heeft hem ongeschikt ver klaard om zijn werk naar behooren te verrichten. Dit is de eenvoudige toedracht der zaak. Van verdere dingen als in blanco geteekende papieren, is spreker dan ook niets bekend. De Voorzitter verzoekt den leden om de dis cussie in het juiste spoor te houden over het door Burgemeester en Wethouders gegeven ontslag niet verder te discussieeren. De man is ontslagen en aan de orde is nu alleen de bepaling van het bedrag van het pensioen. Het spreekt van zelf dat Burge meester en Wethouders bereid zijn inlichtingen te geven wanneer de Raad daarom vraagt, maar spreker is geneigd om een voorstel, om de behandeling van dit punt aan te houden, te beschouwen als een punt vreemd aan de orde van den dag. Dit is de manier om de zaak in het juiste spoor te houden. De heer Zandstra stelt voor de behandeling van dit punt aan te houden. Dit voorstel wordt ondersteund en het maakt alzoo een onderwerp van beraadslaging uit. De heer G. W. Koopmans wijst er op dat het gaat om het bedrag van het pensioen. Wanneer de man een ongeluk heeft gekregen in- en door den dienst, dan moet hij meer pensioen hebben. Wanneer dit het geval is zou spreker Burgemeester en Wethouders willen verzoeken te onderzoeken of er ook termen zijn om een hooger pensioen te verleenen en daarom zal hij stemmen voor aanhouding, opdat de zaak nader kan worden onderzocht. De heer Feddema wijst er op, dat men, door tegen het voorstel van den heer Zandstra te stemmen, den schijn op zich zou kunnen laden er tegen te zijn, dat een onderzoek wordt ingesteld naar de gebreken van dezen gemeentewerkman. Dit is z. i. niet het geval. De zaak is geheel anders. De heer Zandstra deelt mede dat Oetsma een ongeluk heeft gehad, Burgemeester en Wethouders hebben inlichtingen gekregen dat 's mans toestand een gevolg is van ongesteldheid. Wanneer Oetsma meent dat hij een ongeluk heeft gehad kan hij zich binnen een jaar tot de bevoegde macht wenden en dan zal hem recht wedervaren. Blijkt het nu bij dat onderzoek dat de betrokkene werkelijk een ongeluk heeft gehad, dan kunnen er voor den Raad termen bestaan om te overwegen of het pensioen ook moet worden verminderd. Spreker gelooft dan ook dat de heer Zandstra beter doet Oetsma te raden zijn zaak bij de bevoegde autoriteit aan te geven en dan af te wachten. Spreker wil voorkomen dat de Raad den schijn op zich laadt parti-pris tegen een werkman der gemeente te zijn. De Voorzitter begrijpt niet wat met de aanhouding van het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt bereikt. Wanneer dit toch geschiedt, komt hetzelfde voorstel in de volgende vergadering weer aan de orde. De heer Oosterhoff heeft den Raad volledig ingelicht. Dezelfde geschiedenis die de heer Zandstra vernomen heeft, is ook den heer Oosterhoff ter oore gekomen. De Wethouder heeft zich naar aanleiding daarvan nog geroepen gevoeld om persoonlijk met den be- handelenden geneesheer te spreken. Al wat Burge meester en Wethouders bekend is, staat in de stuk ken, die ter visie hebben gelegen en is dus aan den Raad medegedeeld. Spreker wil het voorstel om de behandeling aan te houden wel in stemming brengen als hij maar weet wat daarmede wordt bedoeld. De heer Zandstra heeft gezegd dat de bedoeling is om een onderzoek in te stellen. Daarmede kan de Raad echter niet ongedaan maken het ontslag dat den werkman is verleend op grond van de geneeskundige verklaring, dat hij niet meer geschikt is voor zijn werk. Er kan alleen over het bedrag van het pensioen worden gesproken. De heer Zandstra wijst er op dat het bekend is dat Oetsma, tengevolge van zijn val, het been heeft bezeerd en dat hij daaraan weken heeft gesukkeld. Op het eerste briefje van den dokter stond dan ook dat de man, tengevolge van een ongeluk, zijn werk niet kon doen. Acht dagen later echter stond er op wegens ziekte. Wanneer het nu bij een in te stellen onderzoek blijkt dat Oetsma werkelijk een ongeluk heeft gehad in zijn dienst, welk ongeluk door den dokter of den directeur der reiniging is verzwegen, gaat het niet aan dat Oetsma het slachtoffer wordt van de mindere accuratesse van een dezer beide heeren. De beraadslaging wordt gesloten. Het voorstel-Zandstra wordt verworpen met 14 tegen 5 stemmen. Vóór stemmen de heerende Jong, Zandstra, Lautenbach, G. W. Koopmans en Fransen. Tegen de heerenBeuker Andreae, Schoondermark, Oosterhoff, J. Koopmans, Haverschmidt, Tijsma, van Messel, Berghuis, Hartelust, Feitz, Feddema, Menalda, Burger en Baart de la Faille. Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders. 7. Voorstel van Burgemeester en Wethouders om aan het Rijk vergunning te verleenen tot het aanleggen en tot wederopzeggens toe hebben van een verhard voet- pad langs de noordelijke grens van de perceelen, kad. bekend gemeente Leeuwarden, sectie F nos. 645 en 650, ten behoeve van den aanleg door het Rijk eener schiet baan op het aangrenzend perceel no. 644. Dit voorstel luidt als volgt Bij Uw besluit van 24 October 1905 werd aan het Rijk vergunning verleend tot het maken en tot wederopzeggens toe hebben van een verhard voetpad langs de noordelijke grens van het aan de gemeente toebehoorende en bij het Rijk in gebruik zijnde exercitieterrein aan het Kalverdijkje, ten behoeve van den aanleg eener schietbaan op het daaraan grenzende perceel, kadastraal bekend in sectie F no. 644, o.m. onder bepaling dat het werk vóór 1 Janu ari 1907 moest zijn uitgevoerd. Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 28 Juni 1910. 157 Vermits zulks niet is geschied en evenmin ver lenging van den gestelden termijn werd gevraagd en verkregen, is de verleende vergunning dientenge volge komen te vervallen. Blijkens het hierbij overgelegd schrijven van den kapitein eerst-aanwezend ingenieur te Zwolle, wordt thans door het Departement van Oorlog opnieuw de oprichting van een schietbaan op bovenbedoeld terrein overwogen en in verband daarmede verzocht of de vergunning van 24 October 1905 weder onder de zelfde voorwaarden zou kunnen worden verleend, waarbij dan voor de uitvoering tijd zou moeten worden gegeven tot 1 Januari 1913. Aangezien bij de verhuring van het exercitieterrein in het contract de bepaling is opgenomen, dat de gemeente te allen tijde het recht heeft het gehuurde of een gedeelte daarvan tusschentijds aan de huur te onttrekken, tegen evenredige vermindering der huur, kan naar onze meening tegen de inwilliging van het verzoek geen bezwaar bestaan, zoodat wij, in overeenstemming met hot advies van den Directeur der Gemeentewerken, de eer hebben U voor te stellen te besluiten aan het Rijk vergunning te verleenen tot het aan leggen en tot wederopzeggens toe hebben van een verhard voetpad langs de noordelijke grens van de perceelen, kadastraal bekend gemeente Leeuwarden, sectie F nos. 645 en 650, met eene hoogte van 0.50 M., eene kruinbreedte van 3 M. een eene helling van 1 op 1, nader aangeduid op de bijgaande teekening, onder bepaling dat het werk moet zijn uitgevoerd vóór 1 Januari 1913 en verder onder de voorwaarden gesteld bij raadsbesluit van 24 October 1905 no. 224r/141, met dien verstande, dat de aan de gemeente te betalen vergoeding voor het gemis der opbrengst van het grasgewas voor het eerst verschuldigd zal zijn over het jaar 1911. Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders. 8. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot oninvorderbaarverklaring van aanslagen a. in den Hoofdeliiken Omslaq, diensten 1906,1907, 1908 en 1909; b. wegens schoolgeld voor lager ondenvijs, diensten 1907, 1908 en 1909; c. wegens schoolgeld voor bewaarschoolonderwijs, dien sten 1908 en 1909 d. wegens schoolgeld voor ondenvijs aan de burger avondschool, dienst 1909 e. in de hondenbelasting, diensten 1908 en 1909. De voorstellen van Burgemeester Wethouders worden met algemeene stemmen aangenomen. 9. Prae-advies van Burgemeester en Wethouders op het adres van J. O. Brouwer, handelende onder de firma H. G. Brouwer en Zn. alhier, om vergunning tot het maken en hebben van een aanlegsteiger aan en tot het leggen van rails in den weg vóór hune asphaltfabriek aan den Kanaalweg Z.Z. Dit prae-advies luidt als volgt Door Uwe Vergadering werd om prae-advies in onze handen gesteld een adres van J. en G. Brouwer, handelende onder de firma H. G. Brouwer en Zn., alhier, houdende verzoek om vergunning a. tot het maken en hebben van een aanlegsteiger in het Nieuwe Kanaal vóór hunne asphaltfabriek aan den Kanaalweg Z.Z., in aansluiting aan dien weg en aan de steenen glooiing b. tot het leggen en hebben van een spoor, loo- pende van het terrein der fabriek, dwars over den Kanaalweg Z.Z. tot aan het einde van den aanleg steiger. Waar de adressanten, blijkens de in afschrift over gelegde beschikking, van Gedeputeerde Staten bereids toestemming hebben verkregen tot het plaatsen van den steiger in het bij de provincie in onderhoud en beheer zijnde vaarwater, bestaat onzerzijds tegen de inwilliging van het verzoek geen bezwaar, zoodat wij dan ook, in overeenstemming met de adviezen van den gemeentelijken Inspecteur voor het Woningtoe zicht en den Directeur der Gemeentewerken, de eer hebben U voor te stellen te besluiten aan de adressanten en hunne rechtverkrijgenden, de gevraagde vergunning tot wederopzeggens toe te verleenen onder voorwaarde a. dat de steiger gemaakt en het spoor gelegd moet worden, gelijk op de hierbij behoorende teeke ning is aangegeven b. dat het spoor, voorzoover in gemeentegrond gelegen, moet bestaan uit groefrails of rails met contra-rails, die zoodanig moeten worden gelegd, dat het bovenvlak met de kruin van den weg gelijk is c. dat de weg over de lengte van het spoor, over eene breedte van 0.75 M. ter weerszijden uit de as, moet worden bestraat met klinkers in zand, welke bestrating door adressanten of hunne rechtverkrij genden moet worden onderhouden ten genoegen van Burgemeester en Wethouders; d. dat nimmer voorwerpen onbewaakt op de rails of op gemeentegrond mogen verblijven e. dat de steigerpalen op gemeentegrond aan den voet moeten worden bestraat met klinkers op hun kant dat de berm van den weg en het talud van het kanaal over eene breedte van 3 M., ter weers zijden uit den steiger, ten genoegen van Burgemeester en Wethouders, moeten worden onderhouden g. dat bij het eindigen der vergunning door en op kosten van adressanten of hunne rechtverkrijgenden een en ander moet worden gebracht in den toestand waarin het zich bevond tijdens het verleenen der vergunning h. dat als erkenning van het eigendomsrecht der gemeente op den grond, waarin de steiger gemaakt en het spoor gelegd wordt, door adressanten of hunne rechtverkrijgenden jaarlijks vóór of op 1 November, het eerst vóór of op 1 November 1910, ten kantore van den gemeente-ontvanger moet worden betaald eene recognitie van 5. Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders. 10. Prae-advies van Burgemeester en Wethouders op het adres van S. van der Woude, alhier, om hem in koop af te staan een stukje gemeentegrond gelegen aan de Blokhuissteeg (Krimp). Dit prae-advies luidt als volgt Om prae-advies werd in onze handen gesteld een adres van S. van der Woude, alhier, houdende verzoek in koop aan hem af te staan een stukje gemeentegrond, gelegen aan de Blokhuissteeg (in de Krimp), ten westen van de kadastrale perceelen sectie B nos. 2694 en 2695, tegen den prijs als Uwe Vergadering „in bil lijkheid zal vermeenen te behooren". Het adres is een gevolg van ons besluit van 30 April 1.1., no. 1048/344, waarbij wij, naar aanleiding van een schrijven van van der Woude, ons bereid verklaarden te bevorderen, dat bedoeld perceeltje in

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1910 | | pagina 3