160 Vorslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 28 Juni 1910. het amendement van de Wethouders tot schrapping van den laatsten zin. De lieer Oosterhoff lean den heer Zandstra ongeveer hetzelfde antwoorden als hij bij een der vorige artikelen reeds heeft gedaan. Burgemeester en Wethouders hebben het logisch gevonden om, waar bij groote toewijding en geschiktheid loonsverhooging kan plaats hebben, daartegenover to stellen eene loonsverlaging bij gebleken minder geschiktheid en toewijding. De heer Zandstra kan wel zeggende gemeente moet zorgen dat zij geschikte menschen krijgt, maar daar mede zijn wij er nog niet. Zij kunnen bij indienst treding geschikt zijn en later minder geschikt worden. Moeten die dan maar dadelijk worden ontslagen. Hier is een weg gevonden om dit te voorkomen. De beraadslaging wordt gesloten. Het amendement-de Jong-Zandstra wordt verwor pen met 16 tegen 2 stemmen. Vóór stemmen de heerende Jong en Zandstra. Tegen de heerenSchoondermark, Oosterhoff, J. Koopmans, Haverschmidt, Lautenbach, Tijsma, van Messel, Berghuis, Hartelust, Feitz, G. W. Koopmans, Fransen, Feddema, Menalda, Burger en Baart de la Faille. De heer Beucker Audreae heeft intusschen de ver gadering verlaten. Artikel 35, 2e lid, wordt met algemeene stemmen vastgesteld. Aan de orde is het door de Wethouders voorge stelde artikel 35bis, luidende „Het loon van een vasten werkman, wiens werk kracht tengevolge van het klimmen zijner jaren vermindert, wordt niet verlaagd, wanneer hij aan dezelfde soort van arbeid werkzaam blijft en daarvoor volgens het oordeel van het betrokken hoofd van den tak van dienst nog geschikt is". De beraadslaging wordt geopend. De heer Burger zegt dat in de eerste sectie de opmerking is gemaakt dat het praktisch was dezo bepaling te schrappen. Dit denkbeeld vond in die sectie een meerderheid en dit is te merkwaardiger omdat in die sectie zitting hadden do beide leden van het Dagelijksch Bestuur, die met de zaken het best op de hoogte zijn. De Commissie beschouwt het artikel dan ook volkomen overbodig, omdat hot van zelf spreekt dat oen werkman die geschikt blijft en hetzelfde werk blijft verrichten, hetzelfde loon behoudt. Spreker begrijpt dan ook niet de bewering van Burgemeester en Wethouders dat de billijkheid zich tegen de schrapping van het artikel verzet. Do hoor Oosterhoff zegt dat Burgemeester en Wet houders het artikel wenschen te handhaven als uit zonderingsbepaling op het 2e lid van artikel 35. Daar staat „Indien de toewijding of geschiktheid te wenschen „overlaten kan de werkman, het betrokken hoofd van „den tak van dienst gehoord, door Burgemeester en „Wethouders in loon worden verlaagd of in eeno „andere loonklasse worden gerangschikt". Nu willen Burgemeester en Wethouders het geval uitsluiten, dat de mindere geschiktheid het gevolg is van den ouderdom, als de betrokkene hetzelfde werk kan verrichten. In het timmervak b.v. kan zwaar en licht werk worden gedaan. W ordt nu iemand door zijn leeftijd minder geschikt voor het zware timmerwerk en kan hij nog licht timmerwerk verrichten, dan behoudt hij hetzelfde loon. De bepaling is dus geheel in het belang van den werkman. De Directeur der Gemeontewerken schrijft dan ook van deze bepaling „In het belang van den werkman is het beter het artikel te behouden. Een oude timmerman bijv. moet wegens zijn ouderdom niet verlaagd kunnen worden als hij kan blijven timmeren". De heer Burger doet opmerken dat het, zooals de heer Oosterhoff de bepaling uitlegt, onschuldig klinkt. Ook dan echter acht spreker haar overbodig. Er staat dat de werkman in loon kan worden verlaagd, niet dat het moet en nu gelooft spreker wel dat Burgemeester en Wothouders als billijke werkgevers het loon in dergelijke gevallen niet zullen verlagen. De Commissie echter heeft een bezwaar. De heer Oosterhoff zegt dat de bepaling alleen is gemaakt ten gunste van den werkman. Dit lijkt zeer onschul dig. In de bepaling echter dat hij geschikt moet zijn hetzelfde werk te verrichten schuilt het gevaar. Daar staat bijna imperatief dat de werkman, die om zijn leeftijd aan lichter werk wordt gezet, in loon wordt verlaagd. Dit acht spreker eene onbillijke bepaling, die zoo maar stilletjes binnenkomt. Men moet zoo'n oude werkman op hetzelfde werk laten en hem hetzelfde loon laten behouden. Kan dat niet dan moet hij gepensionneerd worden. Spreker acht de bepaling overbodig en in bepaalde gevallen zelfs schadelijk, De Voorzitter bewondert niet de spitsvondigheid van den heer Burger, die zegt dat onder een on schuldig kleed eene schuldige bepaling wordt binnen geloodst. Niets is daarvan te lezen in de toelichting. Wan neer Burgemeester en Wethouders zeggen: wij wen schen de bepaling te behouden om der billijkheids- wille, gaat het niet aan en ten minste niet voor de Commissie van Rapporteurs om te beweren dat onder een onschuldig kleed een schuldig voorstel wordt binnengeloodst. Burgemeester en Wethouders hebben de bepaling opgenomen in hot belang van den werkman. In art. 35 2e lid is do bepaling opgonomen dat oen werk man bij minder geschiktheid in loon of loonklasse kan worden verlaagd en daarom wordt door Burge meester en Wothouders voorgesteld in artikel 35bis te bepalen in welke gevallen het volstrekt niet nood zakelijk is het loon te verlagen. Spreker blijft er bij dat de bepaling in het belang van den werkman is. Do heer Burger protesteert tegen do woorden hem door den Voorzitter in den mond gelegd, alsof hij spreker tot Burgemeester en Wethouders eenig persoonlijk verwijt zou hebben gericht en hun zou hebben verweten, dat zij voorbedachtelijk eene voor den werkman ongunstige bepaling zouden hebben willen binnensmokkelen. Spreker hoeft alleen gezegd er schuilt een gevaar in do bepaling, maar niet dat bij Burgemeester en Wethouders kwade bedoelingen in het spel waren. Hij wenscht daarvan dan ook niet to worden ver dacht. De Voorzitter heeft goed geluisterd en gehoord dat de hoor Burger heeft beweerd dat onder een on Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 28 Juni 1910. 161 schuldig kleed een niet onschuldig voorstel wordt binnengeloodsd die bewering kwam, na de pertinente tegenspraak van den Wethouder, niet te pas. De heer Burger verklaart niet de minste nevenbe doeling te hebben gehad en hij wenscht daarvan niet te worden verdacht. Hij meent dat in het door hem gezegde alleen dan een persoonlijk verwijt kon worden gevonden, als men er op uit is, dat er in te vinden. De Voorzitter antwoordt dat dit ook niet noodig is. De woorden van den heer Burger lieten aan duidelijkheid'niets te wenschen over. De beraadslaging wordt gesloten. Art. 3bbis wordt aangenomen met 10 tegen 8 stemmen. Vóór stemmen de heerenSchoondermark, Ooster hoff, Haverschmidt, Berghuis, Hartelust, Feitz, Fran sen, Feddema, Menalda en Baart de la Faille. Tegen de heeren de Jong, Zandstra, J. Koopmans, Lautenbach, Tijsma, van Messel, G. W. Koopmans en Burger. Aan de orde is art. 36 le lid met het door de heeren de Jong en Zandstra ingediende amendement om dit artikel geheel te schrappen en dat van de Wethouders om het woordje ,,en" in te voegen. De beraadslaging wordt geopend. De heer Zandstra wijst er op dat spreker en zijne partijgenooten, aan wie niet alle artikelen sympathiek zijn, dit artikel een schande-artikel noemen. Het is hun het meest onsympathiek, overtuigd als zij zijn dat, wanneer de Raad nog een ambtenaren-reglement zal maken, een dergelijk artikel daarin niet zal voorkomen, omdat spreker voelt dat een gemeente ambtenaar hooger staat dan een gemeentewerkman tengevolge van zijn hoogeren levensstandaard. Bovendien is het spreker en den heer de Jong bekend dat in 90 van de 100 gevallen van dronken schap de schuld niet ligt van het individu, maar in het milieu, waarin de arbeider leeft en werkt. Heeft spreker er bij de behandeling der loonen op gewezen wat Prof. Huizinga zei, dat de arbeider door gebrek aan voldoende voedsel naar de alcohol grijpt, dus dat te weinig loon en daardoor te weinig voeding de oorzaak is van het drankgebruik, deze verklaring stemt met tal van anderen overeen. Liebig zegt„het brandewijn drinken is niet de oorzaak, „maar het gevolg van den nood". Hij ziet, en terecht, het verband tusschen ontoe reikend loon, den langen werkdag en drankgebruik. Hij is met spreker en zijne partijgenooten van meening dat de normale arbeidsdag de dronkenschap meer zal tegenwerken dan alle matigheidsgenoot schappen en alle beperkende en straffende wetten te zamen. Behalve Liebig zijn er tal van anderen, die het zelfde verklaren. Dr. Klencke zegt „de proletariërs komen in den beginne niet aan „den drank uit slechtheid, maar uit physische behoefte „door den arbeid en wie den arbeider niet ruim- „schoots brood, boonen, vleesch en koffie kan geven, „moet hem den brandewijn laten." Dr. Reick zegt „Oorzaken der dronkenschap zijn onwetendheid, „armoede, zorg voor de voeding, overmatige arbeid „en te veel drankhuizen." Prof. Tarstett schrijft dronkenschap toe aan over- matigen arbeid en onkunde. Hij meent dat de druk op den werkman en zijn geheele toestand hem drijft tot dronkenschap. Samuel Royce is van oordeel dat de arbeider, wiens loon aangevuld moet worden met dat van zijn vrouw, die buitenshuis werkt, door het sombere, slecht voorziene hok van een huis, waar hij na zijn dagelijksch werk binnentreedt, wordt gedreven naar het meer uitlokkende drankhuis. Annie Besant zegt dat dronkenschap bijna altijd haar oorzaak vindt in gebrek aan voedsel. Spreker zou nog tal van uitspraken kunnen aan halen die dezelfde verklaring behelzen. Hij zal dat niet doen, maar wil nog doen opmerken, dat Engels volkomen gelijk had toen hij zeide „onder de gegeven omstandigheden is dronkenschap „onder de arbeiders een noodzakelijk produkt van „hun levensverhoudingen, even noodzakelijk als „typhus, misdaad en andere maatschappelijke ziekten. „Een zoo noodzakelijk gevolg, dat men het aantal „personen, dat tot dronkenschap vervalt, in doorsnee van te voren kan berekenen." De drank kan men dus gerust noemen een surrogaat voor gebrek aan voedsel. Onze staatslieden, onze regeeringen, die jammeren over het toenemend ge bruik van sterken drank en die dit trachten te be teugelen door voortdurende verhooging van accijns, en door allerlei geknutsel van beperkende bepalingen, lijden aan onwetendheid of huichelerarij, of mis schien wel aan beide. Waar toch zonneklaar blijkt dat beperking van den arbeid en loonsverhooging de beste middelen zijn tot drankbestrijding, moeten ook die middelen worden aangewend. Waar men dit nalaat maakt men zich schuldig aan plichtsverzuim en mist men het recht om de slachtoffers van dit plichtsverzuim te straffen. Vooral tegen de inhouding van loon moeten spre ker en de heer de Jong zich verzetten. Waarom moet de gemeentewerkman anders worden behandeld dan de ambtenaar b.v. de onderwijzers. Deze worden geschorst, maar men blijft van hun traktement af. Men bedenke dat een gemeentewerk man er financieel veel minder aan toe is, dat zijn loon van dien aard is, dat hij er zelfs zonder korting niet kan komen. Korting beteekent dus nog meer ellende voor zijn gezin. Boeten en straffen zijn niet noodzakelijk, strenge ontslagbepalingen en handhaving daarvan blijken in sommige ondernemingen voldoende om hen, die zich onbehoorlijk gedragen, tot hun plicht te brengen. Dit leert ons de geschiedenis van de Carl Zeiss stichting in Jena en de ondervinding bevestigt dit wel. In deze lijn te werken achten spreker en de heer de Jong beter dan te werken met artikel 36. Spreker acht het niet noodzakelijk in een reglement te omschrijven dat iemand, die onder den invloed van sterken drank verkeert en dientengevolge zijn werk niet kan verrichten, dient te worden verwijderd. Dat spreekt toch immers vanzelf. Zoo iemand kan niet blijven, evenmin als iemand, die door ziekte of ongeluk verhinderd is zijn werk te doen. Bovendien moet men den gemeentewerkman niet te hard vallen als het eens een enkele keer gebeurt dat hij door te veel gebruik van sterken drank niet in staat is zijn werkzaamheden te verrichten. Men weet dat de arbeider in het kiezen van genot en ontspanning geen rijke keuze heeft en houde er re kening mee dat opvoeding en maatschappelijke po sitie in dezen een groote rol spelen. En waar de overheid bij kermis, nationale- en andere feestdagen, dikwijls tot laat in den nacht de kroegen open laat, moet men zich niet verwonderen, dat een arbeider

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1910 | | pagina 5