164 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 28 Juni 1910.
De beraadslaging wordt geopend.
De heer Burger wil wijzen op een kleinigheid.
De redactie van de Wethouders van het 3e lid is gelijk
aan die der Commissie, behalve wat de cijfers der
aangehaalde artikelen betreft. Deze nu zijn juist in
de lezing der commissie, onjuist in die der wethouders.
En zooals art. 32 is vastgesteld, moet ook de ver
wijzing blijven luiden naar het derde lid.
In de bedoeling bestaat tusschen de Commissie en
de Wethouders geen verschil.
De beraadslaging wordt gesloten.
Art. 36, 3e lid wordt met algemeene stemmen
vastgesteld.
Aan de orde is art. 36, 4e lid.
De heer Tijsma vraagt of iemand die meer dan
van zijn weekloon door boeten heeft verspeeld, het
meerdere wordt kwijt gescholden of dat hem dit de
volgende week wordt gekort.
De heer Costerhoff antwoordt, dat het de bedoeling
is in totaal niet meer dan deel van het weekloon
te korten.
Art. 36, 4e lid wordt met algemeene stemmen
vastgesteld.
Artikel 37 wordt met algemeene stemmen vastge
steld.
Aan de orde is artikel 38.
Hierop zijn amendementen ingediend
a. door de Wethouders om het le en het 3e lid
te lezen als volgt
„1. Indien een vaste werkman door ziekte of ander
lichamelijk letsel, volgens verklaring van een genees
kundige, niet in staat is zijn arbeid te verrichten,
wordt aan hem in plaats van loon een ziekengeld
uitgekeerdgedurende de eerste week van 50
gedurende de daaraanvolgende 26 weken van 100
en gedurende de daaraanvolgende 12 weken van 75
van het vaste loon, dat hij ontving bij den aanvang
van de ziekte of toen hem het letsel overkwam.
3. Indien een werkman, die na een ziekte den
arbeid heeft hervat, binnen een maand weer ziek
wordt, beslissen Burgemeester en Wethouders naar
omstandigheden of die ziekte al of niet als voort
zetting der vorige moet worden beschouwd".
b. door de heeren de Jong en Zandstra, luidende
„1. Indien een vaste werkman door ziekte of ander
lichamelijk letsel, volgens verklaring van een genees
kundige, niet in staat is, zijn arbeid te verrichten,
wordt aan hem als ziekengeld uitgekeerdgedurende
de eerste 52 weken 100 en gedurende de daar
aanvolgende 52 weken 50 van het vaste loon,
dat hij ontving bij den aanvang van de ziekte of
toen hem het letsel overkwam.
2. Aan den tijdelijken werkman, die ten minste
6 weken onafgebroken in gemeentedienst is geweest,
zal in geval van ziekte of lichamelijk letsel gedurende
zijn diensttijd, onder gelijke voorwaarden als aan
de vaste werklieden, als ziekengeld worden uitge
keerd gedurende de eerste 26 weken 100 en
gedurende de daaraanvolgende 26 weken 50 van
het vaste loon, dat hij ontving bij den aanvang van
de ziekte of toen hem het letsel overkwam".
Het eerste gedeelte van het amendement van de
Wethouders tot en met het woord „uitgekeerd" wordt
door de Commissie overgenomen.
De beraadslaging wordt geopend.
De heer Berghuis wijst er op dat het groote ver-
I schil tusschen de Commissie en de Wethouders
daarin is gelegen, dat deze in de eerste ziekteweek
50 de Commissie 100% ziekengeld wil uitkeeren.
Het komt de Commissie voor dat vooral in de eerste
week het volle loon moet worden uitgekeerd. De
I Wethouders hebben hun amendement ingediend, be
vreesd als zij zijn voor voorgewende ziekte. Spreker
weet wel dat er misschien Maandaghouders kunnen
zijn, maar dat kan wel anders worden gestraft. Hij
kan zich niet voorstellen dat werklieden ziekte zullen
simuleeren, waarbij hij in aanmerking neemt, dat
door de Commissie niet als simulatie wordt be
schouwd, wanneer een werkman, die anders misschien
zijn half ziek lichaam ter wille van de verdienste
naar het werk sleept, thans eerder geneigd zal zijn
tot herstel thuis ze blijven. Zou dit laatste ook niet
op den duur voor den gemeente en den gemeentearbeid
van belang zijn?
De heer Oosterhoff antwoordt dat de Commissie
juist gezien heeft. Burgemeester en Wethouders heb
ben 50 voorgesteld om simulatie te voorkomen.
De ervaring heeft geleerd dat het aantal ziekte
gevallen sedert 1896 onrustbarend is toegenomen.
In dat jaar is bepaald dat de contributie voor het
ziekenfonds voor de werklieden die minder dan
f 10.50 verdienen bij wijze van loonsverhooging door
de gemeente zal worden betaald. Die werklieden
kunnen dus nu ziek zijn, zonder dat het iets kost,
want zij hebben dokter en apotheker gratis.
In 1896 waren er 70 arbeiders. Toen is door de
gemeente uitgegeven aan plaatsvervangende werk
lieden f 226.in 1909 daarentegen met 81 arbei
ders in plaats van 260.1886.—. Burgemeester
en Wethouders hebben hiermede het onweerlegbaar
bewijs geleverd dat de ziektegevallen enorm zijn
toegenomen en dat daartegen maatregelen moeten
worden genomen.
De heer de Jong behoeft niet uiteen te zetten, dat
het in het algemeen wenschelijk is dat de arbeider
bij ziekte uitkeering krijgt. Daarover zijn allen het
wel eens. Het is de vraag, hoe groot moet die uit
keering zijn.
De heer Zandstra en spreker hebben de regeling,
die voor de onderwijzers geldt, tot maatstaf genomen.
Bij ziekte nemen de uitgaven toe en men zou haast
geneigd zijn meer te geven dan het loon.
Er is geen enkele reden waarom niet voor de
arbeiders zou gelden, wat geldt voor de onderwijzers.
De heer Oosterhoff vreest voor simulatie als direct
bij het begin der ziekte het volle loon wordt uitge
keerd. Spreker deelt die vrees niet. Mocht het een
enkele keer gebeuren, dan nog mag dat geen reden
zijn om alle arbeiders te laten boeten voor een enkele
die simuleert. Dat de eerste drie dagen slechts half
loon zal worden uitgekeerd, kan tengevolge hebben,
dat een werkman toch naar zijn werk gaat, ook al
gevoelt hij zich ziek. En dit zou ernstige gevolgen
na zich kunnen sleepen.
Een ernstige ziekte kan hiervan het gevolg zijn,
terwijl hij, zoo hij direct thuis was gebleven, misschien
spoedig weer was opgeknapt. Het amendement van
de Wethouders is dus ook zelfs in het financieele
nadeel der gemeente.
De gezondheid der arbeiders is niet alleen voor hen
zelf, maar ook voor de gemeente van groot belang
en wij moeten ons een flinke financieele opoffering
getroosten, om te maken, dat de werklieden bij ziekte
zoo spoedig mogelijk weer opknappen.
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 28 Juni 1910. 165
De heer Oosterhoff heeft voor zich een lijstje met
de verschillende ziekengelden in gemeenten waar een
werklieden-reglement bestaat. Het meerendeel der
gemeenten geeft minder dan hier wordt voorgesteld.
De beraadslaging wordt gesloten.
Het niet door de Commissie overgenomene van het
eerste gedeelte van het amendement der Wethouders
wordt verworpen met 9 tegen 8 stemmen.
Vóór stemmen de heerenSchoondermark, Oosterhoff,
Haverschmidt, van Messel, Hartelust, Feddema, Menalda
en Burger.
Tegen de heeren de Jong, Zandstra, J. Koopmans,
Lautenbach, Tijsma, Berghuis, Feitz, O. W. Koopmans
en Fransen.
Het amendement-de Jong-Zandstra wordt verworpen
met 13 tegen 4 stemmen.
Vóór stemmen de heeren: de Jong, Zandstra, Tijsma
en G. W. Koopmans.
Tegen de heerenSchoondermark, Oosterhoff, J.
Koopmans, Haverschmidt, Lautenbach, van Messel,
Berghuis, Hartelust, Feitz, Fransen, Feddema, Menalda
en Burger.
De heer Baart de la Faille heeft intusschen de
vergadering verlaten.
Art. 38, le lid, wordt met algemeene stemmen
vastgesteld.
Aan de orde is art. 38, 2e lid, met het amendement-
de Jong-Zandstra.
De beraadslaging wordt geopend.
Do heer Oosterhoff wijst er op, dat de heeren de
Jong en Zandstra, behalve hooger ziekengeld ook een
ander systeem voorstellen. Burgemeester en Wet
houders willen het ziekengeld der tijdelijke werklieden
verband doen houden met hun diensttijd. De heeren
de Jong en Zandstra niet.
Dit zou kunnen leiden tot groote ongerijmdheden.
Wanneer iemand b.v. 6 weken in dienst is, zou hem
ziekengeld uitgekeerd kunnen worden voor een vol
jaar. Hij kan voor drie maanden zijn aangenomen,
zal dus ziekengeld genieten op het oogenblik dat hij,
gezond gebleven, niet meer in dienst der gemeente
zou zijn.
De beraadslaging wordt gesloten.
Het amendement-de Jong-Zandstra wordt verworpen
met 14 tegen 3 stemmen.
Vóór stemmen de heerende Jong, Zandstra en
G. W. Koopmans.
Tegen de heeren Schoondermark. Oosterhoff, J.
Koopmans, Haverschmidt, Lautenbach, Tijsma, van
Messel, Berghuis, Hartelust, Feitz, Fransen, Feddema,
Menalda en Burger.
Art. 38, 2e lid, wordt met algemeene stemmen
vastgesteld.
Het door de Wethouders op het derde lid ingediende
amendement wordt door de Commissie overgenomen
en met algemeene stemmen vastgesteld.
Art. 38, 4e en 5e lid worden met algemeene stem
men vastgesteld.
Aan de orde is artikel 39, le lid, met het amen
dement-de Jong-Zandstra, luidende
,.1. Het ziekengeld wordt uitbetaald tot den datum,
waarop door de verklaring van een geneeskundige
blijkt, dat de werkman weer in staat is zijn gewonen
arbeid te verrichten.
2. Het laatste lid van het vorig artikel is toepas
selijk ten aanzien van de in het eerste lid van dit
artikel bedoelde geneeskundige verklaring".
De beraadslaging wordt geopend.
De heer Oosterhoff wijst er op dat Burgemeester
en Wethouders het wenschelijk achten dat voortdurend
controle wordt uitgeoefend op de ziekte van de
werklieden opdat werkelijk bewezen zij dat zij inder
daad ziek zijn. De heeren de Jong en Zandstra
willen alleen het einde der ziekte ter kennis brengen
van Burgemeester en Wethouders.
De heer de Jong antwoordt dat hij en de heer
Zandstra van oordeel zijn dat het voldoende is
als er een verklaring van den geneesheer is dat de
betrokken arbeider weer in staat is zijn werkzaam
heden te verrichten. Spreker zou verschillende
dingen kunnen opnoemen. Hij acht dit niet noodig,
omdat de zaak bekend genoeg is en ziet daarom van
verdere toelichting af.
Het amendement-de Jong-Zandstra wordt verworpen
met 14 tegen 3 stemmen.
Vóór stemmen de heerende Jong, Zandstra en
G. W. Koopmans.
Tegen de heerenSchoondermark, Oosterhoff, J.
Koopmans, Haverschmidt, Lautenbach, Tijsma, van
Messel, Berghuis, Hartelust, Feitz, Fransen, Feddema,
Menalda en Burger.
Artikel 39, le lid, wordt met algemeene stemmen
vastgesteld.
De heeren de Jong en Zandstra trekken hun amen
dement op het 2e lid in.
De Voorzitter deelt mede dat de heeren de Jong
en Zandstra hun amendement op het 2e lid hebben
ingetrokken. Het maakt derhalve geen onderwerp
van beraadslaging meer uit.
Artikel 39, 2e en 3e lid, worden met algemeene
stemmen vastgesteld.
Aan de orde is artikel 39, 4e lid.
De heer Tijsma wil een amendement voorstellen
hetwelk dezelfde strekking heeft als artikel 36, 4e lid,
n.l. dat op de weekloonen niet meer dan mag
worden gekort.
De heer Oosterhoff wijst er op dat de toelichting
op art. 36 hier niet van toepassing geacht mag worden.
De Voorzitter geeft te kennen dat de heer Tijsma
zijn amendement niet moet vastkoppelen aan artikel
36 en dat hij moet voorstellen te lezen„wekelijks
tot geen hooger bedrag, dan 1/6 van het weekloon".
De heer Tijsma neemt deze redactie over.
Het amendement-Tijsma wordt door de Commissie
overgenomen.
Art. 39 4e lid, onderdeelen a, b, c en d worden
met algemeene stemmen vastgesteld.