170 Verslag van de handelingen van den de derde keer bij eene berisping te laten. Doet het hoofd van den tak van dienst een strafvoorstel, dan wordt het scheidsgerecht gehouden binnen de perken zijnor taak en de Commissie heeft om dat te bevor deren het fixum der straf gesteld op één dag; alleen om het fixum is het haar te doen, niet om het bedrag van één dag; drie dagen zou haar even goed zijn. Spreker drukt nogmaals zijn spijt uit over het feit dat Burgemeester en Wethouders de opmerkingen der Commissie niet hebben beantwoord. De heer Oosterhoff wijst er op dat de heer Burger is begonnen met Burgemeester en Wethouders te verwijten, dat zij zoo weinig hebben geantwoord op de opmerkingen der Commissie en dat wel in het bijzonder bij deze kwestie. Burgemeester en Wet houders kunnen zich deze klacht voorstellen, als zij zich plaatsen op het standpunt der Commissie, dat men hier te doen heeft met een zaak van groot belang. Zij hebben dit er echter niet in gezien. Zij meenden dat de door hen aangegeven oplossing goed was en niet minder gaf dan die door de Commissie aan de hand gedaan. Daarom zijn zij dan ook niet diep op de opmerkingen der Commissie ingegaan. De Commissie heeft verschillende wijzigingen voor gesteld. Spreker kan beginnen met mede te deelen, dat Burgemeester en Wethouders een er van, n.l. die om „kalenderjaar" te vervangen door „een jaar" overnemen. Zij erkennen dat dit eene verbetering is, omdat zich het geval kan voordoen, dat een werk man in het laatst van het jaar twee berispingen krijgt, die, wanneer hunne redactie werd aangenomen, niet zouden meetellen als hij in het begin van het volgende jaar de derde ontvangt, wat zeker niet gewenscht zou zijn. De tweede wijziging betreft het facultatief stellen der straf. Burgemeester en Wethouders stellen voor op de derde berisping in elk geval straf te doen volgen, de Commissie wil de straf facultatief stellen. Het komt spreker voor dat het verschil van meening in deze zijn oorsprong vindt in het feit dat men zich eene berisping verschillend voorstelt. De beris ping zoo stellen Burgemeester en Wethouders zich dit voor die straf ten gevolge kan hebben is de geregistreerde berisping, de berisping die vaststaat, die is aangeteekend, zoodat eene reprimande niet als zoodanig kan worden beschouwd. De Directeuren, hoofden van dienst, zullen dan voor zich zelf moeten uitmaken of het derde vergrijp van dien aard is dat de berisping moet worden gegeven en dus straf moet volgen of dat met een opmerking kan worden volstaan. Het derde verschil tusschen de Commissie en Bur gemeester en Wethouders, zegt de heer Burger, zit daarin dat Burgemeester en Wethouders in hun systeem drie berispingen en dan straf, de Commissie daarentegen na twee berispingen straf wil opleggen wanneer men zich aan een klein vergrijp heeft schul dig gemaakt. De Commissie heeft dit voorstel gedaan om te voorkomen dat het scheidsgerecht in twijfel zal staan waarover het heeft te oordeelen. Spreker is het met den heer Burger eens dat het niet wensche- lijk is dat het scheidsgerecht zal oordeelen over de twee voorafgaande berispingen, omdat het onmogelijk is dan nog na te gaan wat daarvan de oorzaak is geweest. Hij is het echter niet met den heer Burger eens dat de redactie der Commissie zulks duidelijker aangeeft dan die van Burgemeester en Wethouders. In dit verband wil spreker wijzen op het bepaalde bij artikel 46, waar staat Het betrokken hoofd van den tak van dienst doet van zijn oordeel, of tot het opleggen van straf moet worden overgegaan, binnen twee dagen nadat het strafbare feit te zijner kennis is gekomen of de be van Leeuwarden van Dinsdag 12 Juli 1910. risping is uitgesproken, mededeeling aan Burgemeester en Wethouders. Burgemeester en Wethouders beoordeelen dus of de derde berisping rechtvaardig is geweest, dus of straf al dan niet moet volgen. De kwestie van de mate der straf wordt naar aanleiding der derde be risping beoordeeld. Het komt Burgemeester en Wethouders voor, dat datgene, wat door hen moet worden beoordeeld, ook alleen aan het oordeel van het scheidsgerecht is onderworpen. De redactie der Commissie geeft dit echter volstrekt niet duidelijker aan. De neiging die het scheidsgerecht zal gevoelen om ook over de beide eerste berispingen te oordeelen, zal in beide gevallen even groot zijn. De bepaling van artikel 46, geeft volgens spreker voldoende aan, wat aan het oordeel van Burgemeester en Wethouders en het scheidsgerecht is onderworpen. De heer Burger zal niet in herhaling treden. Dat Burgemeester en Wethouders niet hebben ge antwoord omdat zij de moeilijkheid niet ernstig hebben opgevat, is al een zeer zwakke verklaring voor hunne houding. Zekerop een niet belangrijke kwestie behoeft men niet diep in te gaan, maar waar uit het sectieverslag bleek, dat velen in den Raad de kwestie wel belangrijk vonden, had dan toch de be leefdheid meegebracht, mede te deelen waarom men ze niet voor belangrijk hield. De heer Oosterhoff acht de zaak in verband met artikel 46 zeer duidelijk. Spreker wordt daardoor niet wijzer en weet nog altijd niet, of de bedoeling is, dat de Commissie over al de drie feiten of alleen over het laatste of over geen van drieën zal mogen oordeelen. In artikel 46 staat daarover niets. De heer Oosterhoff schijnt te meenen, dat het scheidsgerecht zal mogen oordeelen over het feit, dat tot de derde berisping aanleiding gaf, dat is ook de wensch der Commissie, maar dit dient dan duidelijk te worden gezegd, opdat het scheidsgerecht wete, waaraan het zich heeft te houden en dit is duidelijk in de redactie der Commissie, maar niet in die van Burgemeester en Wethouders. De Voorzitter wijst er op dat met de strafbepalingen geen beter resultaat kan worden bereikt, dan eene krachtige preventieve werking. Maar daarvoor moeten deze bepalingen niet te slap zijn. De strengere en meer besliste omschrijving in het amendement van de Wethouders verdient daarom de voorkeur. De beraadslaging wordt gesloten. Het amendement der Wethouders wordt aangenomen met 10 tegen 8 stemmen. Vóór stemmen de heeren Beucker Andreae, J. Koopmans, Oosterhoff, Feitz, Wilhelmij, Haver- schmidt, Beekhuis, Schoonde rmark, Komter en Feddema. Tegen de heeren: Berghuis, de Jong, G. W. Koopmans, Lautenbach, Burger, Hartelust, Tijsma en van Messel. Het aldus gewijzigde artikel 43, wordt, met dien verstande dat gelezen wordt voor „een kalenderjaar", „binnen het tijdvak van een jaar", met algemeene stemmen vastgesteld. Aan de orde is artikel 44 met het daarop door de heeren de Jong en Zandstra ingediend amendement, luidende „1. De werkman, die zich schuldig maakt aan een der feiten, genoemd in het volgende artikel, kan worden gestraft met lo. inhouding van verlofdagen Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 12 Juli 1910. 171 2o. schorsing met behoud van loon 3o. wegzending uit den dienst. 2. In afwachting van de in artikel 46 bedoelde uitspraak van Burgemeester en Wethouders, of van het scheidsgerecht, kan de werkman door het be trokken hoofd van den tak van dienst onmiddellijk worden geschorst en zulks met behoud van loon". De beraadslaging wordt geopend. De heer de Jong wijst er op dat de kwestie van inhouding van loon als straf bij andere artikelen voldoende is besproken, zoodat hij daarover niet meer in den breede behoeft uit te weiden. Het amende ment van den heer Zandstra en spreker is een gevolg van het feit dat zij in geen geval loon willen zien ingehouden of een werkman in een lagere loonklasse zien geplaatst. Waar in Zaandam gebleken is dat het heel goed gaat zonder geldstraffen is er geen enkele reden om aan te nemen dat het hier niet zal gaan. Men moet niet telkens in de beurs van een arbeider tasten, welke beurs al zoo slecht gevuld is. De straffen door den heer Zandstra en spreker genoemd achten zij voldoende. De heer J. Koopmans kan zich aansluiten bij het geen door den heer de Jong is gezegd. Spreker wil er nog aan toevoegen, dat men niet te licht moet denken over schorsing met gemis van loon. Nu geeft artikel 45 wel ernstige overtredingen aan, doch ook hier wenscht hij het loon bij schorsing niet te zien ingehouden. Men neme wel in acht, dat oen geschorst werkman zich niet roeren kan. Hij kan gedurende dien tijd niet op andere wijze in zijn onderhoud voorzien. Een werkman die ontslagen is, om welke reden dan ook, is terstond vrij en kan zich om werk tot anderen wenden, maar dat kan een geschorste niet doen. Bovendien wordt over den duur van de schorsing niets bepaald. Deze kan een enkele dag doch ook een week zijn. Spreker wil er dan ook bij den Raad op aandringen het amendement, dat zeer volledig is inhouden van verlofdagen schorsing met behoud van loon en ontslag uit den dienst aan te nemen. De heer Oosterhoff antwoordt dat door den heer de Jong zeer juist is opgemerkt, dat de kwestie van inhouding van loon bij andere artikelen reeds uitvoerig is behandeld. Spreker zal dan ook met een enkel woord het standpunt van Burgemeester en Wethouders uiteenzetten. Burgemeester en Wethouders zijn van oordeel dat de schorsing met behoud van loon voor die personen, op wie deze straf liet meest zal worden toegepast de slechte werklieden niet een groote straf is. Voor de goede daarentegen is de straf wel ernstig, maar deze worden uit den aard der zaak weinig gestraft. De bewering van den heer J. Koopmans, dat iemand die geschorst is nergens om werk kan aankloppen, gaat niet op. Hij behoudt immers zijn loon en be hoeft dus niet om te zien om werk. De begin- en eindstraffen zijn zoowel in het voorstel van Burge meester en Wethouders, als in het amendement- Zandstra-de Jong, gelijk. Burgemeester en Wethouders achten het van belang voor den werkman en zijn gezin dat tusschen de uiterste straffen nog een andere gelegen is, vandaar hun voorstel. De beraadslaging wordt gesloten. Artikel 44 1°, sub 1, wordt met algemeene stemmen vastgesteld. Artikel 44 1°, sub 2, wordt met 14 tegen 4 stem men vastgesteld. Vóór stemmen de heeren: Beucker Andreae, Berghuis, Oosterhoff, Feitz, Wilhelmij, Haverschmidt, Tijsma, Beekhuis, Burger, Hartelust, Schoondermark, Komter, van Messel en Feddema. Tegen de heeren J. Koopmans, de Jong, G. W. Koopmans en Lautenbach. Artikel 44 1°, sub 3, wordt met 14 tegen 4 stemmen vastgesteld. Vóór stemmen de heeren: Beucker Andreae, Berghuis, Oosterhoff, Feitz, Wilhelmij, Haverschmidt, Tijsma, Beekhuis, Burger, Hartelust, Schoondermark, Komter, van Messel en Feddema. Tegen de heeren J. Koopmans, de Jong, G. W. Koopmans en Lautenbach. Aan de orde is artikel 44 1°, sub 4. De heer Tijsma vraagt waarom hier sprake is van verlaging in loonklasse èn voor bepaalden èn voor onbepaalden tijd. De heer Oosterhoff antwoordt dat de eene straf ernstiger is dan de andere en in verband staat met den ernst van het vergrijp. De straf sub 3 be paald is voor minder ernstige vergrijpen. De heer Lautenbach vraagt of hier niet een dubbele straf wordt toegepast. Iemand toch die in een lagere loonklasse wordt geplaatst, heeft geen kans ooit weer in een hoogere te komen. Artikel 44 1°, sub 4, wordt met 12 tegen 6 stemmen vastgesteld. Vóór stemmen de heerenBeucker Andreae, Ooster hoff, Feitz, Wilhelmij, Haverschmidt, Beekhuis, Burger, Hartelust, Schoondermark, Komter, van Messel en Feddema. Tegen de heeren: J. Koopmans, Berghuis, de Jong, G. W. Koopmans, Lautenbach en Tijsma. Artikel 44 1°, sub 5, wordt met algemeene stemmen vastgesteld. Aan de orde is artikel 44, onderdeel 2, met het daarop ingediende amendement van de heeren de Jong en Zandstra. Het 2e lid van artikel 44, zooals het door de Commissie is voorgesteld, wordt vastgesteld met 17 tegen 1 stem. Vóór stemmen de heerenBeucker Andreae, J. Koopmans, Berghuis, Oosterhoff, Feitz, G. W. Koopmans, Wilhelmij, Haverschmidt, Lautenbach, Beekhuis, Burger, Hartelust, Tijsma, Schoondermark, Komter, van Messel en Feddema. Tegen de heer de Jong. Het amendement-de Jong-Zandstra is hierdoor ver vallen. Aan de orde is artikel 45 met het amendement der Wethouders om het le lid sub 8 te lezen als volgt „8. dronkenschap in den dienst of herhaalde dron kenschap buiten dienst en het doen brengen of mede- nemen van sterken drank op het werk

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1910 | | pagina 3