172 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 12 Juli 1910.
en verder het 2e lid:
„2. Van alle krachtens de artikelen 43 en 44 opge
legde straffen en de redenen waarom die straffen
worden opgelegd, wordt door het betrokken hoofd van
den tak van dienst aanteekening gehouden op door
Burgemeester en Wethouders aan te geven wijze."
De beraadslaging wordt geopend.
De heer de Jong wenscht namens de Commissie
een onkel woord te spreken over het amendement
van de Wethouders, die herhaalde dronkenschap buiten
dienst ook willen straffen.
Het is bekend dat spreker de dronkenschap niet
zal verdedigenmaar de gemeente heeft er niet mee
te maken op welke wijze de werklieden hun geld
verteeron, alleen is er reden zich er mee te bemoeien
als het werk er onder lijdt.
Burgemeester en Wethouders zeggen in de toelich
ting van hun amendement, dat de arbeider ook buiten
dienst een zekere reserve in acht heeft te nemen.
Spreker meent, dat in deze redeneering een gevaar
schuilt. We gaan zoo den verkeerden weg op. Van
daag is het de drank, morgen misschien de politiek.
Men late den arbeider vrij buiten dienst.
Zouden de voorstanders van dit amendement ook
op hoofdambtenaren een dergelijke bepaling willen
toegepast zien? En zouden de heeren zelf er onder
willen leven? Immers neen, men eischt voor zichzelf
de vrijheid op.
Spreker noemt het amendement eene aanranding
der persoonlijke vrijheid en merkt op, dat de maat
regel als drankbestrijdingsmiddel natuurlijk tot niets
deugt.
De hoer Oosterhoff wijst er op dat het standpunt
van den heer de Jong niet door Burgemeester en
Wethouders wordt gedeeld. Bovendien doet spreker
opmerken, dat de Commissie niet consequent is ge
weest, want sub 7° is sprake van ergerlijk levens
gedrag ook buiten dienst. Wanneer men dus het
standpunt inneemt dat de gemeente met de arbeiders
buiten dienst niets te maken heeft, had de Commissie
ook dat moeten schrappen. De gemeente mag echter
naar sprekers meening wel degelijk eischen dat hare
arbeiders fatsoenlijke menschen zijn.
De heer de Jong geeft den heer Oosterhoff toe dat
de Commissie te dezen opzichte inconsequent is ge
weest. Overigens is spreker het met den heer Oosterhoff
eens, dat de gemeente fatsoenlijke arbeiders moet
hebben en spreker zal daartoe medewerken. Vooral
ook wat het bestrijden van de drinkgewoonten betreft.
Hij meent echter dat de gemeente niet het recht
heeft aan den arbeider te komen die buiten dienst is.
Do man kan met zijn geld doen wat hij verkiest en
die persoonlijke vrijheid moet men hem laten.
De beraadslaging wordt gesloten.
Artikel 45 1° sub 17 worden met algemeene
stemmen vastgesteld.
Het amendement der Wethouders op artikel 45 1°
sub 8 wordt aangenomen met 17 tegen 1 stem.
Vóór stemmen de heeren: Beucker Andreae, J.
Koopmans, Berghuis, Oosterhoff, Feitz, G. W. Koop-
mans, Wilhelmij, Haverschmidt, Lautenbach, Beekhuis,
Burger, Hartelust, Tijsma, Schoondermark, Komter,
van Messel en Feddema.
Tegen de heer de Jong.
Artikel 45 1° sub 9 en 10 worden met algemeene
stemmen vastgesteld.
Aan de orde is artikel 45, 2e lid, met het amen
dement der Wethouders, hetwelk door de Commissie
is overgenomen.
De heer Oosterhoff doet opmerken, dat de Wet
houders deze wijziging hebben voorgesteld om vrij
te blijven in de wijze waarop de aanteekening zal
worden gemaakt. Er is gesproken over het kaarten-
systeem en dat zou niet kunnen worden ingevoerd
wanneer registers waren voorgeschreven.
Artikel 45, 2e lid, wordt met algemeene stemmen
vastgesteld.
Aan de orde is artikel 46, le lid, met het amen
dement der Wethouders, luidende
„1. Het betrokken hoofd van den tak van dienst
doet van zijn oordeel of tot het opleggen van straf
moet worden overgegaan, of van het uitspreken der
derde berisping, als bedoeld in artikel 43, binnen
twee dagen nadat het strafbare feit te zijner kennis
is gekomen of de berisping is uitgesproken, mede-
deeliug aan Burgemeester en Wethouders.
2. Burgemeester en Wethouders doen in hunne
gewone vergadering, eerstvolgende op den tweeden
dag na ontvangst dier mededeeling, uitspraak of de
werkman strafbaar is en welke straf hem kan worden
opgelegd of, ingeval de mededeeling het uitspreken
der berisping betreft, in welke mate de straf, bedoeld
in artikel 43, kan worden opgelegd, en geven hiervan
kennis aan het betrokken hoofd van den tak van
dienst en, behalve in het geval dat de uitspraak be
helst, dat geen straf wordt opgelegd, mede aan den
werkman, die bevoegd is binnen drie dagen na
ontvangst van deze kennisgeving aan Burgemeester
en Wethouders mede te deelen, dat hij de beslissing
van het scheidsgerecht inroept."
De beraadslaging wordt geopend.
De heer Burger deelt mede dat de Commissie, in
verband met de genomen beslissing bij artikel 43, het
amendement der Wethouders overneemt.
De beraadslaging wordt gesloten.
Artikel 46 sub 1 wordt met algemeene stemmen
vastgesteld.
Aan de orde is artikel 46 sub 2.
De heer Oosterhoff stelt voor ter wille van de duide
lijkheid tusschen de woorden „der" en „berisping" in
te voegen het woord „derde".
Met algemeene stemmen wordt hiertoe besloten en
artikel 46 sub 2 vastgesteld.
Artikel 46 sub 35 worden met algemeene stemmen
vastgesteld.
Aan de orde is artikel 47 met het amendement der
Wethouders, welk amendement door do Commissie is
overgenomen. Het amendement luidt
„2. Deze verordening bepaalt tevens in hoeverre de
beslissing van Burgemeester en Wethouders of van
het scheidsgerecht kan worden ingeroepen, indien de
werkman zich niet met een te zijnen opzichte krach
tens dit reglement getroffen maatregel, geen straf
zijnde, vereenigt."
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 12 Juli 1910. 173
Met algemeene stemmen wordt artikel 47 vastgesteld.
Aan de orde is artikel 48.
De beraadslaging wordt geopend.
De heer J. Koopmans vraagt of het geen overweging
verdient om sub 4 na „werklieden" het woordje
„bovendien" in te lasschen.
De heer Oosterhoff gelooft dat dit niet noodig is.
Wanneer artikel 48 begon met„de dienstbetrekking
eindigt voor vaste werklieden", zou er een reden
zijn om te doen wat de heer J. Koopmans wenscht
nu bestaat die reden niet.
De beraadslaging wordt gesloten.
De artikelen 48 en 49 worden met algemeene
stemmen vastgesteld.
Aan de orde is artikel 50 met het amendement der
Wethouders om het tweede lid te doen vervallen;
welk amendement door de Commissie is overgenomen.
De beraadslaging wordt geopend.
De heer Burger zegt, dat er bij dit artikel een
meeningsverschil bestond tusschen spreker en de
meerderheid der Commissie. Spreker wil thans dit
geschil aan het oordeel van den Raad onderwerpen.
Hij was eerst van plan een amendement in te dienen,
maar bij nader inzien bleek dit niet mogelijk. Spreker
wil den Raad in overweging geven artikel 50 te
verwerpen.
Het artikel bepaalt
Opzegging van de zijde der gemeente heeft uit
sluitend plaats
a. bij onvoldoende geschiktheid van den werkman
b. wanneer de aard en de omvang der werkzaam
heden opzegging wenschelijk maken.
Het geeft dus aan den werkman het recht om in
dienst te blijven, tenzij een dezer gevallen zich voor
doet of hij aanleiding geeft tot de straf van weg
zending.
Spreker is van oordeel dat een dergelijk recht om
te blijven aan den werkman niet moet worden ge
geven, en dat de werkman nooit het idee mag hebben,
dat hij recht heeft op de betrekking. De werkman
is in dienst omdat het belang van den dienst zijn
werkkracht vordert. Wanneer de gemeente hem, om
welke omstandigheden dan ook, kwijt wil, moet zulks
ook mogelijk zijn. Spreker is van oordeel dat er voor
den werkman in het weglaten van dit artikel weinig
gevaar voor willekeur schuilt, want de Raad oefent
altijd controle uit op Burgemeester en Wethouders.
Spreker wil echter streng vasthouden aan het principe
dat de gemeente iemand uit haar dienst kan ontslaan
als het belang van den dienst zulks eischt. Dit is
wat men noemt een ongevraagd eervol ontslag. Aan
dat ongevraagd eervol ontslag zijn voordeelen ver
bonden, b.v. iemand die den pensioengerechtigden
leeftijd heeft bereikt, kan pensioen krijgen. In artikel
51 is aan zulk een eervol ontslag bovendien nog een
ander voordeel verbonden, namelijk een wachtgeld.
Spreker meent, dat bovendien aan den ontslagen
werkman, die nog niet pensioengerechtigd is, nog
een ander voordeel moet worden gegeven in verband
met pensioenstortingenhetzij dat zoo iemand de
stortingen terug krijgt, of beter nog, dat hem aan
spraak wordt gegeven op een zeker, pensioen, zij het
ook eerst in de toekomst. Men moet te allen tijde
iemand eervol kunnen ontslaan, maar het onaangename
van zulk een ontslag moet worden verzacht door gel
delijke regeling.
Het werkliedenreglement kent wegzending uit den
dienst als straf en daarnaast nu nog in bepaalde
gevallen eervol ontslag. Er is reeds gezegdvan
dit artikel zal misbruik worden gemaakt, daar men,
als men een werkman kwijt wil, hem wel onder een
der leden van het artikel zal kunnen brengen. Zonder
eenigszins te willen insinueeren, dat deze bedoeling
bij de opstelling van het artikel voorzit zoo iets
ligt niet in sprekers lijn moet hij verklaren, voor
die opmerking wel wat te voelen. Èenerzijds zal de
verleiding sterk zijn en anderzijds zal, ook al is er
geen misbruik, toch steeds aanleiding bestaan voor
verdenking daarvan of althans verdachtmaking.
En men vergete dit nietwanneer dit artikel blijft
bestaan, dan zal er ook hiervan beroep op het scheids
gerecht moeten worden toegelaten; anders staat de
deur voor verdachtmaking wijd open. Kent men den
werkman een zoo kras recht toe als hier wordt ge
geven, dan moet men hem wel het middel geven om
te doen uitmaken of dat recht al of niet geschonden
is. Spreker wil Burgemeester en Wethouders de macht
laten behouden iemand uit den dienst te ontslaan,
wanneer zulks door de belangen van dien dienst
wordt geboden en hij wil in die kwestie het scheids
gerecht niet mengen. Hij geeft den Raad dan ook
ernstig in overweging artikel 50 te verwerpen.
De heer Berghuis wil namens de meerderheid der
Commissie een kort woord spreken, welk kort woord
naar hij hoopt op den Raad meer indruk zal maken
dan het lange relaas van den heer Burger. De Raad
maakt het werkliedenreglement om de werklieden
rechten te verschaffen, d. w. z. hunne rechten en
verplichtingen vast te leggen en nu gaat het niet
aan hun die zonder reden weer te ontnemen door
de enkele daad van wegzenden. Wat een werkman
eenmaal verkregen heeft, moet hij kunnen handhaven,
tenzij in het reglement vastgelegde redenen de ge
meente het recht geven hem te ontslaan.
De heer J. Koopmans meent dat niet alleen de
rechten der werklieden, maar ook die der gemeente
worden vastgelegd in het werkliedenreglement. Spre
ker vraagt den heer Burger of artikel 51 op voldoende
wijze in de belangen der eervol niet op verzoek
ontslagenen voorziet of dat er nog iets aan moet
worden toegevoegd.
De heer Burger doet den heer Berghuis opmerken
dat het werkliedenreglement niet wordt gemaakt om
den werklieden recht te verschaffen, maar om de
rechten, die zij bezitten, vast te leggen. Men behoeft
hun daarom niet het exorbitante recht te geven om
in dienst der gemeente te blijven, wanneer het hoofd
van den tak van dienst meent, dat hun blijven aan
de belangen van den dienst schade doet.
Dat recht hebben zij nooit gehad en men moet dit
hun nu ook niet geven.
Wat de vraag van den heer J. Koopmans betreft,
hierop kan spreker antwoorden dat artikel 51 in één
opzicht niet aan de door hem gestelde eischen vol
doet. De Commissie heeft evenwel de pensioenkwestie
buiten het reglement gelaten op de opmerking van
Burgemeester en Wethouders, dat in verband met
het reglement de pensioenverordeningen toch zullen
moeten worden herzien. Dan komt vanzelf de vraag