178 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 26 Juli 1910.
gelden toe te staan. De raming voor het werk was
f 605.Het jaar is nog niet half verstreken en
het kost al f 8,781.45, zoodat de kosten al 6 maal
de raming bedragen.
De Directeur zegt in de toelichting dat het te
wijten is aan het vorige natte jaar. Het is niet meer
na te gaan hoe die straten er uitzagen, daar ze thans
hersteld zijn. Spreker weet wel dat er vele straten
zijn, welke op de lijst zijn vermeld die bij de toe
lichting overgelegd is, die al jaren in een slechten
toestand hebben verkeerd. De Arendsstraat b.v. is
slecht en is ook al meermalen hersteld. Dit is echter
weggeworpen geld. Wanneer er toch 50 gaten zijn
en men herstelt er 25, dan maakt men er 25 bergjes
bij, waardoor de toestand nog minder wordt als met
50 gaten.
De straat bij de gevangenis, voor de woningen der
bewaarders, de Willemskade zijn al jaren slecht en
dit is niet een gevolg van den natten zomer van 1909.
De verzakking van sommige straten aan wallen,
iets wat dikwijls gebeurt, vooral bij wallen met een
uitwendige bocht, is een gevolg van het blijven staan
van water en het wegzakken achter de fundeering.
Het zou daarom bij sommige wallen wenschelijk zijn
daarin gootjes te maken, opdat het water spoediger
verdwijnt. Spreker wil nog in overweging geven om
in het vervolg niet te krap te zijn met het uittrekken
van een post, waar men van te voren weet dat het
werk niet kan gebeuren. Men zou kunnen meenen dat
een lage raming werd gemaakt om op- of aanmer
kingen te voorkomen, terwijl men die raming later
met een ontzettend bedrag overschrijdt.
De beraadslaging wordt gesloten.
De conclusie van het rapport, strekkende tot goed
keuring der voorgestelde wijziging, wordt met alge-
meene stemmen aangenomen.
3. Prae-advies van Burgemeester en Wethouders ojp
een verzoek van den Burgemeester te Diez in Nassau,
om eene bijdrage van ten hoogste 500 Mark voor het
maken van een ijzeren hek om het zich in de Stiftskerk
te Diez bevindende grafmonument van Prinses Amalia
van Nassau Dietz, geboren Prinses von Anhalt.
Dit prae-advies luidt als volgt
De burgemeester van Diez aan de Lahn in Nassau
deelt in een uitvoerig schrijven mede in hoeverre
zijne stad zich verplicht heeft gemeend te moeten zien
om het grafmonument van prinses Amalia van Nassau
Diez, geboren prinses van Anhalt, in de Stiftskerk te
Diez, dat in den Franschen tijd zeer beschadigd ge
worden en sinds verwaarloosd was, te restaureeren
en in zijn vroegeren toestand te herstellen. Yan
verschillende zijden, ook van die onzer Koningin, zijn
de kosten daarvoor bijeengebracht. Er ontbreekt
evenwel nog een bedrag van 500 Mark 300.
voor een gesmeed ijzeren hek om het monument en
uithoofde van de betrekking, waarin genoemde vorstin
tot ons gewest en onze stad heeft gestaan, roept de
burgemeester van Diez daarvoor de hulp Uwer Ver
gadering in. De prinses, kleindochter van Frederik
Hendrik, toch was getrouwd met den Frieschen Stad
houder Hendrik Casimir II en woonde sinds haar
huwelijk in 1684 en na het overlijden van haar echt
genoot in 1696 als regentes gedurende de minder
jarigheid van haar zoon Johan Willem Friso tot 1707
binnen Leeuwarden. Daarna vestigde zij zich te Diez
om daar voor haar zoon het bestuur over het vorsten
dom Nassau-Diez te voeren, waar zij in 1726 stierf.
Hoezeer wij waardeering voelen voor het pogen
van het bestuur der stad Diez, waardoor het graf
monument van een vorstin uit het ook met ons
vaderland zoo nauw verbonden stamhuis, in zijn
vroegeren luister op een waardige wijze zal worden
heropgericht, vinden wij toch in de plaats die de
vorstin ten opzichte van onze gemeente en in hare
geschiedenis heeft ingenomen, geen genoegzame aan
leiding om eene uitgave als gevraagd ten laste der
plaatselijke kas te brengen.
Wij geven U in overweging Burgemeester en Wet
houders te machtigen den burgemeester van Diez in
dezen zin te antwoorden.
De beraadslaging wordt geopend.
De heer Baart de la Faille zal zich vereenigen met
het prae-advies van Burgemeester en Wethouders.
Hij wil echter een enkele opmerking maken. In het adres
van den burgemeester van Diez wordt gesproken van
de rijke stad Leeuwarden, welke uit eerbied voor de
traditie en de Friesche Stadhouders wel genegen zal
zijn eene bijdrage te schenken. Spreker zou per
soonlijk niets liever zien als hij de uitdrukking„rijke
stad Leeuwarden", kon onderschrijven en dat een
bijdrage kon worden geschonken. Lettende op het
antecedent, dat de vorstin door de toenmalige regeering
van Friesland, in overeenstemming met de destijds
heerschende denkbeelden, rijkelijk is gebenificiëerd,
doet het spreker leed dat de gemeente niet aan de
traditie getrouw kan blijven. Spreker wil in over
weging geven om er in het antwoord aan den Bur
gemeester van Diez den nadruk op te leggen, dat,
bij alle eerbied, die de Raad voor wijlen de Prinses
koestert, en hoezeer hij ook zou wenschen aan het
verzoek gevolg te geven, de toestand der gemeente-
financiën zulks niet permitteert.
De heer Fransen zou in het antwoord aan den
Burgemeester van Diez niet te veel over den toestand
der gemeente-financiën willen zetten. Wanneer het
geen f 300.kan lijden is Leeuwarden toch al ver
loren.
De Voorzitter wenscht een enkel woord te zeggen,
omdat het hem spijteu zou dat het prae-advies van
Burgemeester en Wethouders onopgemerkt den
Voorzittershamer passeerde. Burgemeester en Wet
houders baseeren hun afwijzend prae-advies op
de plaats die de vorstin ten opzichte van onze ge
meente en in hare geschiedenis heeft ingenomen,
welke naar hun oordeel geen genoegzame aanleiding
geeft om eene uitgave als is gevraagd ten laste der
plaatselijke kas te brengen.
De plaats echter die de prinses hier heeft inge
nomen is een hoogst belangrijke geweest. Prinses
Amalia van Anhalt was tijdens de minderjarigheid
van Johan Willem Friso regentes en bekleedde als
zoodanig de hoogste positie in deze stad. Zij was de
eerste burgeres der gemeente. Dat de prinses eene
zeer geprononceerde positie innam, blijkt wel daaruit,
dat de Staten van dit gewest zich destijds geroepen
hebben geacht haar een extra bewijs van waardeering
te doen toekomen, naar het gebruik dier dagen be
staande in de aanbieding van een bedrag in geld.
Spreker is van oordeel dat men zich dus allerminst
van de zaak kan afmaken door te zeggen dat er in
de positie, die de Prinses innam, geen aanleiding
bestaat iets te geven tot herstel van haar grafmonu
ment. Integendeel, die aanleiding is er zeker en
wanneer men zich op het standpunt stelt dat de
Prinses eene „hervorragende" positie heeft ingenomen,
zou men geneigd zijn te zeggen dat de eer der ge
meente er mee is gemoeid om, wanneer een Duitsche
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 26 Juli 1910. 179
zustergemeente beroep doet op haren steun, dien
steun te verleenen. Spreker wil den Raad een voor
beeld geven dat van latere jaren dateert.
Den 29 Maart 1840 is te Leeuwarden overleden
de Staatsraad Gouverneur dezer provincie baron van
Zuylen van Nijevelt.
Onmiddellijk daarop, den 2den April 1840, besloot
de Raad als bewijs van hulde aan den eersten burger
der stad de kosten van diens graf voor gemeente
rekening te nemen. De Raad heeft een zerk op het
graf geplaatst en in eene volgende vergadering in
Augustus heeft hij de zaak van zooveel gewicht ge
acht, dat hij aan zich behield de vaststelling der
inscriptie, welke op die zerk zou worden gebeiteld.
Dat deed de Raad voor een Gouverneur, van wien
men toch allerminst kan zeggen, dat hij eene meer
geprononceerde positie innam dan de Prinses van
Anhalt, regentes voor Johan Willem Friso en tot
wien de stad toch zeker ook niet in nauwer betrek
king stond dan tot de moeder van den minderjarigen
Stadhouder. Was baron van Zuylen een hoog in
aanzien staand persoon, de Prinses was dit niet
minder. Spreker heeft opgezocht wat de Raad in
1840 heeft betaald voor het graf van baron van
Zuylen en hij heeft eene rekening gevonden van
S. v. d. Wielen voor de geleverde grafzerk, groot
269.31. Dit is al bijna de 500 Mark die de Bur
gemeester van Diez thans vraagt. Spreker heeft
geen rekening kunnen vinden voor het maken van den
grafkelder en veronderstelt dat de gemeente dien in
eigen beheer heeft gemaakt. Toen heeft de Raad
dus, met het oogmerk om aan de nagedachtenis van
den eersten burger hulde te brengen, een uitgaaf
op zich genomen van meer dan 500 Mark, welke uit
gaaf noodwendig door meerdere zou worden gevolgd.
In 1886 en 1901 toch zijn belangrijke kosten besteed
voor de restauratie van het graf, terwijl bij de be
handeling der begrooting voor 1907 een post van
100.voor een nieuwe zerk onder volgno. 131
zonder opmerking den hamer is gepasseerd. Dat zijn
doorloopende uitgaven geweest, die gevolgd zijn op
den eersten stap, om hulde te brengen aan de nage
dachtenis van Leeuwarden's eersten burger. Voor
spreker's gevoel is de eer der stad er mede gemoeid,
om, waar het thans eene hulde betreft aan de nage
dachtenis van de moeder van Johan Willem Friso,
de kleindochter van Frederik Hendrik, mede te werken
tot het herstel van haar grafmonument, dat ruim
100 jaren geleden door schendende hand werd ver
nield. Het beroep dat de Nassausche zuster daartoe
op ons doet, mag naar het spreker voorkomt, niet
met onverschillig weigeren worden beantwoord.
De beraadslaging wordt gesloten.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders.
4. Prae-advies van Burgemeester en Wethouders op
het adres van Jager en Wierda te Heerenveen om ver
gunning tot het maken van een inrit in het trottoir voor
het perceel Turfmarkt no. 6.
Dit prae-advies luidt als volgt
Bij aan Uwe Vergadering gericht en om prae-advies
in onze handen gesteld adres d.d. 17 Juni 1910, ver
zoeken Jager en Wierda te Heerenveen, vergunning-
tot het maken van een inrit in het trottoir vóór het
perceel, plaatselijk gekwoteerd Turfmarkt no. 6.
Onzerzijds bestaat tegen de inwilliging van het
verzoek geen bezwaar, zoodat wij, onder overlegging
van de door ons ingewonnen adviezen van den Ge
meentelijken Inspecteur voor het Woningtoezicht en
den Directeur der Gemeentewerken, de eer hebben
U voor te stellen te besluiten
aan adressanten en hunne rechtverkrijgenden ver
gunning te verleenen tot het maken en tot weder-
opzeggens toe hebben van bedoelden inrit, onder
voorwaarde
dat rondom den boom, staande aan de zuidzijde
van den te maken inrit, de noodige schamppalen
worden geplaatst en ten genoegen van Burgemeester
en Wethouders onderhouden en verder worden in acht
genomen de voorwaarden, gesteld bij raadsbesluit
van den 26 Januari 1909 no. 12k/10, voor zoover naar
het oordeel van Burgemeester en Wethouders toe
passelijk, met dien verstande, dat als termijn, waarop
de recognitie ad f 1.ten kantore van den gemeente
ontvanger moet worden betaald, worde gesteld 1
November, voor het eerst 1 November 1910.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders.
5. Prae-advies van Burgemeester en Wethouders op
het adres van de firma Creveld en Fabre te Rotterdam
om vergunning tot het berijden van den Harlinger trekweg
met bespannen en onbespannen voertuigen en tot het
leggen van rioolbuizen in dien weg.
Dit prae-advies luidt als volgt
Bij Koninklijk besluit van 9 Mei 1910 no. 53 werd
aan de firma van Creveld Fabre te Rotterdam
vergunning verleend tot het oprichten van eene darm-
wasscherij en -zouterij op het terrein, gelegen aan
den Harlinger trekweg, kadastraal bekend gemeente
Leeuwarden, sectie D no. 857.
Teneinde dit terrein te kunnen bereiken en in over
eenstemming met de bij de vergunning opgelegde
voorwaarden in de inrichting haar bedrijf te kunnen
uitoefenen, verzoekt genoemde firma bij aan Uwe
Vergadering gericht adres haar vergunning te willen
verleenen
a. tot het berijden van den trekweg, zoowel met
bespannen als met onbespannen voertuigen
b. tot het leggen en hebben van rioolbuizen door
den weg, voor den afvoer van afvalwater naar de
Harlingervaart
c. tot het maken en hebben van een aanlegsteiger,
ter lengte van 8 M., in het talud van den weg.
Dit adres werd om prae-advies in onze handen
gesteld, evenals het eenige dagen later bij U inge
komen bezwaarschrift van H. Tulp, J. de Boer en
H. A. Vosman, alhier, waarbij wordt aangedrongen
de gevraagde vergunning niet te verleenen of, zoo
daartoe geen vrijheid mocht kunnen worden gevonden,
onder zoodanige voorwaarden, dat de hinder voor de
omgeving tot een minimum worde beperkt.
Het adres en het bezwaarschrift werden door ons
om advies gesteld in handen van de deskundige
ambtenaren der gemeente, die blijkens de hierbij over
gelegde rapporten van oordeel zijn, dat tegen hot
verleenen der vergunning geen bezwaar kan bestaan,
wanneer daaraan slechts de noodige voorwaarden
worden verbonden.
Na ons terzake nog te hebben doen voorlichten
door den Inspecteur van den Arbeid, wil het ook
ons voorkomen, dat in casu voor eene weigering geen
redelijke grond aanwezig is en dat de door bedoelde
ambtenaren voorgestelde voorwaarden op alleszins
voldoende wijze aan de ingebrachte bezwaren tegemoet
komen.
Wij hebben derhalve de eer U voor te stellen te
besluiten