208 "Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 13 September 1910. echter overigens ook geen bezwaar om zulks niet in eens, maar desnoods in tien keer te doen. Wel zou spreker bezwaar hebben als plotseling vele M3. urine midden in de gracht werden geplaatst, waardoor de zuurstof minder in de gelegenheid zou zijn oxydeerend op te treden. Daarentegen heeft spreker er niets tegen om die urine er langzaam in te laten loopen en op verschil lende plaatsen. Het slot van den brief van Prof. Saltet luidt „Wij zijn het er over eens dat we liever een fraai rioolsysteem met spoeling, gevolgd door behandeling op zandige bevloeiïngsvelden of door het kostbaar septic-tankstelsel zouden wenschen, maar „le mieux est l'ennemi du bon" en ik geloof (met Oosterbaan) dat een verstandig gebouwd systeem van beerkuilen met overloop voor Leeuwarden vrij wat beter zal blijken dan het tonnenstelsel van nu". De kwestie van het tonnenstelsel kan bij deze zaak buiten bespreking blijven, maar do meening van den heer Oosterbaan wordt in dit slot bevestigd. Wanneer men nu dit alles hoort, dan ziet spreker er geen bezwaar in om 24 urinoirs in de gracht te laten uitloozen en het staat voor hem reeds vrij vast dat eea voorstel om waterclosets met spoeling in to richten, bij spreker geen bezwaar zal ontmoeten. Voor spreker zijn dus de hygiënische bezwaren verdwenen, maar daar staat tegenover een hygiënische winst. Spreker acht het onhygiënisch in een urinoir te staan boven een bak, waarin de urine verzameld is. Hot riekt er onaangenaam, terwijl die reservoirs te klein zijn en gevaar voor ovorstrooming en bodem opper vlakte verontreiniging veroorzaken. Rest nu de fïnanciëele zijde van het vraagstuk. De Directeur der gemeentereiniging rekent uit, dat er eene besparing plaats heeft van ƒ480.benevens de kosten van een span. Spreker meent hij weet dit uit ervaring dat de kosten van een span gerust op 400.mogen worden geschat. De meerdere uitgaaf bedraagt dus ƒ880.—tegenover een meerdere van 750.zoodat er dus eene besparing plaats heeft van 130. De heer Baart de la Faille heeft beweerd dat er verlies zou zijn omdat de urine, die gebruikt zou kunnen worden om turfmest te maken, verloren ging. Die bewering zal zeker op eon vergissing berusten. Als dit toch het geval was, zou de Directeur der reiniging het zeker hebben gezegd. Op het aschland komt urine te veel en spreker is overtuigd dat de Directeur blij zal zijn van een hoeveelheid te worden verlost. Indertijd is hem gevraagd of hij niet in staat was alle urine voor de turfmestfabricage te gebruiken, ten einde den stank minder te maken. Hij heeft toen geantwoord dat slechts 1/s gedeelte kon worden verwerkt. Spreker verdedigt dus niets anders dan het denkbeeld van den Directeur, die zeker in zijn schik zal zijn als de Raad er op ingaat door de urinoirs op het rioolstelsel te plaatsen. Mocht het blijken nog niet voldoende te zijn om een gezonden toestand te krijgen, dan zal te eeniger tijd de lieer Fransen of een ander lid van den Raad wel weer met het voorstel van waterdoorspoeling komen, de weg is daartoe dan geopend. De weg nu om het denkbeeld van den Directeur der reiniging te verwezenlijken zal zijn te stemmen tegen het voorstel van Burgemeester en Wethouders. Wanneer dan dit is verworpen zal spreker een voorstel indienen dat tot strekking heeft het uitloozen der urinoirs op de riolen. De heer Baart de la Faille heeft het interessant betoog van den heer Besuijen, die een aantal autori teiten van belang in het debat heeft gebracht, gehoord. Spreker wil dit raadslid echter op een paar onjuist heden wijzen. De heer Besuijen heeft gezegd dat in het menage water pathogene bacteriën voorkomen. Spreker zegt dat die bacteriën, hot zijn ziektekiemen die alleen van den mensch afkomstig zijn, niet met het menagewater worden verwijderd. In het sj^steem van den heer Besuijen echter bestaat het gevaar dat die ziektebacteriën worden geëvacueerd op het open baar water. Verder wenscht spreker er den heer Besuijen op te wijzen, dat prof. Saltet niet de eenige professor is in de hygiëne, maar dat er aan elke universiteit een is. Spreker meent nu uit den brief van professor Saltet te hebben gehoord dat er verondersteld wordt, dat het grachtswater niet wordt gedronken en dat er dus geen gevaar ontstaat als de urine op het openbaar water wordt geloosd. Deze veronderstelling is geuit doordat de autoriteiten van buiten, de heeren Saltet en Oosterbaan, voor wie spreker overigens groot respect heeft, niet in alle deelen bekend zijn met de locale verhoudingen in stad en provincie. De heer Saltet heeft er niet aan gedacht, dat de grachten van Leeuwarden een deel uitmaken van den grooten boezem van Friesland, waaruit ook de prise d'eau van de waterleiding wordt gevoed. Al is de afstand tamelijk groot, spreker weet dat het aanbrengen van een prise d'eau altijd min of moer gevaar opleveit als er verband bestaat tusschen de verontreiniging- der wateren in de stad en den boezem der provincie, waarin die prise d'eau is gelegen. De heeren Oosterbaan en Saltet beiden verheugen zich in den toestand, die in hunne woonplaatsen be staat. In Amsterdam, waar de heer Saltet woont, is gelegenheid voor behoorlijke doorspuiïng terwij! de heer Oosterbaan, die in Zwolle woont, het voorrecht bezit dat die stad aan een behoorlijk stroomond water ligt. Het groote bezwaar van spreker tegen het uit loozen der urine in de grachten nu is hierin gelegen dat do boezem des zomers geheel stilstaat. Van door spoeling is geen sprake, het is een stilstaande poel. Spreker meent dat het dan ook een zaak van wijs beleid is alles te doen om de bestaande verontreini ging van het openbaar water, zooveel mogelijk tegen te gaan. Wat nu het financieel gedeelte der kwestie betreft, men kan verschillende cijfers noemen. De heer Besuijen staat het denkbeeld van den Directeur, doorspoeling met een pomptoestel voor en laat het denkbeeld-Fransen, doorspoeling met leidingwater, rusten. De heer Besuijen becijfert nu dat door het denk beeld van den Directeur te volgen de kosten worden bespaard van een wagen met paard. Men zal spreker echter willen toegeven dat voor het ter plaatse bren gen van het pomptoestel een paard noodig is. Dat beest moet dus behouden blijven. Dit zijn evenwel détailkosten en spreker heeft dan ook alleen bezwaar tegen de zeer belangrijke uitgaaf, die doorspoeling met leidingwater mee zoude brengen. Spreker blijft bij zijne opinie dat de urine niet in het openbaar water thuis behoort. De heer Besuijen moet zijne meening handhaven dat met het menagewater ziektekiemen worden ver wijderd. Bij het wasschen der handen of van het bedde- en linnengoed van den patiënt zullen die pathogene bacteriën meegaan. Ook dat is nu niet een meening van spreker zelf, maar de bewering is van Prof. R. Blasius. pag. 23, Handbuch der hygiëne dr. Weyl, Zweiter Band 1897. Wat de prise d'eau betreft, die is zeer ver af. Zij is gelegen in de Pikmeer, waar zooveel zuurstof, door wind in beweging is dat het water absoluut ongevaarlijk is, bovendien wordt het gefiltreerd. Wanneer de boezem toch aanleiding gaf tot verontreiniging, dan zou zulks bij het bacteriologisch onderzoek van het leidingwater reeds zijn gebleken. Het water zal dus ook niet Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 13 September 1910. 209 verontreinigd worden, wanneer er 1/.2 vuil meer jn Leeuwarden op den boezem wordt geloosd. Wat het paard betreft, benoodigd voor het trekken van het pomptoestel, spreker moet zich bepalen tot de gegevens door Burgemeester en Wethouders verstrekt. Die zeggen in hun prae-advies„doch bespaard „wordt daartegenover doordat de tegenwoordige „werkwijze, het geregeld ledigen der reservoirs bij de „urinoirs, wordt opgeheven, blijkens mondelinge op- „gaaf 480.per jaar, ongerekend nog de kosten „voor den wagen met paard, die thans gebezigd „wordt". Wanneer er nu een ander paard noodig was zouden Burgemeester en Wethouders zulks wel hebben gezegd. De 480.nu kunnen gerust met 400.— worden vermeerderd: uit wordt dus ƒ880.— Waar nu de jaarlijksche kosten 750.bedragen, geeft de uitvoering van het denkbeeld van den Directeur eene besparing voor de gemeente. Het is nu eenvoudig de kwestie of er iets meer vuil op den boezem zal worden geloosd dan tot nu toe geschiedde. Is daartegen nu een hygiënisch bezwaar te vinden? Door autoriteiten wordt beweerd dat zoo'n kleine hoeveelheid geen invloed heeft. Waar nu die heeren dit zeggen, heeft spreker geen bezwaar te stemmen voor het plaatsen der urinoirs op de riolen, wijl daar door een hygiënische on aesthetische winst ontstaat. De beraadslaging wordt gesloten. Het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt verworpen met 14 tegen 7 stemmen. Vóór stemmen de heeren Menalda, Berghuis, Beucker Andreae, Haverschmidt, Sehoondermark, Romter en Baart de la Faille. Tegen de heerenFransen, G. W. Koopmans, J. Koopmans, de Jong, Lautenbach, Tijsma, Wilhel mij, Hartelust, Zandstra, Burger, Besuijen, Feitz, Beekhuis en Foddema. De heer Besuijen dient nu een voorstel in, luidende Burgemeester en Wethouders uit te noodigen de door den Directeur van de gemeentereiniging aan bevolen maatregelen, vermeld in hun prae-advies van 10 Augustus 1910, waarbij de openbare urinoirs zullen uitloozen in het openbaar water, te doen uitvoeren. De Voorzitter deelt mede dat door den heer Besuijen een voorstel is ingediend, luidende Burgemeester en Wethouders uit te noodigen de door den Directeur van de gemeentereiniging aan bevolen maatregelen, vermeld in hun prae-advies van 10 Augustus 1910, waarbij de openbare urinoirs zul len uitloozen in het openbaar water, te doen uit voeren. De beraadslaging wordt geopend. De heer Beekhuis zegt dat de Directeur der reini ging aan loozing op het riool waterspoeling verbindt. Hij meent echter dat de kwestie in tweeën ge splitst moet worden n.l. le. de rechtstreoksche uitloozing op het riool; 2e. de vraag hoe de reiniging zal plaats hebben. Spreker denkt bij het laatste b.v. dat de reiniging piet olie wenschelijk zou kunnen zijn. Daarom zou hij het voorstel van den hoer Besuijen willen splitsen. De heer Besuijen meent dat hij zijn voorstel niet duidelijker had kunnen redigeeren dan hij heeft ge daan. In de vierde alinea van het prae-advies staat: „Inmiddels maakt de Directeur nog op een anderen maatregel opmerkzaam, die, minder kostbaar dan die waarop het bovengenoemde raadsbesluit doelt, even zeer tot opheffing der misstanden zou kunnen leiden, te weten de inrichtingen te doen uitloopen in het openbaar water, waartoe tegenwoordig ook reeds voor woningen de bouwverordening de vrijheid geeft (art. 39) en ze daarop dagelijks 2 a 3 maal met be hulp van een pomptoestel doorspuiten; de kosten in eens worden dan 430.de jaarlijksche 750. doch bespaard wordt daartegenover, doordat de tegen woordige werkwijze, het geregeld ledigen der reser voirs bij de urinoirs, wordt opgeheven, blijkens monde linge opgaaf 480.per jaar, ongerekend nog de hooge kosten van den wagen met paard, die thans gebezigd wordt." Hieruit blijkt dat de Directeur over reiniging met watervloeiïng niet spreekt. Niemand, zelfs niet de heer Fransen, heeft de waterdoorspoeling verdedigd. Alle leden van den Raad schijnen zich dus te hebben neergelegd bij het denkbeeld om de proef te nemen met uitloozing op het riool. Blijkt dat dit niet voldoende is dan kan de water doorspoeling nog altijd worden aangebracht. De beraadslaging wordt gesloten. Met 17 tegen 4 stemmen wordt het voorstel van den heer Besuijen aangenomen. Vóór stemmen de heeren Fransen, G. W. Koop mans, J. Koopmans, de Jong, Lautenbach, Tijsma, Beucker Andreae, Sehoondermark, Wilhelmij, Harte lust, Zandstra, Burger, Besuijen, Komter, Feitz, Beek huis en Feddema. Tegen de heeren: Menalda, Berghuis, Haverschmidt en Baart de la Faille. 12. Voorstel van Burgemeester en Wethouders om hen te machtigen tot onderhandschen verkoop van huiten gebruik gestelde, kaasstellingen in de Waag. Dit voorstel luidt als volgt De Waagmeester heeft ons het voorstel gedaan om een twaalftal kaasstellingen in de Waag, die zoogoed als niet meer worden gebruikt en slechts kosten van schoonmaak en onderhoud vorderen, terwijl zij door het tijdsverloop ook in waarde achteruitgaan, van de hand te doenper stuk hebben zij volgens berekening van den Directeur der Gemeentewerken 34.15 gekost. Het komt ods gewenscht voor op het denkbeeld in te gaan, weshalve wij IJ in overweging geven te besluiten Burgemeester en Wethouders te machtigen de bovenbedoelde kaasstellingen tegen een door hen aannemelijk geachten prijs van de hand te doen. De beraadslaging wordt geopend. De heer Wilhelmij ziet in het advies van Burge meester en Wethouders dat de kaasstellingen zoo goed als niet meer worden gebruikt. Het zou dus kunnen gebeuren dat ze wel gebruikt worden en daarom wil spreker ze niet van de hand doen. Do stellingen hebben 34.gekost en er zal dus belangrijk schade op worden geleden, vooral wanneer ze later weer moeten worden aangeschaft. Spreker wenscht te worden ingelicht of de stellingen over bodig zijn of dat ze nog een enkele keer worden gebruikt. Dc heer B8licker Andreae heeft in het college van Burgemeester en Wethouders tot dit voorstel meege-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1910 | | pagina 4