18 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 14 Februari 1911. De lieer Besuijen wijst er op dat de sociaal-demo- cfaten in den Raad nooit een billijke loonsverhooging zullen tegenwerken. Bij dergelijke functies echter is het voor de raadsleden hoogst moeilijk te beoor- deelen hoe groot het salaris moet zijn. Spreker herinnert zich de regeling van het salaris van den beursmeester. Dat toch is een soortgelijke functie. Ook daar was de beoordeeiing lastig. De leden kunnen niet nagaan of die functie voldoende betaald wordt of niet, in verhouding tot datgene wat gepresteerd wordt. Wanneer een ambtenaar of arbeider den ge- heelen dag in dienst is gaat dat gemakkelijker. De keurmeester echter is verslaggever, waagmeester en er kunnen nog wel meerdere functies bij komen. Spreker heeft geen bezwaar de grenzen van het salaris te verruimen maar wil aan Burgemeester en Wethou ders, die zulks het best kunnen beoordeelen, de nadere bepaling van het salaris overlaten. Hij zal zich daarom vereenigen met het eerste gedeelte van het voorstel van den heer Baart de la Faille, maar moet zich tegen het tweede gedeelte verzetten. Spreker veronderstelt dat de Voorzitter het voorstel wel in tweeën gesplitst in behandeling zal willen brengen. De Voorzitter stelt zich voor de nitnoodiging van den heer Baart de la Faille in behandeling te brengen na aanneming van artikel 4, alinea 3. De heer Beekhuis is van oordeel dat Burgemeester en Wethouders terecht hebben gezegd dat debetrek king van keurmeester moet worden beloond naar wat van een keurmeester van den Leeuwarder keurings dienst in het algemeen mag worden geëischt, afgezien van den tegenwoordigen titularis, doch nu is spreker juist van oordeel dat men van een keurmeester moet eischen dat hij zijn taak opvat op de wijze, zooals die door den tegenwoordigen functionaris wordt ver vuld. Zal de dienst iets beteekenen dan moet er gewerkt worden zooals wordt gedaan en dan moet het aanvangssalaris niet te laag worden gesteld. Spreker zal dan ook het amendement van den heer Baart de la Faille ondersteunen. De heer Haverschmidt heeft zich afgevraagd, of dit niet eigenlijk eene betrekking is, waaraan eene vaste, onveranderlijke jaarwedde moest zijn verbonden. Het mag dan een bijbaantje zijn, aan een jong oner varen ambtenaar heeft men niets, waar van dezen eenig prestige verwacht wordt. Bij de salarieering van een directeur van de arbeids beurs heeft men daar ook aan gedacht. Na de indiening van het amendement-de la Faille zou spreker den titularis te kort doen, wanneer hij 500 gulden voorstelde en 600 zou willicht geen kans van slagen hebben, zoodat hij zijn denkbeeld laat varen en zich aansluit bij het amendement. Overigens is spreker van meening dat men niet te zuinig moet zijn bij dezen tak van dienst. De voordeelen, die de keuringsdienst voor ue ge meente oplevert, zijn moeilijk onder cijfers te brengen. De ingezetene bemerkt dat wel niet op zijn belasting biljet, maar wel in zijn gezondheid en in zijne beurs en waar men nu de hand heeft gelegd op een titu laris, die ijver en bekwaamheid toont, kan men, evenals bij de arbeidsbeurs, bij de vaststelling van het salaris met die omstandigheid wel degelijk reke ning houden. De heer Feddema is het in vele opzichten niet eens mot de heeren, die een lans hebben gebroken voor de verhooging van het salaris van den keurmeester. Spreker zou de woorden van den heer Haverschmidt willen overnemen en zeggen het baantje van keur meester is een bijbaantje. Dit blijkt dan ook duide lijk uit de door den heer Besuijen gegeven opsom ming van de verschillende betrekkingen, die de keur meester tevens waarneemt. Het schijnt geen bezwaar, om bij de verschillende betrekkingen ook nog die van keurmeester waar te nemen. Er heerscht tegen woordig eene strooming om de salarissen voor vele pas geschapen betrekkingen maar spoedig te verhoogen, maar er dient een grens te zijnhet gaat ook niet aan deze betrekking te vergelijken met die van den Directeur der gemeentelijke arbeidsbeurs. Deze ambte naar doet er niets bij en is den geheelen dag druk met de aan dien werkkring verbonden bezigheden bezet. Het baantje van keurmeester zal wel altijd een bijbaantje blijven en spreker veronderstelt, dat, wan neer eventueel eens een nieuwe titularis noodig is, de sollicitanten allicht diegenen zijn, die reeds uit anderen hoofde inkomen bezitten. Spreker zal mee gaan met het voorstel van Burgemeester en Wet houders, die naar zijn oordeel de salarieering van deze betrekking het best kunnen beoordeelen. De heer Baart de la Faille is verheugd, dat zijn denkbeeld door verschillende leden van den Raad wordt gedeeld. Spreker toch heeft een lans gebroken voor de verbetering van het salaris van den keur meester op initiatief van hen, die het best over deze zaak kunnen oordeelen, n.l. de scheikundigen van den dienst. Hij is dan ook van oordeel dat de Raad, waar de directeuren van den dienst eerst een hooger bedrag meenden te moeten voorstellen, de grenzen van f 400.tot f 600.kan aanvaarden, tevens met hot uitspreken van den wensch, dat het salaris van af 15 Februari 500.zal bedragen. Enkele heeren hebben de werkzaamheden van den keurmeester een bijbaantje genoemd omdat dezo ambtenaar ook andere betrekkingen waarneemt. Spreker vraagt echter hoevelen van ons zijn er, die naast hun hoofd betrekking nog andere dingen doen, waarmee een groot gedeelte van den dag gemoeid is. Wanneer wij weten dat de keurmeester dikwijls, als er voor de raadsleden nog eenige uren van rust overblijven, reeds op pad is om zijn plicht te vervullen, groote afstanden aflegt en tegenstand te overwinnen heeft van velen die hem niet altijd met genoegen zien aankomen, daar moet de Raad niet zuinig zijn en moet hij de betrekking behoorlijk beloonen. Spreker is van oordeel, dat zijn voorstel billijk is en hoopt dat het zal worden aangenomen. Bij Burgemeester en Wethouders zullen er wel geen groote bezwaren tegen bestaan. De heer OosterhofF (wethouder) wil gaarne ver klaren, wat trouwens ook duidelijk in de toelichting staat uitgedrukt, dat Burgemeester en Wethouders in waardoering voor het werk van den keurmeester niet achterstaan bij de raadsleden. Spreker meent echter dat te veel de aandacht wordt gevestigd op den togenwoordigen functionaris en te weinig op dat gene wat in het algemeen van oen keurmeester mag worden geeischt. Ook wordt te veel uit het oog verloren, dat de keurmeester gewerkt heeft onder de moeilijkste omstandigheden. Wanneer de schrik er eenmaal in zit, is er zooveel werk niet als in het eerste jaar. Wel moet er controle worden uitgeoefend, maar dat eischt dan niet zooveel werk meer. De tegenwoordige functionaris nu levert het beste bewijs dat de betrokking van keurmeester een bijbetrekking is. Spreker wil het geen bijbaantje noemen, want dat zou een verkleinenden indruk geven. Het feit echter dat de keurmeester, niettegenstaande hij andere betrekkingen waarneemt, zijn taak goed vervult, is het beste bewijs dat voor deze betrekking geen heele persoon noodig is. Ti erslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 14 Februari 1911. 19 De heer Haverschmidt heeft er van gesproken dat aan deze betrekking een vast salaris moest worden verbonden. Burgemeester en Wethouders meenen echter dat het eene betrekking is waarin men lang zamerhand meer ervaring krijgt, zoodat er alle reden is om eene salarisregeling te hebben met verhoogingen. De heer Baart de la Faille is het niet eens met den heer Oosterhoff dat de werkzaamheden zullen afnemen als de zaak marcheert. Integendeel. De dienst toch omvat zoo enorm veel. Wanneer toch voor het eene artikel de controle is afgeloopen, komt er een ander voor in de plaats. Dit jaar b.v. is er een sterke controle uitgeoefend op de melk in het belang der gezondheid en de beurs der ingezetenen. Naast die melk zijn andere artikelen nagegaan. Wanneer het bureau in de toekomst erned zal werken, zal er altijd wel werk genoeg aan den win kel blijven, zoodat de werkzaamheden van den keur meester er niet op zullen verminderen. De heer van Messei zegt dat het zijn aandacht heeft getrokken, dat in de gehouden discussies, door de heeren dr. Baart do la Faille en Menalda er op ge wezen is, dat naar het hun verstrekte advies der scheikundigen, het salaris van den keurmeester maximaal 600.mag bedragen, terwijl Burge meester en Wethouders in de memorie van toelich ting zeggen, dat die scheikundigen hen adviseeren, dat zij dat salaris op f 500.wenschen gesteld te zien. Dat er verschil bestaat tusschen deze beide gege ven adviezen, moot zeker bevreemding wekken, vooral bij spreker Tevens oordeelt spreker dat de scheikundigen, waar zij eenmaal hun oordeel aan Burgemeester en Wethouders hadden kenbaar gemaakt, zich hadden moeten onthouden van het geven van een nader advies aan de leden van den Raad. Over de houding der scheikundigen in deze zaak wil spreker een woord van afkeuring laten hooren. De heer Menalda verklaart dat hij zich in verbin ding heeft gesteld met de scheikundigen voor den dienst en niet omgekeerd, zooals de heer van Messei schijnt te meenen. Niemand kan dat spreker beletten en hij zal dat in het vervolg ook niet nalaten te doen. Spreker moet tegen de uitdrukking van den heer van Messei protesteeren. Hij wil er nog dit bijvoegen dat hem uit de door de scheikundigen verstrekte inlichtingen is gebleken, dat de keurmeester gemiddeld 5 a 6 uren per dag voor den dienst werkt. De heer Baart de la Faille zal zich door het pathos van den heer van Messei niet laten intimideeren om het gesprek, door hem met de directeuren van den dienst gevoerd, te verdedigen. Spreker zal er ook niet voor zijn te vinden zijne afkeuring over de houding der deskundigen uit te spreken. De beraadslagingen worden gesloten, Het eerste lid van artikel 4 wordt met algemeene stemmen aangenomen. Het amendement-Baart de la Faille om de jaar wedde van den keurmeester te bepalen op f 400. —ƒ600.wordt aangenomen met 13 tegen 9 stemmen. Vóór stemmen de heerende Jong, Beekhuis, Berghuis, Hartelust, Feitz, Besuijen, Lautenbach, J. Koopmans, G. W. Koopmans, Menalda, Tijsma, Ha verschmidt en Baart de la Faille. Tegen de heerenFransen, Feddema, Burger, Zandstra, Wilhelmij, Schoondermark, van Messei, Komter en Oosterhoff. Artikel 4 alinea 2, aldus gewijzigd en alinea 3 worden met algemeene stemmen vastgesteld. Aan de orde is het voorstel van den heer Baart de la Faille. De beraadslaging wordt geopend. De heer Baart de la Faille gelooft dat het beter is dat hij zijn voorstel intrekt. Burgemeester en Wethouders toch hebben de discussiën gehoord en zullen nu in hun wijsheid wel weten te bepalen wat het salaris moet zijn. De Voorzitter wijst er op, dat het voor Burgemeester en Wethouders aangenamer is, dat de heer Baart de la Faille zijn uitnoodiging handhaaft en dat de Raad in deze uitspraak doet. De heer Menalda vraagt zich af of de Raad door over de uitnoodiging te stemmen niet in strijd komt met alinea 3, waarbij de nadere bepaling van het salaris is opgedragen aan Burgemeester en Wethouders. De heer G. W. Koopmans is van oordeel dat de bepaling van het salaris aan Burgemeester en Wet houders moet worden overgelaten. Wanneer de Raad het voorstel van den heer Baart de la Faille aanneemt, zullen Burgemeester en Wethouders tegen hun zin f 500.geven. Wanneer zij overtuigd zijn dat dit niet noodig is, is het voor hen ook onpleizierig. Burgemeester en Wethouders weten wel welke richting de Raad uit wil en daarom kan de bepaling van het salaris wel aan dat college worden overgelaten. De Voorzitter zou daarop kunnen antwoorden de Raad kent de meening van Burgemeester en Wet houders. Wanneer de Raad 500.—wil geven, dient hij zich daaromtrent uit te spreken, want Burge meester en Wethouders zullen thans het minimum salaris geven. De heer Besuijen wijst er op dat Burgemeester en Wethouders, ook al wordt het voorstel van den heer Baart de la Faille aangenomen, toch het recht be houden om aan de uitnoodiging geen gevolg te geven. Zij zullen dit echter in den regel niet doen om geen moeilijkheden met den Raad te krijgen. Zij zullen dan tegen hun zin het salaris moeten verhoogen en daartoe wil spreker niet medewerken. Hij zal tegen stemmen, herhalende dat hier de Raad tot oordeelen minder competent is dan Burgemeester en Wethouders. De beraadslaging wordt gesloten. Het voorstel-Baart de la Faille wordt verworpen met 14 tegen 8 stemmen. Vóór stemmen de heerenBeekhuis, Berghuis, Hartelust, Burger, Menalda, Tijsma, Haverschmidt en Baart de la Faille. Tegen de heerenFransen, de Jong, Feddema, Feitz, Besuijen, Lautenbach, J. Koopmans, Zandstra, Wilhelmij, G. W. Koopmans, Schoondermark, van Messei, Komter en Oosterhoff.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1911 | | pagina 5