62 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 11 April 1911.
met de groote belangrijkheid dezer kwestie. Spreker
bedoelt dat Burgemeester en Wethouders niet vol
doende rekening hebben gehouden met den omvang,
den aard en de gevolgen van het moderne alcoholisme.
Men zal zeggen dat spreker vervelend is omdat hij
opnieuw deze kwestie gaat bespreken, hij kan echter
niet nalaten nog op enkele dingen te wijzen, onder
belofte van kort te zullen zijn. Er hebben heel wat
onderzoekingen plaats gehad door zeer bevoegde be
oordeelaars en het bleek, dat er een nauw verband
bestaat tusschen alcoholgebruik en misdaad, tusschen
alcoholgebruik en krankzinnigheid, tusschen alcohol
gebruik en ziekte en dat de erflijkheid een groote rol
speelt. In het algemeen kan men zeggen dat de
armoede door het alcoholisme in de hand wordt
gewerkt, dat gezinnen uiteen worden gerukt en dat
de drankellende groot is. Het gemeentebestuur nu
tracht te waken voor de belangen der ingezetenen
en moet daarom ook trachten, die ellende te bekampen.
Het kan dit doen door het nemen van tal van maat
regelen in het belang der welvaart en moraliteit der
ingezetenen. Het wil spreker dan ook voorkomen dat
men nooit kan volstaan met de redeneering, dio
voorkomt in het prae-advies van Burgemeester en
Wethouders, n.l. deze dat een draukvrijlokaal niet
noodig is omdat het betreft volwassen monschen, die
kunnen doen wat zij willen, n.l. alcohol gebruiken of
niet. Dit is de oude liberale vrijheidsleuze, die echter
met de drankwetgeving totaal in strijd is.
Waarom toch heeft de regeering het aantal kroegen
beperkt, waarom bepalingen gemaakt dat het loon
niet in kroegen mag worden uitbetaald, waarom bepaald
dat bij publieke verkoopingen geen alcoholia mogen
worden verkocht?
Van de redeneering van Burgemeester en Wethouders
komt dus in de praktijk niet veel terecht. Spreker
acht het ook bijzonder verstandig van de regeering
dat zij den invoer van absinth heeft verboden.
Burgemeester en Wethouders zouden zeggenlaat
maar invoeren, zij die het niet willen gebruiken zijn
daarin toch volkomen vrij. Het zou mooi zijn en
spreker wenscht dat het zoo ware, dat ieder een vasten
wil bezat om te beslissen of hij alcohol wil gebruiken
of niet. De toestand in de praktijk is echter geheel
anders. Er zijn tal van menschen die, als zij eenmaal
begonnen zijn alcohol te gebruiken, onherroepelijk
ten onder gaan. Daar moeten Burgemeester en
Wethouders rekening mee houden. Spreker heeft het
genoegen nog al eens voor de geheelonthouding te
spreken en komt daardoor op verscheidene plaatsen
in Friesland.
Het is hem dan ook bekend dat in verscheidene
afdeelingen van de Nederlandsche vereeniging menschen
zijn, die vroeger drinkers waren en door den steun
der vereeniging geheelonthouder en fatsoenlijk burger
zijn geworden. Doch ook gebeurt het meermalen,
dat het met een dergelijke zwakke een tijd goed gaat,
doch dat hij na eenige maanden weer in het oude
euvel terug valt. En hoe komt dat dan? Dat komt,
omdat overal die reusachtige drankverleiding bestaat,
door het groote aantal vergunningen en door het
drankgebruik, al geschiedt het dan z.g. matig. Daarom,
neem de verleiding weg. Spreker doet verder opmerken,
dat het ook niet juist is, wat in het prae-advies staat, n.l.
„Bovendien is het gebruik nog geen wiisbruik, doch
het zou dit stempel krijgen, als men de stelling van
adressant voor zijne rekening nam."
Adressanten echter beweren zulks niet, evenmin
als spreker. Wel beweert hij dat bij vele zwakken
het drankgebruik tot misbruik leidt en concludeert
daaruitwil men het wmbruik voorkomen, dan moet
men het gebruik wegnemen. Dat is een goedkoop
en radicaal middel.
In het prae-advies wordt verder gezegd dat eon
reeds vroeger genomen proef met een dergelijke in
richting totaal mislukt is. Spreker beweert echter
dat de poging, die indertijd is aangewend, bezwaarlijk
een proef kan worden genoemd. Het lokaal toch,
waarin de zaak werd gedreven, kan toch niet worden
vergeleken met eene naar de eischen des tijds in
gerichte zaak. Bovendien werd de vereeniging, die
de zaak exploiteerde, genoodzaakt op te houden, daar
haar de huur van het lokaal werd opgezegd. Spreker
geeft toe, dat, al was zulks niet het geval geweest,
de exploitatie zeer waarschijnlijk toch zou hebben
moeten worden gestaakt. De huur was te hoog. Het
lokaal was zeer primitief ingericht. Het was n.l. een
van binnen vertimmerd en geverfd pakhuis met een
zeer primitieve entree. Er is derhalve geen reden
om te beweren dat elke verdere proef moet misluk
ken, daar het vorig lokaal niet als vergelijking kan
dienen. De veemarktmeester nu redeneert evenzoo,
n.l. de menschen behoeven geen alcohol te gebruiken.
Spreker vraagt echter: is het de taak der overheid
om de zwakken te steunen of niet? Waar het toch
bekend is dat door drankgebruik velen ten onder zijn
gegaan, is het de plicht der overheid om de ver
leiding weg te nemen. Spreker beantwoordt zijne
vraag dus volmondig met ja.
De veemarktmeester zegt verder nog dat enkele
café's althans in den vroegen morgen open zijn, zoodat
de veedrijvers wel gelegenheid hebben om onder
dak te komen. Het grootste gedeelte van den nacht
echter moeten zij dus toch buiten doorbrengen en
wanneer do cafè's al open zijn, wat spreker wel gelooft
als de veemarktmeester zulks beweert, dan zijn het
toch café's met vergunning waar de drijvers dus
alcohol kunnen bekomen. Het is bekend dat de
economische toestand een kolossalen invloed uitoefent
op het drankgebruik. Iemand die schamel gekleed
en onvoldoende gevoed is, grijpt eerder naar de flesch
en wordt gemakkelijker een prooi van de alcohol,
dan een goed gevoed mensch. Wat nu verder het
prae-advies aangaat, spreker kan zich niet voorstellen
dat de heer Oosterhoff dit voor zijne rekening neemt.
De geachte wethouder toch is lid van den Volksbond,
die ook aanneemt dat de maatschappelijke omstan
digheden een grooten invloed uitoefenen op het drank
gebruik. Daarom kan spreker zich niet voorstellen
dat de heer Oosterhoff zegthet zijn volwassen men
schen, die het drinken wel kunnen laten.
Bovendien is de naam van den heer Oosterhoff
nauw, ja misschien nog nauwer aan het eerste lokaal
verbonden dan die van spreker. Ieder mensch heeft
één vader, dit lokaal echter heeft er moer. De heer
Oosterhoff is één van die vaders. Nu kan de wet
houder van meoning zijn dat hetgeen hij als particulier
wel kan doen, door de overheid niet goed is te ver
richten, maar hij kan dan toch niet meer redeneeren
zooals in het prae-advies staat en zeggenlaat er
maar alcohol getapt worden, de menschen die zulks
niet willen, behoeven het niet te gebruiken.
Wat de bewering van den veemarktmeester betreft,
dat er geen plaats is voor een gebouw als waarom
wordt gevraagd, spreker is van oordeel dat deze
kwestie door adressanten op eene zeer vindingrijke
wijze is opgelost. Spreker wil er nog op wijzen dat
de veemarktmeester zelf schrijft, dat het in den klein
handel gewoonte is sterken drank te gebruiken, welke
gewoonte nadeelig is voor menschen met zwakke
karakters. Ook heeft de veemarktmeester gezegd dat
de groothandelaren beslist in hunne hotels willen
afrekenen. Mon zou dit kunnen zeggen als er te dezer
zake eene enquête was ingesteld, wanneer men dio
handelaren had gevraagd of zij, indien er een afreken-
lokaal bestond, dat naar de eischen des tijds was
ingericht, nog niet anders dan in hunne logementen
zouden willen afrekenen. Indien dit geschied ware,
zou men deze bewering als argument kunnen gobruiken.
Nu echter mag dit niet.
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 11 April 1911. 63
Burgemeester en Wethouders zeggen dat het niet
waar is, dat zij uit liefde voor het vee belangrijke
verbeteringen op de markt hebben aangebracht als
drinkwater, overdekte standplaatsen. Zij zeggen dat
dit is geschied in het belang der handelaren en der
gemeente en willen zelfs den schijn vermijden, dat
zij aan dierenbescherming doen. Spreker gelooft
echter dat Burgemeester en Wethouders beter zijn
dan zij zeggen en alleen bang zijn, dat uit die dieren
bescherming een argument door de drankbestrijders
zou kunnen worden geput.
Hij kan niet aannemen dat alleen ter wille van het
financiëel belang de genoemde verbeteringen zijn tot
stand gebracht. Is dit wel het geval, dan moeten
Burgemeester en Wethouders dit egoistisch standpunt
verlaten en er voor zorgen, dat den veedrijvers eene
fatsoenlijke gelegenheid kan worden aangeboden om
's nachts onder dak te komen en waar zij zich tegen
een matigen prijs van spijs en drank kunnen voorzien.
Spreker concludeert dat het gemeentebestuur niet
alleen verplicht is de drankbestrijding te steunen,
maar dat zij die ook ter hand moet nemen, dat er
tal van zwakken zijn die geen weerstand aan de
verleiding kunnen bieden en dat daarom die verleiding
dient te worden weggenomen, en dat de bezwaren
omtrent het ontbreken van plaatsruimte zijn vervallen.
Daarom zal hij tegen het prae-advies stemmen.
De heer OosterhofF(wethouder) wil, ter beantwoording
van de rede van den heer de Jong, die gediend heeft
tot verdediging van het adres van het Drankweer-
Comitè en tevens ter bestrijding van genoemd adres,
beginnen met nog eens te verwijzen naar hetgeen hij in
de vorige vergadering heeft gezegd, omtrent de verhou
ding, waarin hij tot het vroegere schaft- en afrekenlokaal
heeft gestaan, ofschoon dit eigenlijk overbodig geacht
mag worden, nu de heer de Jong zijn sprekers
doopceel dienaangaande reeds heeft gelicht. Hij doet
dat echter om te doen uitkomen, dat hij in niet minder
nauwe relatie tot het schaftlokaal heeft gestaan dan
de heer de Jong en dus eveneens met de geschiedenis
dezer zaak volkomen op de hoogte is, maar ook,
omdat daaruit blijkt, dat hij als particulier sympathie
heeft voor hetgeen de adressanten nastreven, al wil
hij ook niet zoo ver gaan als zij doen. Spreker is
trouwens overtuigd, dat alle leden van den Raad er
zoo over denken als hij.
De fout van adressanten is echter deze, dat zij
alles, wat hun particulier belangstelling inboezemt,
nu meenen te moeten en te mogen maken tot een
zaak van overheidszorg. Dit gaat in het algemeen
reeds niet op en vooral niet in dit geval, waar het
geldt eene inrichting, die een zuiver propagandistisch
karakter zal dragen. Adressanten vragen weliswaar
slechts een schaft- en afrekenlokaal, maar wanneer
men nagaat wie om de inrichting vragen, wanneer
men in aanmerking neemt, dat adressanten verzoeken
de exploitatie aan de Provinciale Friesche vereeniging
tot Exploitatie van Schaft- en Afrekenlokalen te
Leeuwarden over te laten, maar bovenal wanneer men
den heer de Jong de zaak hoort verdedigen, dan blijkt
uit alles duidelijk dat het meer om genoemd lokaal zelf
te doen is dan om het drankvrije daarvan. Spreker-
is van oordeel dat het niet op den weg der Overheid j
ligt om tot het oprichten van een dergelijke propa- i
gandistische inrichting het initiatief te nemen.
Adressanten beweren dat er behoefte bestaat aan
een schaft- en afrekenlokaal en dat dio behoefte reeds
sinds geruimen tijd aan belanghebbenden is gebleken.
Nu dient echter te worden opgemerkt, dat onder de
v adresseerende vereenigingen geen rechtstreeks belang
hebbenden zijn. Niettegenstaande de verzekering van
den heer de Jong die ook in het adres voorkomt, dat
er, wanneer daarvoor tijd ware geweest, adhaesie-
betuigingen zouden zijn ingekomen van de Friesche
Maatschappij van Landbouw en de vereeniging van
veehandelaren, zijn die in de verloopen veertien dagen
niet ingekomen. Daarvoor was nu toch zeker wel tijd
geweest. Nog nooit is bij Burgemeester en Wet
houders van belanghebbenden een dergelijk verzoek
ingekomen en ook in de vergadering, welke met
eenige veehandelaren over de uitbreiding der markt
is gehouden, is deze kwestie in het geheel niet
aangeroerd. Maar bovendien heeft de ervaring zelf
geleerd, dat de behoefte aan een lokaal, als waarom
wordt gevraagd, niet bestaat. Er is een schaftlokaal
geweest, dat hoewel het niet mooi was ingericht, toch
wel voldeed. Adressanten immers zeggen zelf dat
het intérieur van dat lokaal „beslist meeviel." Het
deed zoowat denken aan een Duitsche bierkneip, was
gelegen recht tegenover den hoofdingang der markt
en viel dus goed in het oog. De consumptieprijzen
waren laag. Het had alle eigenschappen die voor
welslagen noodig waren en toch ging de zaak niet op.
Dat de exploitatie niet kon worden voortgezet,
wordt geweten aan het feit, dat do exploiteerende
vereeniging het lokaal niet weer kon inhuren en
ofschoon spreker dit zonder voorbehoud aanneemt,
meent hij toch te mogen zeggen, dat ook zonder dit
de zaak niet levensvatbaar zou gebleken zijn.
Het is waar dat het bezoek in het tweede jaar
grooter werd, maar het lokaal werd toen gebruikt
door menschen voor wie het niet was bestemd. Men
had zich nl. tot de beurtschippers gewend en voor
dezen, die hun eigen potje moeten koken, was het
gemakkelijk dat zij daar iets warms konden krijgen.
Wanneer men niet op den voorgrond stelt dat het
gevraagde lokaal moet zijn een drankvrije lokaliteit,
is het totaal overbodig, want aan de veemarkt is ge
legenheid te over.
De voorstelling, die gegeven wordt van de wijze,
waarop de zaken in die café's behandeld worden, is
bovendien zeer overdreven. Zaken van geringeren
omvang mogen aan koffiehuistafeltjes afgedaan worden,
met de groote is dat geenszins het geval. De ex
portslagers hebben hunne kassiers, die aan de markt
een aparte kamer hebben waar zij uitbetalen, terwijl
de buitenlandsche kooplieden op hun kamer in het
hotel zitting houden ter betaling van het gekochte
vee. Bovendien is dit voor hen zeer gemakkelijk.
Zij komen soms met enorme bedragen hier ter markt,
soms wel 80 a 90 duizend gulden en die sommen
geven zij dan zoolang aan den hotelier in bewaring.
Voor de veedrijvers bestaat in deze lokalen ook
gelegenheid zich te restaureeren. Wat nu evenwel
betreft het feit dat de café's 's nachts niet open zijn,
de behoefte daaraan bestaat alleen in den tijd dat de
graskalveren ter markt komen. Deze beesten worden
van de eene markt naar de andere gedreven en zijn
zoowat altijd en route en 's daags zoowel als 's nachts
in de open lucht. Om nu voor die drijvers in het
plantsoen een „monumentaal gebouw" te vragen, dat
slechts IY2 dag per week open behoeft te zijn, komt
spreker toch wel wat te veel gewenscht voor. Boven
dien zal daardoor niet worden bereikt wat adres
santen willen. De menschen toch gaan niet alleen
in de bestaande cafés om af te rekenen, maar ook
om daar iets te gebruiken. Zoolang dus in dat ge
bouw geen restauratie aanwezig is, zullen de markt-
bezoekers toch naar de café's gaan.
De heer de Jong heeft nog over de drankwets
bepaling gesproken waarbij het verboden is om loon
uit to keeren in eene inrichting waar vergunning is.
Die bepaling staat geheel buiten deze kwestie. De
bepaling is gemaakt om de patroons te beletten de
arbeiders te dwingen him loon in een kroeg te ont
vangen. Dat streven van den wetgever noemt spreker
loffelijk. Hier echter hebben wij te doen met geheel
vrije menschen, die wanneer zij willen, desnoods
kunnen gaan afrekenen in een melksalon.