3e 1. s
64 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 11 April 1911.
De heer de Jong veronderstelt dat Burgemeester
en Wethouders toch ook wel eens iets hebben ge
daan voor het vee. Spreker erkont dit. Burgemeester
en Wethouders een lid van het college interes
seert zich zelfs bijzonder voor dierenbescherming
hebben pogingen gedaan, om verbeteringen ook voor
het vee op de markt aan te brengen. De heer de
Jong heeft echter dit gedeelte van het prae-advies
uit zijn verband gerukt. In het verband, waarin
adressanten deze zaak ter sprake brengen, was het
door Burgemeester en Wethouders gegeven antwoord
volkomen op zijn plaats.
De heer de Jong wijst er op dat door den heer
Oosterhoff is gezegd, dat het door adressanten
gevraagde lokaal een propagandistisch karakter zou
dragen en dat de overheid daarom niet op het ver
zoek moet ingaan. Men kan echter ook anders rede
neeren en zeggen er is veel ellende omdat de drank
verleiding groot is, tal van zwakken gaan ten onder,
laten wij dus de verleiding wegnemen. Dit is ook
eene redeneering en nog wel eene die bijzonder sterk
is. De heer Oosterhoff heeft ook gezegd, dat hij als
particulier voor een groot deel kon meegaan met
adressanten en dat hij zich daarom ook heeft ge-
interesseerd voor het vorig lokaal. Er moet dus een
reden zijn waarom de wethouder als particulier wel
een drankvrij lokaal wenscht. Dit rijmt niet met wat
in het prae-advies staat uitgedrukt, n.l.
„het zijn allen volwassen menschen waarom het hier
„gaat en niemand van hen is gedwongen, ook niet
„in een vergunningslokaal, tegen zijn zin alcoholia
„te gebruiken."
De heer Oosterhoff heeft ook gezegd dat de ex
ploitatie van het vorige lokaal mislukt is. Spreker
wil er nog eens op wijzen dat eene vergelijking hier
in het geheel niet opgaat. Wel heeft de wethouder
beweerd dat het vorig lokaal van binnen nog al mee
viel, maar dat moest nu ook nog niet het geval ge
weest zijn. Dan was niemand er voor de tweede maal
binnen gegaan. De heer Oosterhoff zal moeten toe
stemmen dat het geen naar de eischen des tijds in
gericht lokaal was. Verder heeft de wethouder be
weerd dat het adres een vooropgezette bedoeling had en
dat het niet kwam van de direct belanghebbenden. Ieder
die iets voelt voor de welvaart der ingezetenen, heeft
belang bij deze zaak. Spreker weet niet waarom de
direct belanghebbenden niet zijn gekomen met adres
sen. Hij kan zich dit niet anders verklaren dan dat
zij hunne belangen niet goed hebben ingezien. Van
de Maatschappij van Landbouw en de vereeniging voor
veehandelaren hebben adressanten vroeger wel steun
ontvangen en het was daarom dan ook dat spreker in
de vorige vergadering het vermoeden uitsprak, dat deze
corporaties adhaesie-adressen zouden inzenden.
Spreker is van oordeel dat de vraag, of de ge
meente moet zorgen dat de drankellende kleiner
wordt, bevestigend dient te worden beantwoord. De
heer Oosterhoff zegt dat door het stichten van een
drankvrij lokaal het doel van adressanten niet wordt
bereikt, want dat dan in dat lokaal ook een restauratie
moet komen.
Spreker is daar niet tegen; als de eerste stap gezet
is, komt men van zelf langzamerhand verder.
De beraadslaging wordt gesloten.
Het voorstel van Burgemeester en Wethouders
wordt met 19 tegen 2 stemmen aangenomen.
Vóór stemmen de heerenSchoondermark, G. W.
Koopmans, Fransen, Oosterhoff, Beucker Andreae,
Haverschmidt, Berghuis, Tijsma, Lautenbach, Wil-
helmij, Feitz, J. Koopmans, van Messel, Hartelust,
Menalda, Burger, Komter, Feddema en Baart de la
Faille.
Tegen de heeren de Jong en Zandstra.
10. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot
wijziging der voorwaarden van het raadsbesluit d.d. 11
Januari 1910 no. 6R/o, betreffende de overneming van
straten aan de Achter Stienser Landbuurt.
Dit voorstel luidt als volgt
In de vergadering van 28 Februari 1.1. werd ver
worpen ons voorstel van den len dier maand no.
251 /25, nader aangevuld bij ons voorstel van den
22en dier maand no. 535/37 betreffende eene wijziging
in het besluit van 11 Januari 1910 no. 6R/5 ter zake
de overneming van gedeelten straat in de Achter
Stienser Landbuurt en zulks met het oog op de volgens
den Raad onvoldoende bijdrage, die ontvangen zou
worden voor de ovoneens over te nemen schooling
langs de ten zuiden van die buurt loopende sloot.
Door dit votum is eene hoogst ongewenschte ver
traging in de tot standkoming van de overdracht aan
de gemeente van de onderscheidene straatgedeelten in
de Landbuurt en de Achter Stienser Landbuurt ont
staan, die nog slechts wachtte op de afdoening van
bovengenoemde wijziging. Inmiddels bestaat er geen
bezwaar, in afwachting van onze nadere voorstellen
ter zake der bedoelde beschoeiing, de wijziging in
het besluit van 11 Januari 1910 ten opzichte van de
overneming der straatgedeolten, die niet aan de sloot
grenzen, aan te brengen. De akte van overdracht
kan dan, althans van die gedeelten, worden gepasseerd
en voor zoover mogelijk de vereischte verbeteringen
ook in de straten der Achter Stiensor Landbuurt dooi
de gemeente ter hand worden genomen.
Met wijziging in zooverre van het voorstel van 1
Februari 1911 no. 251/25 en onder mededeeling, dat
ten opzichte van de straatvakken langs de zuidelijk
gelegen sloot nadere voorstellen van Burgemeester en
Wethouders kunnen worden tegemoet gezien, stellen
wij U daarom thans voor te besluiten
met uitzondering van wat betreft de overneming
van de straatvakken, kadastrale nos. 1203, 1204. 1205,
1206, 1207, 1208, 1266, 1267, 1268, 1274, 1275, 1284,
1285, 1216, 1217, 1218, 1219, 1220 en 1221, alle in
sectie D, het raadsbesluit van 11 Januari 1910 no.
6r/5, onderdeel I, te wijzigen in dier voege, dat het
slot, te beginnen bij de woorden „onder voorwaarde
dat", worde gelezen als volgt
„onder voorwaarde dat aan de gemeente worde bij
betaald voor het van harentwege voldoende in orde
maken en voor het voortdurend onderhoud dor straten
een som van 40.— voor elk perceel, terwijl de
kosten van overdracht, roiement, overschrijving enz.,
die van de kadastrale uitmeting en van de levering
van een notarieel afschrift der akte ten behoeve van
het gemeente-archief, door de eigenaren moeten wor
den gedragen."
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig het voorstel van Burgemeester en Wothouders.
11. Voorstel van de Commissie voor het Ontwerpen
van Strafverordeningen tot aanvulling der Algemeene
Politieverordening voor de gemeente Leeuwarden en der
Bouwverordening (bijlage no. 8).
De algemeene beraadslagingen worden geopend.
De heer Feddema doet opmerken dat oen verorde"
ning zooals die nu is, aan Burgemeester en Wethouders
het recht geeft om iemand, die een vuile sloot bij
zijn eigendom heeft, op te dragen die sloot schoon
te maken. De commissie voor de strafverordeningen
wil nu de verordening zoo wijzigen dat eventueele
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 11 April 1911. 65
naastlegers ook verplicht kunnen worden de sloot
mee te doen dempen en rioleeren. Het komt spreker
voor dat deze maatregel te veel ingrijpt in het eigen
domsrecht van dengene die door de bepaling wordt
getroffen.
Deze bepaling wordt gemaakt om toestanden, die
reeds bestaan, te verbeteren. Onder de tegenwoordige
bouwverordening toch is het onmogelijk een vuile
sloot bij een huis te krijgen, aangezien het verboden
is een huis te bouwen op minder dan 25 M. afstand
van een sloot.
De bepaling slaat dus op vuile sloten die er al
sinds jaren zijn en sinds een lang tijdvak door de
schuld van één der mede-eigenaren van zoodanige
sloot zijn vervuild. Het komt spreker voor dat zij nogal
eenige onbillijkheid met zich meebrengt.
De heer Baart de la Faille wijst er op dat de kwestie,
door den heer Feddema te berde gebracht, ook bij
de gezondheidscommissie, toen het voorstel aan haar
oordeel werd onderworpen, een punt van bespreking
heeft uitgemaakt. Ook deze commissie heeft inderdaad
gevoeld dat door de voorgestelde bepaling belangrijk
werd ingegrepen in den eigendom der naastlegers.
Zij heeft echter gemeend, waar deze zaak in
uitnemende handen was bij de commissie voor de
strafverordeningen, welke volkomen over de juris
prudentie kan oordeelen en, waar tegen een dergelijke
bepaling in een plattelandsgemeente en een groote
stad in ons land geen bezwaren zijn gerezen en zij met
Burgemeester en Wethouders het groote belang ervan
voelde, mee te moeten gaan. Het is toch, zooals
Burgemeester en Wethouders in het licht hebben
gesteld, moeilijk en er zijn groote bezwaren aan ver
bonden om een naastleger op te dragen een vuile
sloot schoon te maken. Wat nu wordt voorgesteld
is een radicale maatregel en feitelijk de eenige waarmee
het op den duur te bereiken is dat vuile slooten, die
gevaar opleveren voor de openbare gezondheid, uit
de wereld worden geholpen. De gezondheidscom
missie is met spreker van meening dat het voorstel
van de commissie voor de strafverordeningen alle
aanbeveling verdient.
De heer Feddema wijst er op dat men, waar het
slooten geldt, die sedert jaren vervuild zijn, de be
trokken naastlegers onbillijk treft. Om een voorbeeld
te noemen wijst spreker op de sloot bij de Achter
Landbuurt. Deze sloot is door de bewoners langs de
eene zijde ervan erg vervuild. Nu kan met deze
bepaling in de hand de heer Dijkstra, die land heeft
langs de andere zijde der sloot en die aan deze
vervuiling totaal onschuldig is, gedwongen worden
om voor eigen rekening de sloot mee te dempen en
te rioleeren, ten behoeve van de bewoners der Achter
Landbuurt. Spreker vraagt zich bovendien afhoe
zullen Burgemeester en Wethouders gedaan krijgen
wat hier zal worden voorgeschreven Wanneer tegen
woordig iemand een vuile sloot op aanzegging daartoe
niet schoonmaakt, wordt hij vervolgd en beboet met
b.v. 50 cent. Hij betaalt die boete, doet verder niets
en zegt dan goeden dag heeren, ik groet je. Is zoo
iemand weer in overtreding, dan wordt de zaak op
dezelfde wijze behandeld. De rechter komt met de
nieuwe verordening, die een onschuldige treft, in
een veel moeilijker parket en zal niet weten hoe hij
daaruit moet komen. Hij zal daarom allicht weer een
kleine boete opleggen en de zaak is weer afgedaan.
Waar dergelijke maatregelen worden genomen, wil
spreker ook de zekerheid hebben dat hetgeen voor
geschreven is, zal kunnen worden uitgevoerd.
De algemeene beraadslagingen worden gesloten.
Aan de orde is onderdeel A I van het voorstel der
Commissie voor de Strafverordeningen.
De beraadslaging wordt geopend.
De heer Burger wijst er op dat de heer Feddema
deels reeds is beantwoord door den heer Baart de la
Faille. Het is de gezondheidscommissie niet ontgaan
dat het hier een zaak geldt, die niet geschikt is om
algemeene instemming te wekken, daar het onpleizierig
is de menschen op kosten te jagen ter wille van het
algemeen belang. Ook in de Commissie voor de
Strafverordeningen is deze zaak ampel besproken.
In de gemeenten Leeuwarderadeel en Rotterdam zijn
dergelijke bepalingen gemaakt. De Commissie heeft
met de uiterste zorg nagegaan in hoeverre zij mee
kon gaan met het daar gevolgde systeem. Dit overleg
heeft tot vrij wat beperking geleid. In Rotterdam
b.v. is de bepaling niet alleen van toepassing op
slooten die gevaar opleveren voor de openbare ge
zondheid, maar ook op slooten die door hunne ligging
gevaar opleveren voor het openbaar verkeer. De
Commissie voor de Strafverordeningen heeft nu
nagegaan hoever zij kon gaan.
Men moet zich echter voor alles rekenschap geven
dat het hier niet iets nieuws geldt. Bij onbewoonbaar
verklaring van woningen toch treedt men alles behalve
gematigd op tegen eigenaars, die wellicht al jaren
lang te goeder trouw eigenaar zijn. De onbewoonbaar
verklaring is geen kleinigheid. Het beginsel wordt
ook daar toegepast, dat het eigendomsrecht beperkt
wordt door do eischen van het algemeen belang. Dit
beginsel moet worden aanvaard maar het moet voor
zichtig worden toegepast.
Wanneer een sloot gevaar oplevert voor de openbare
gezondheid gaat de overheid niet te ver als die zegt
dat kan ik niet dulden. Het is volkomen waar dat
het onaangenaam is voor een eigenaar van een sloot,
waaraan later huizen worden gebouwd, als deze sloot
vervuild wordt door de bewoners van die huizen en
als hij dan de kosten van demping enz. moet dragen
maar deze onaangenaamheid is een rechtstreeksch gevolg-
van zijn eigendomsrecht. En ook reeds onder de
vigeerende bepaling moet zoo'n eigenaar de kosten
van schoonmaken dragen. De overheid is wel ge
dwongen zich te houden aan de eigenaars als de
eenige, aan wien zij houvast heeft.
De hier voorgestelde wijze van optreden is onoin-
dig minder ernstig dan die bij onbewoonbaarverklaring
van woningen. Wel is de voorgestelde bepaling geheel
in de lijn der onbewoonverklaring, maar zij wordt
alleen toegepast in de uiterste noodzakelijkheid. Zij
is eene noodzakelijke aanvulling van die, vervat in
art. 69. De eigenaar kan gedwongen en tot straf
veroordeeld worden als hij na de ontvangen aan
schrijving de sloot niet schoonmaakt. Wanneer dat
niet helpt en liet vaststaat dat de sloot gevaarlijk is
voor de openbare gezondheid, is het absoluut nood
zakelijk, dat tot krachtdadiger maatregelen wordt
overgegaan. En nu is al weder de meest mogelijke
matiging betracht, door de strafbaarstelling niet te
doen afhangen van het oordeel van Burgemeester on
Wethouders over de gevaarlijkheid voor do openbare
gezondheid, doch den eisch te stellen dat dit gevaar
inderdaad bestaat, waardoor de eigenaar bevoegd is,
tegenover den rechter het verweer te voeren, dat
do sloot niet gevaarlijk is, waardoor het Openbaar
Ministerie gehouden zal zijn, te bewijzen dat zulks
wel het geval is. Blijkt dit ten genoege van den
rechter, dan is het werkelijk niet onbillijk, dat de
eigenaar, die niet aan de aanschrijving tot demping
heeft voldaan, tot straf wordt veroordeeld.
De heer Feddema vraagt hoe de gemeente de eige
naren wil dwingen tot opruiming. De heer Feddema
weet dit wel. Het kan hem niet onbekend zijn, dat
naar art. 180 der gemeentewet Burgemeester en
Wethouders, wanneer eene bij gemeenteverordening