80 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 25 April 1911. den trekweg, die als verbindingsmiddel niet kunnen worden gemist, uit de provinciale fondsen financieel te steunen, zoodanige verzoeken in welwillende over weging te nemen", en werd tegelijkertijd aan Burge meester en Wethouders de opdracht verstrekt ,,te overwegen in hoeverre deze beschikking aanleiding geeft tot het doen van nadere voorstellen". Onder dagteekening van 29 Januari 1900 kwam bij den Raad in een adres van het bestuur van het St. Anthony Gasthuis, houdende verzoek om den financiëelen steun van de provincie in te roepen voor van gemeentewege te treffen voorzieningen tot herstel van den trekweg, onder toezegging zijnerzijds eener subsidie in de daaruit voortvloeiende kosten tot een nader overeen te komen bedrag. Dit adres werd om prae-advies gesteld in handen van Burgemeester en Wethouders, die bij missive van 27 Februari 1900, no. 222, den Directeur dei- gemeentewerken mededeeling deden van hun besluit „om het gedeelte van den Dokkumer trekweg, gelegen tusschen Camstraburen en het Vierhuis, afdoende te verbeteren, onder voorwaarde, dat door de belang hebbenden bij die verbetering, voor zoover daartoe in staat, eene tegemoetkoming in de kosten daarvan worde bijgedragen en door de provincie subsidie worde verleend" en in verband daarmede genoemden ambtenaar opgedragen eene teekening te laten maken van bedoeld gedeelte van den weg en van de daaraan belendende perceelen en daarbij over te leggen eene begrooting van kosten van eene afdoende verbetering van het gedeelte weg en de daarin liggende bruggen. Voldoende aan de verstrekte opdracht, zond de Directeur bij brief van 13 Februari 1901, no. 95/83, in twee plannen, waarvan het eene, A gemerkt, beoogde de verbetering en verbreeding van den trekweg tot een rijweg van 8 Meter breedte, in ver binding met den Vierhuisterweg, voor een bedrag van rond 90,000.het andere, B gemerkt, omvatte verbetering van den weg op eene breedte van 2.50 Meter, zonder verbinding met den Vierhuisterweg, voor rond 70,000. In de vergadering van Burgemeester en Wethouders, dd. 30 Maart 1901, no. 11, werden de plannen in nadere bespreking gebracht en werd den Directeur verzocht alsnog een nader plan op te maken tot verbetering van den bestaanden weg en dat met een begrooting van kosten in te zenden. Bij brief van 7 Januari 1902 no. 12/83 werd hieraan door hem voldaan. Daarbij werden overgelegd drie plan nen, gemerkt A, alle betrokking hebbende op den aanleg van een rijweg tusschen Camstraburen enden verlengden Vierhuisterweg, het verharden van dezen weg en aansluiten aan den trekweg en voorts het doortrekken van den trekweg als jaagpad met houten teenbeschoeiïng en rietbeplanting, van den Vierhuister weg af tot aan het bruggetje over de Jelsumervaart. De plannen verschilden onderling in de meerdere of mindere soliditeit van de te vernieuwen bruggen en van de oeververdediging, zoomede in de kosten, die voor plan A' werden begroot op 92,800.—, voor plan A 2 op 80,700.en voor plan A3 op ƒ61,000. Behalve deze plannen worden nog door den Direc teur ingezonden 4 andere plannen, B gemerkt, alle betrekking hebbende op den aanleg van een trekweg van 2.50 Meter breedte van Camstraburen tot de Jelsumervaart, zonder aansluiting aan en verharding van den Vierhuisterweg. Het verschil in kosten, begroot voor plan B1 op 76,300.voor plan B2 op 66,940.voor plan B3 op 46,200.en voor plan Bx op ƒ61,101.16, was, evenals bij de plannen A, te zoeken in de uitgaven voor de bruggen en de oeverbeveiliging. In de vergadering van 12 Februari 1902 werden de ontwerpen tot verbetering van den weg door Burgemeester en Wethouders gesteld in handen van de Commissie voor de Openbare Weiken, die bij schrijven van 25 Februari 1903 adviseerde aan de Provinciale Staten een subsidie te vragen van 90 °/o voor de plannen A1 of B1. Daarbij zou dan verzocht kunnen worden om, indien de plannen te weelderig geacht mochten worden, te willen aantoonen waarin dan de aan te brengen bezuinigingen zouden moeten bestaan. De Commissie achtte voorts ter inleiding en voorbereiding van het adres aan de Provinciale Staten mondeling overleg met Gedeputeerde Staten zeer gewenscht. Zoodra zekerheid zou zijn verkregen over het bedrag der subsidie, zou met de eigenaren der omliggende eigendommen kunnen worden onder handeld over hunne bijdragen voor aanleg en onder houd van den weg, terwijl eerst daarna zou beoordeeld worden of de gemeente de uitvoering van een der plannen zonder al te groote bezwaren zou kunnen ter hand nemen. Nadere stappen bij het gewestelijk bestuur zijn toen maals echter niet gedaan, waarschijnlijk omdat inmiddels opkwam de gemeenschappelijke actie der aan de Dokkumer Ee gelegen gemeenten Loeuwarderadeel, Ferworderadeel, Dantumadeel en Leeuwarden, die, moge zij ten slotte voor enkele eenig voordeel hebben afgeworpen, voor onze gemeente geen positievo resultaten heeft opgeleverd. Er scheen dus thans alle aanleiding om de zaak weder ter hand te nemen op het punt, waar men haar in 1903 had laten liggen, en, nadat intusschen de onderhouds plichtigen tot het nakomen hunner verplichtingen waren aangeschreven en met behulp der gemeente de ergste misstanden waren opgeruimd hetgeen geschied is, is uitvoeriger in de stukken te vinden werd door ons onder dagteekening van den 4 Februari 1910 een uitvoerig schrijven tot Gedeputeerde Staten gericht, dat bij het dossier is gevoegd en waarbij wij verzochten te bevorderen dat een provinciaal subsidie zou worden verleend in de navolgende verbetering van den trekweg, die rekening hield mot de woorden van het boven aangehaald Statenbesluit van 11 Juli 1899. Bij dit verbeteringsplan dan is bij het eerste gedeelte, van den weg van de stad af, gerekend op een kruinbreedte van 8 Meter en is een basaltkado ontworpen, terwijl behoudens een klein gedeelte, bij de kadastrale num mers 537 en 883, waar een 5 Meter breede bestrating eveneens met basaltkade geprojecteerd is, voor het overige gedeelte tot den Vierhuisterweg deels op bestrating van 5 Meter, deels op oen begrinding van 4 Meter gerekend is. Deze laatste weg, die 5 Meter breed is, zou op 3 Meter breedte worden begrind en met den trekweg in verbinding worden gebracht. Waar geen basaltmuur was gedacht, zou een oeverbeveiliging van teenbe schoeiïng worden ontworpen. Wij doelden bij ons schrijven nog mede, dat wij, indien tusschen Gedeputeerde Staten en ons college terzake overeenstemming zou worden verkregen, een raadsbesluit zouden trachten uit te lokken, waarbij op den overeengekomen voet de medewerking der provincie aan de Staten zal worden aangevraagd, terwijl alsdan dezerzijds het noodige zal worden verricht om den trekweg in eigendom en onderhoud van belanghebbenden, al dan niet met particuliere bijdragen, over te nemen. Bij schrijven van 23 Maart 11. hebben Gedeputeerde Staten evenwel medegedeeld, dat het Statenbesluit van 11 Juli 1899 niet het oog had op de gedeelten trekweg in onze gemeente gelegen, zoodat bij ver betering daarvan niet op den steun der provincie valt te rekenen. Deze houding van het gewestelijk bestuur, wij kunnen het ons niet ontveinzen, heeft ons, gezien het meergenoemde Statenbesluit, zeer bevreemd en teleurgesteld en men is thans weer evenver als in 1899, want het provinciaal reglement op het verleenen van bijdragen voor den aanleg van kunstwegen, dat Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 25 April 1911. 81 van 1851 dateert en waarnaar het schrijven verwijst, kan voor het beoogde doel niet dienen. Wij leggen U thans de stukken ter kennisneming over en stellen U, onder mededeeling dat Burgemeester en Wethouders zullen voortgaan met, zoo daartoe termen zijn, van de onderhoudsplichtigen van den Dokkumer trekweg datgene te eischen, waartoe zij verplicht zijn, ten opzichte van het adres van het bestuur van het St. Anthony Gasthuis voor aan adressant te berichten, dat de pogingen om van het gewestelijk bestuur eene geldelijke tegemoetkoming te verkrijgen voor eene afdoende verbetering van den trekweg hebben gefaald, zoodat van zijne aanbieding om ook zijnerzijds daarin bij te dragen tot 's Raads leedwezen moet worden afgezien, terwijl naar aanlei ding van het aan de orde zijnde adres van Nicolai c.s. worde besloten adressanten te doen antwoorden, dat door de gemeente aan het herstellen van dien weg niet kan worden gedaan. De beraadslaging wordt geopend. De heer Menalda zou gaarne eene enkele inlichting ontvangen. Op de 3e pagina van het voorstel wordt gezegd dat Burgemeester en Wethouders zeer teleurgesteld waren door de weigering van Gedeputeerde Staten om subsidie te verleenen en dat hun die weigering bevreemdde. Verder geven Burgemeester en Wethouders als reden daarvan op „want het provinciaal reglement op het verleenen „van bijdragen voor den aanleg van kunstwegen, dat „van 1851 dateert en waarnaar het schrijven verwijst, „kan voor het beoogde doel niet dienen". Spreker vraagt„waarop berust deze zienswijze" [lij heeft het bedoelde reglement voor zich dat, hoe wel het herzien is, dezelfde strekking heeft behouden. Spreker kan er dan ook niet in lezen, dat de middelen om subsidie te krijgen uitgeput zijn. Er kan nog wel een poging worden gedaan om subsidie te erlangen. Wel is dit eventueel te ontvangen subsidie niet aan lokkelijk, maar spreker acht het oogenblik nog niet gekomen om do zaak als geëindigd te beschouwen. Van eene tegemoetkoming der onderhoudsplichtigen stelt spreker zich niet veel voor. De heer Komter (wethouder) wijst er op dat deze zaak ons al sedert jaren bezig heeft gehouden. De heer Beekhuis en spreker hebben de gemeente vertegen woordigd, toen er in vereeniging met andere gemeen tebesturen is getracht iets van de provincie gedaan te krijgen. Die poging is mislukt. De conclusie van hen die zich dezerzijds toen met de zaak hebben bemoeid, kwam hierop nêer, dat de gemeente alleen dan tot overname en verbetering van den trekweg moet overgaan als zij eene belangrijke subsidie van de provincie kreeg. De trekweg heeft, vooral door het steeds toenemend stoombootverkeer, zeer veel te lijden. Het onderhoud zal dan ook, tenzij de verbetering grondig plaats hebbe, zeer veel kosten. Waar nu artikel 2 van het bedoelde Provinciaal Reglement zegt „de subsidie zal hoogstens dertig procent bedragen „van het beloop der kosten, waarvoor de aanleg zal „zijn uitbesteed, naarmate het provinciaal belang, ter „beoordeeling der Staten, bij den aanleg betrokken is blijkt er een groot verschil te bestaan tusschen dat gene wat te krijgen is en wat wordt gevraagd. Er is toch 90 gevraagd en met 30 subsidie kan de gemeente de risico niet aanvaarden. Op grond van deze overwegingen zijn Burgemeester en Wethouders van oordeel dat de verbetering van den trekweg onder deze omstandigheden moet blijven voor rekening der tegenwoordige onderhoudsplichtigen. Den heer Menalda doet het genoegen dat hij er op gewezen heeft dat het nog te beproeven is om subsidie te krijgen. Wanneer de Raad dit niet wil, moet hij dat weten. Spreker is voorloopig voldaan. De beraadslaging wordt gesloten. Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders. 9. Rapport en voorstel van de Raadscommissie, benoemd den 20 December 1910, inzake het verleenen van concessie aan de Nederlandsche Tramweg-Maatschappij voor den aanleg en de exploitatie van een stoomtramweg a. van het station van den Staatsspoorweg in directe verbinding met de tramlijn DrachtenV'eenwouden, onder toekenning van een renteloos voorschot; b. van het station van den Staatssjooorweg tot den Harbinger straativeg, zulks met intrekking van de raadsbesluiten van 7 September 1897 en 9 Juli 1898 (bijlage no. 11). De beraadslaging wordt geopend. Do heer Beekhuis moet beginnen met zijn leed wezen uit te spreken over het feit dat de commissie genoodzaakt is geweest den Raad zoo laat in kennis te stellen met hare plannen en voorstellen. Zooals blijkt is eerst den Hen April de brief van den Mi nister ingekomen waarop moest worden gewacht, voor dat de Raad van de stukken kennis kon nemen. De commissie heeft zich toen gehaast aan de stukken de laatste hand te leggen en die gedrukt aan de leden rond te zenden. Deze hebben ze den 14en April ontvangen, zoodat zij 10 dagen tijd hebben gehad om van den inhoud kennis te nemen. Het spijt spreker en zijne medeleden der commissie, dat zulks niet eerder kon geschieden omdat nu de mogelijkheid is uitgesloten om de stukken in handen te stellen van Burgemeester en Wethouders ten fine van prae-advies, om de commissie voor de Openbare Werken te hooren of om andere voorbereidende maatregelen te nemen. Intusschen dankt spreker namens de commissie den Voorzitter, die zoo goed is geweest het punt op de agenda voor heden te plaatsen en den raadsleden reeds vooraf kennis te geven dat dit punt heden zoude worden behandeld. Spreker hoopt dan ook dat de leden zullen inzien dat het punt heden moet worden afgehandeld. De terreinen toch zijn voor het grootste gedeelte slechts tot 1 Mei in handen der commissie, zoodat vóór dien datum de beslissing dus moet vallen. Werd nu bijvoorbeeld voorgesteld de stukken in handen te stellen van Burgemeester en Wethouders, dan zou dit gelijk staan met verwerping van de voor stellen der commissie. Na dit te hebben vooropgesteld moet spreker in de eerste plaats er op wijzen dat hem van verschillende zijdon is gezegd dat hij in de zitting van 20 December 1910 onbillijk zou hebben gesproken tegenover den Minister. Spreker kan dit niet toegeven. Als men toch aandachtig heeft gelezen wat spreker toen heeft gezegd, dan blijkt duidelijk dat de strekking van zijn geheele betoog was te doen uitkomen dat de Minister naar zijn oordeel te hoog stond om niet van opinie te willen veranderen, als hem degelijke argumenten onder de oogen werden gebracht. De leden, die de stukken hebben gelezen, hebben begrepen, dat spreker goed heeft gezien. De Minister heeft te hoog gestaan om stijf op zijn stuk te blijven staan. Spreker is den Minister daarvoor dank verschuldigd. Wat spreker van zich zelf en van andere raads leden heeft verwonderd is dat men in de vorige

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1911 | | pagina 4