104 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 9 Mei 1911. Sprekers leermeester zei dikwijlsde meeste dwalingen worden door de geleerden begaan. Spreker is van oordeel dat de organisaties de beste mannen zullen afvaardigen en dat zij niet zullen vragen wie is van de partij, maar wie is het geschiktst. Wel zijn er nog werklieden die niet bij de organisatie zijn aangesloten en die hun kracht zoeken in hun isolement. Deze echter zijn te vergelijken met die menschen, waarvan een spreekwoord zegtde een zaait, een ander maait. Bij die maaiers sluiten deze menschen zich dan gewoonlijk aan en natuurlijk dringen zij naar de voorste gelederen. Nu kan het gebeuren dat er in het scheidsgerecht eene partijstemming plaats heeft. Zooiets kan in alle commissiën, ja in den Raad zelfs gebeuren, hoewel, waar onzerzijds dit wordt opgemerkt, men altijd ten antwoord krijgtwij bevelen alléén de geschiktsto menschen aan Spreker is van oordeel dat deze kwestie gedurende 1 of 2 jaar gerust aan de werklieden kan worden overgelaten. Dan kan men zien of zij hoog genoeg staan om dat vertrouwen te verdienen. Blijkt het dat dit niet het geval is en dat zij dus nog in de vlegeljaren verkeeren, dan kan er altijd verandering worden aangebracht. Spreker gelooft niet dat er sprake van een partijstemming zal zijn. De heer Burger zal niet ingaan op de groote kwestie van een permanent scheidsgerecht, daar hij zelf nog niet weet wat hij te dien opzichte wil, maar hij vraagt het woord vooral naar aanleiding van de mededeeling van den Voorzitter, dat bij de algemeene beschouwingen aan de orde komen de motie en sprekers amendement De Voorzitter interrumpeert den heer Burger en wijst er op dat hij meent te hebben gezegd, dat het de bedoeling van den heer Burger zou kunnen zijn om de motie der voormalige commissie bij de alge meene beschouwingen ter sprake te brengen. De motie is echter volgens spreker pas op haar plaats nadat is uitgemaakt of het voorstel-Koopmans JansenLautenbach zal worden behandeld of niet. De heer Burger meent dat wanneer wordt besloten tot behandeling van het voorstel-KoopmansJansen Lautenbach de behandeling van het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt geschorst. Hij geeft dan echter in overweging de vraag, of er ook aanleiding is, de motie reeds aanstonds in behandeling te nemen. Spreker wil dit gaarne aan den voorzitter overlaten. Wat de amendementen van bijlage 14 betreft, deze strekken tot het aanbrengen van bepaalde verbeteringen en vereenvoudigingen in het voorstel van Burgemoes- ter en Wethouders. Wanneer evenwel wordt be sloten tot het invoeren van een permanent scheids gerecht, worden ze ingetrokken. Spreker kan ze dus voorloopig gevoegelijk laten rusten, aangezien ze pas aan do orde komen als de principieele kwestie is be sproken, tenzij mocht worden ingegaan op de kwestie of de secretaris permanent moet zijn De Voorzitter stelt zich voor dat de Raad, als hij mocht besluiten om het voorstel-KoopmansJansen Lautenbach in behandeling te nemen, de verdere be handeling van het voorstel van Burgemeester en Wet houders zal staken, omdat, met alle waardeering voor den arbeid die geleverd is, deze niet in behandeling kan worden genomen zooals die er ligt. De heer Burger zal trachten duidelijk te maken waarom hij aarzelt. Als men vraagt, wat is in abstracto het beste scheidsgerecht, dan zou hij pertinent ant woorden, dat van den heer Feddema. Wanneer toch de benoeming door den Raad geschiedt, dan zou de meest mogelijke onpartijdigheid gewaarborgd zijn. Wanneer de Raad niet zoo'n bij uitstek ongeschikt lichaam was om in geschillen te beslissen, zou hij zelf scheidsrechter kunnen zijn en de werklieden zouden daarmee niets minder goed uit zijn dan met welk ander scheidsgerecht ook. Wanneer er toch maar de minste kwestie van is, dat de rechten van een werkman, al is het nog zoo miniem, miskend zouden kunnen zijn, gaat er langs do tafel van den Raad een stroom van sympathie. De niet ingenomen heid tegen een werkman is bij den Raad boven allen twijfel verheven. Het doet spreker dan ook genoegen dat hij niet heeft gehoord, dat de verkiezing van den Voorzitter van het scheidsgerecht door den Raad aanleiding zou geven tot partijdigheid en hij herhaalt dat do Raad het meest geschikte lichaam is om een permanent scheidsgerecht te kiezen. Nu zou de heer Feddema uit dit gesprokene kunnen opmaken dat spreker voor het voorstel van dat raads lid is. Doch wij zijn met het Werklieden-reglement op weg om te trachten, een nieuwe organisatie te geven aau de dienstverhoudingen van de werklieden in ge meentedienst, evenals zulks bij het arbeidscontract is geschied ten opzichte van de privaatrechtelijke ar beidsverhoudingen. Het vaststellen van een Werk liedenreglement is de erkenning van het feit, dat de moderne toestanden scherpe tegenstellingen hebben geschapen tusschen de administratie en de geadmini streerde!), tusschen de werkgevers en werknemers. Er wordt erkend dat datgene, wat vroeger werd over gelaten aan de aartsvaderlijke verhoudingen tusschen de werklieden en hunne superieuren, thans roept om rechtsregeling. Daarom heeft de Raad een Werklieden reglement samengesteld. Van dat Werklieden-reglement nu is het scheids gerecht een noodzakelijk complement, omdat geschillen, die niet op oude aartsvaderlijke wijze kunnen worden opgelost, moeten worden berecht door een college, geheel staande buiten de administratie. Nu is het echter wel eigenaardig, dat de werklieden over het algemeen van oordeel zijn, dat een goed oordeel over kwesties, de arbeidsverhoudingen enz. betreffende, niet mogelijk is bij een college als de heer Feddema zich voorstelt, buiten den Raad om gekozen, en dat daarom de helft der leden door hen zelf moet worden gekozen. Anders hebben zij een gevoel, daar de gekozenen niet zijn uit hun eigen stand en klasse, dat deze hun standpunt niet zuiver zullen kunnen begrijpen. Tegenwoordig wordt gelukkig niet met zooveel opgeblazenheid over klassen-justitie geredeneerd, maar de werklieden zouden een dergelijk scheidsgerecht, als de heer Feddema zich voorstelt, klassen-justitie kunnen noemen, dat wil zeggen door zijn samen stelling ongeschikt om de nooden en behoeften der werkmansklasse goed te beoordeelen en wellicht zou die opvatting niet geheel onjuist zijn. Spreker be twijfelt het vermogen van de leden van een dusdanig scheidsgerecht om zich op de juiste wijze in de zaken in te denken. De heer Feddema zou daarom kunnen voorstellen om zijn voorstel aan te vullen met de bepaling, dat de Raad zal kiezen uit candidaten, voor gedragen door groepen gemeentewerklieden, b.v. door groepen van 10. Zoolang deze kwestie niet is uit gemaakt, is van het voorstel van den heer Feddema de sociale bevrediging niet te verwachten. Dat is de reden van sprekers aarzeling. Komt men nu tot het stelsel van door belang hebbenden gekozen leden, dan mag men van die leden geen werkelijke onpartijdigheid verwachten en dan is het spreker vrijwel onverschillig of die leden voor langen tijd worden gekozen of voor elk geval afzon derlijk. Zoowel bij het systeem van Burgemeester Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsda«- 9 Mei 1911. 105 en Wethouders als bij de andere zal men geen absoluut onpartijdige scheidsrechters krijgen. Nu acht spreker dit niet zoo'n groot bezwaar. Maar bij do verkiezing voor een reeks van gevallen in eens, dus bij een permanent scheidsgerecht, krijgen wij dezen toestand, dat de eene organisatie voor alle werklieden beslist en wee dan den weikman die niet tot de organisatie behoort. Voor deze kan de partijdigheid noodlottig worden. Nu kan gelukkig de Voorzitter de gevolgen stuiten en spreker heeft deze zaken dan ook alleen geopperd om den twijfel, die bij hem bestaat, duidelijk te doen uitkomen, teneinde den leden, die zich daartoe geroepen voelen, de gelegenheid te geven spreker te overtuigen. Spreker is ook niet zoo erg bevreesd voor een scheidsgerecht dat, behalve den voorzitter, uit voor elk geval gekozen scheidsrechtei's bestaat. De voor zitter daarvan heeft te werken met vier leden, die twee aan twee wellicht als min of meer partijdig moeten worden beschouwd. Dit is echter ook het geval in een permanent ge kozen scheidsgerecht., maar de voorzitter moet zijn het onpartijdig element, dat richting geeft aan de rechtspraak. Wanneer dan werkelijk mocht blijken, dat de stom jjvan den voorzitter den doorslag moet goven tusschen die van 2 partijdige groepen, dan hebben zij iets dat nog niet zoo verwerpelijk is, want dan heeft men feitelijk één enkelen onpartijdigen rechter, aan wiens rechtspraak het groote voordeel verbonden is, dat hij in raadkamer kan beraadslagen met deskundige personen. Daarom acht spreker het systeem van Burgemeester en Wethouders nog zoo slecht niet. De heer Oosterhoff (wethouder), wil beginnen met den hoer Zandstra te doen opmerken, dat deze iets heeft gezegd dat op een misverstand moet berusten. Dit raadslid heeft n.l. beweerd, dat Burgemeester en Wethouders in hun systeem oppermachtig zullen worden, omdat de Raad den voorzitter van het scheids gerecht moet kiezen uit eene voordracht, door Bur gemeester en Wethouders ingediend. Dit nu is niet juist. Van een voordrucht is n.l. geen sprake, het is eene aanbeveling, zoodat de Raad daar buiten om kan benoemen. Wat de tweede opmerking van den heer Zandstra betreft, dat n.l. in de voorgestelde ver ordening niets is bepaald omtrent het al of niet uit betalen van hot loon aan een werkman in geval van schorsing, deze kwestie is geregeld bij artikel 47 van het Werklieden-reglement, zoodat daarover in deze verordening niet weer behoefde te worden gesproken. De andere bezwaren loopen om de groote kwestie van de samenstelling van het scheidsgerocht. Door het meerendeel der leden is bestreden het denkbeeld van een scheidsgerecht voor ieder voorkomend geval. Ook de heeren Koopmans, Jansen en Lautenbach wilden een permanent college en de heer Feddema onder steunt dien wensch, zij het dan ook op geheel andere gronden. De heer G. W. Koopmans heeft gezegd dat hij zich aansluit bij het gesprokene in de ver gadering van de gemeente-werklieden. Spreker vindt in dat gesprokene weinig andere argumenten, dan meer routine en grootere onpartijdigheid. Burgemees ter Wethouders kunnen niet toegeven dat, wanneer men een permanent scheidsgerecht heeft, do leden zoo heel veel meer routine zullen krijgen dan van een scheidsgerecht volgens het voorstel van Bur gemeester en Wethouders. Het aantal keeren, dat straf gegeven wordt, is gering, n.l. 6 a 7 maal in een jaar en wanneer dit nu nog zal afnemen zooals in andere plaatsen door het instellen van een scheids gerocht schijnt te zijn geschied, zal het scheidsgerecht weinig te doen krijgen en zal de routine der leden wel niet zoo heel groot worden. Wat de onpartijdig heid betreft is spreker het eens met den heer Burger, n.l. dat men in beide gevallen geen onpartijdige scheidsrechters zal krijgen. Nu mag het waar zijn dat de scheidsrechters, benoemd zooals Burgemeester en Wethouders voorstellen, iets meer partijdig zijn, dan die van het voorstel van de heeren Koopmans, Jansen en Lautenbach, dit kan echter niet opwegen, tegenover het groote voordeel, dat het voorstel van Burgemeester en Wethouders geeft. De scheidsx'echters toch moeten allereerst het volkomen vertrouwen be zitten van hem, over wiens zaak zij hebben te oor- deelen. Dit hebben Burgemeester en Wethouders dan ook vooropgezet. In dit verband is het opmer kelijk dat alleen de Nederlandsche Bond van ge meente-werklieden zich over het ontwerp heeft uit gesproken en dat van de Christelijke werklieden en van den Federatieven Bond niets is gehoord. Hebben deze werklieden dan niet dezelfde belangen als de leden van den Nederlandschen Bond Zeer zeker maar zij zijn in de minderheid en gevoelen dat zij niet in het scheidsgerecht een plaats zullen krijgen, maar wel twee mannen van de meerderheid. Het is toch van genoegzame bekendheid, dat die afdeelingen niet zoo erg vriendschappelijk tegenover elkaar staan. En nu mag zeker met recht gevraagd worden of een lid van den Christelijken of Federatieven Bond die straf krijgt, in do aldus benoemde leden van het scheidsgerecht zijne vertrouwensmannen zal kunnen zien. Men heeft ook beweerd dat een permanent scheids gerecht beter rekening kan houden met de bijzondere omstandigheden, die zich hebben voorgedaan. Elk scheidsgerecht kan echter steeds een deskundige om voorlichting vragen, maar het heeft veel meor voor dat er in het scheidsgerecht zelf terzake kundige mannen zitten. Dit is mogelijk bij een scheidsgerecht zooals Burgemeester en Wethouders zich dat voor stellen. Spreker wil niet uitgaan van kwade ver onderstellingen. De omstandigheden echter leiden er toe te veronderstellen, dat er achter de geopperde groote bezwaren iets meer zit. Aan het personeel van do Nederlandsche Tramwegmaatschappij toch is eene oproeping gezonden om bij de verkiezing van een lid van het scheidsgerecht zoo getrouw mogelijk op een lid der organisatie te stemmen, onder bijvoeging, dat deze alsdan controle zal kunnen uitoefenen op den gekozene. Burgemeester en Wethouders willen op grond van een en ander aan de gestraften zelf het recht geven twee scheidsrechters aan te wijzen. De heer de Jong is een voorstander van een per manent scheidsgerecht, omdat hij van oordeel is dat dit het meest onpartijdig is. De heer Burger zegt wel dat men nooit een geheel onpartijdig scheids gerecht zal krijgen, maar de meeste kans op een zoo onparijdig mogelijk scheidsgerecht heeft men als de ledon niet voor elk geval afzonderlijk worden aange wezen. Men zal het spreker toestemmen dat wanneer dit laatste geschiedt, de betrokken werkman menschen zal kiezen, die het met hem eens zijn, terwijl Burge meester en Wethouders zulks ook zullen doen. Wan neer dan nog de voorzitter door don Raad gekozen wordt uit eone aanbeveling door Burgemeester en Wethouders zal deze allicht ook staan aan hun kant. Er komen dan twee partijen tegenover elkaar te staan, in plaats van een onpartijdig scheidsgerecht. De heer Feddema heeft gezegd dat door het aan nemen van zijn voorstel partijstemming zal worden voorkomen. Hij redoneert toch alduswanneer de werklieden twee scheidsrechters aanwijzen, worden dit twee sociaal-democraten en wel van het aller zuiverste water. Do heer Feddema schijnt te vergeten dat juist de benoeming door don Raad de oorzaak zal zijn van eeno partijstemming, want als do Raad

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1911 | | pagina 6