140 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 27 Juni 1911.
voorkomt, dat men den werkman in zijne rechten
bekort als men hem niet toestaat zich te laten bijstaan
op de zitting van het scheidsgerecht. Dat is de hoofd
zaak, de inzage der stukken is daarnevens slechts bij
zaak. Maar waarom zou men dan, als men den werk
man toestaat een raadsman mee te nemen naar de
zitting, dezen de inzage der stukken weigeren Geheim
houding omtrent de stukken is toch nergens opgelegd.
De geheimhouding, bedoeld in het laatste lid van
artikel 15, geldt den rechter, niet den werkman, die
beroep instelt. Men kan iemand, die beroep instelt,
niet het recht ontnemen de stukken in te zien, maar
hem ook niet verplichten dit geheim te houden. In
de gewone strafrechtspleging heeft de beklaagde met
zijn raadsman toegang tot de stukken en daar is niet
uitdrukkelijk geheimhouding opgelegd. Die raadsman
is echter een advocaat, die staat onder de tucht van
een rechterlijk college. Daar is dus practisch discretie
vrijwel verzekerd, doch bij een willekeurig raadsman,
die een werkman zich kiest, gaat zulks moeilijker.
Doch al komt de werkman alleen, zonder raadsman,
de stukken inzien, dan is geheimhouding evenmin
verzekerd. Men kan immers den werkman niet be
letten afschriften te maken van de stukken en daar kan
hij mee doen wat hij wil. Wanneer men den werk
man een raadsman wil laten nemen, moet deze ook
toegang hebben tot de stukken. Spreker hoopt dat
de Raad zich er rekenschap van zal geven, dat het
hier geldt de zeer principieele en zeer belangrijke
vraag van de al of niet toelating van raadslieden.
De heer G. W. Koopmans had niet gedacht dat het
noodig was dit amendement te verdedigen. Wanneer
toch Burgemeester en Wethouders de stukken willen
inzien, zullen zij zelf niet naar den secretaris van het
scheidsgerecht gaan, maar den gemeente-secretaris
opdracht geven. Dan kan ook niet worden verboden
dat de werkman iemand meeneemt, die op de hoogte
is, om hem uitleg te geven van hetgeen hij niet begrijpt.
Spreker ziet niet in dat er iets tegen het amende
ment is.
Den heer Oosterhofï (wethouder) komt het voor dat
het amendement niet noodig is. De gestrafte heeft
toch het recht op te geven, wie hij als getuigen wenscht
te hebben gehoord. Dit is toch voldoende waarborg.
De heer Burger wijst er op dat het hooren van
getuigen hier niets mee te maken heeft. Het geldt
hier de kwestie van de bestudeering der zaak.
De heer Oosterhoff (wethouder) antwoordt dat het
gewoonlijk de kwestie is van het al of niet bewezen
zijn van een feit en dit moet door getuigen worden
vastgesteld. Daardoor zijn toch alle rechten van
den werkman gewaarborgd.
De heer Burger herhaalt, dat de kwestie of getuigen
kunnen worden opgeroepen, niets ter zake doet.
Wanneer de werkman met iemand de stukken komt
inzien, kan deze hem uitleggen wat er mee bedoeld
wordt. Wanneer er een schriftelijke gecompliceerde
aanval tegen den werkman wordt gericht, moet hij
iemand hebben die beter dan hij zelf kan verstaan,
waar het zwaartepunt ligt.
Het amendement-Zandstra wordt verworpen met
10 tegen 8 stemmen.
Vóór stemmen de heeren Berghuis, Zandstra, G.
W. Koopmans, Lautenbach, Tijsma, Feitz, Burger en
Besuijen.
Tegen de heeren J. Koopmans, Beucker Andreae,
Fransen, Feddema, Hartelust, Oosterhoff, Komter,
Schoondermark, Haverschmidt en Menalda.
Artikel 14 wordt met algemeene stemmen onver
anderd vastgesteld.
Artikel 15, le, 2e en 3e lid, worden met algemeene
stemmen onveranderd goedgekeurd.
Aan de orde is artikel 15, 4e lid, met het daarop
door de heeren Burger en Beekhuis ingediende amen
dement.
De beraadslaging wordt geopend.
De heer Burger wijst er op, dat in het oorspronke
lijk artikel van Burgemeester en Wethouders stond
„het in raadkamer verhandelde wordt geheim gehouden".
Spreker zou daar niet tegen zijn opgekomen, maar
met deze redactie hebben Burgemeester en Wethouders
de zaak niet duidelijker gemaakt. Het schijnt nu
dat niet alleen alles, wat in raadkamer wordt ver
handeld, geheim is, maar ook alles wat b.v. op de
plaats van de gasfabriek wordt opgemerkt. Dat kan
niet de bedoeling zijn, want als bij een plaatselijk
onderzoek iets wordt opgemerkt, dat voor de zaak
van belang is, dient dit op de zitting te worden be
sproken en zal ook het vonnis daarvan melding moeten
maken.
De heer Beekhuis en spreker hebben de zaak der
geheimhouding gesplitst en daarvoor de terminologie
gekozen van de Beroepswet en de wet op de rechter
lijke organisatie. Het geamendeerde 4e lid regelt de
kwestie van geheimhouding der feiten, die tengevolge
van het proces den leden en den secretaris van het
scheidsgerecht bekend worden, terwijl het nieuw toe
te voegen 5e lid de geheimhouding omtrent het ver
handelde in raadkamer behandelt.
De beraadslaging wordt gesloten.
Burgemeester en Wethouders nemen het amendement
van de heeren Burger en Beekhuis over, waarna het
gewijzigde 4e en het nieuwe 5e lid met algemeene
stemmen worden vastgesteld.
Aan de orde is artikel 16 le lid.
De beraadslaging wordt geopend.
De heer Zandstra zou gaarne zien dat een arbeider
het recht had een verdediger te laten optreden. Niet
iedere arbeider toch kan praten en is in staat te zeggen
wat hij meent. Daarom stelt spreker voor aan het
le lid toe te voegen
„deze kan zich door een zelf gekozen verdediger
doen bijstaan."
De Voorzitter deelt mede dat door den heer Zandstra
wordt voorgesteld aan artikel 16, le lid toe te voegen
„deze kan zich door een zelf gekozen verdediger
„doen bijstaan."
Dit amendement wordt ondersteund en maakt tegelijk
met het voorstel van Burgemeester en Wethouders
een onderwerp van beraadslaging uit.
De heer Burger is het met den heer Zandstra eens.
Hij is van oordeel dat de Raad dit amendement
moet aannemen.
De heer Feddema begrijpt noch den heer Burger,
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 27 Juni 1911. 141
noch den heer Zandstra. Men heeft een scheidsgerecht
in het leven geroepen, dat uitspraak moet doen als
een werkman zich door een straf bezwaard gevoelt.
In dat scheidsgerecht zitten 2 werklieden, 2 andere
leden niet-werklieden en een voorzitter door den Raad
gekozen. Het is dus zoo onpartijdig mogelijk. Waarom
nu een werkman, die de hulp van het scheidsgerecht
inroept, nog een raadsman moet meenemen, is spreker
niet duidelijk. Spreker begrijpt dan niet meer wat
een scheidsgerecht is. De heer Burger verwart
dit komt misschien omdat deze zelf jurist is het
scheidsgerecht met een rechtbank.
De kwesties, waarover het scheidsgerecht uitspraak
moet doen, gaan over een opgelegde straf. De moge
lijkheid is al geopend om getuigen en deskundigen
te doen oproepen en nu zal men den werkman ook
nog in de gelegenheid stellen een verdediger mee te
nemen. Op die manier ontneemt men het scheidsge
recht zijn karakter als zoodanig. Burgemeester en
Wethouders kunnen zich dan ook nog wel door een
verdediger doen bijstaan, waardoor de debatten voor
het scheidsrecht slechts in spitsvondigheden zullen
verloopen. De heer Burger schudt met zijn hoofd,
maar spreker durft beweren dat dit raadslid van een
scheidsgerecht dan niet het minste benul heeft.
De heer Tijsma is van oordeel dat bij een zuiver
scheidsgerecht geen getuigen of deskundigen moeten
worden geroepen. De feiten behooren dan eigenlijk
reeds vast te staan. Waar men hier nu getuigen kan
hooren, kan men desnoods van rechtbank spreken,
maar men kan het college ook wel scheidsgerecht
noemen. Spreker wil er echter op wijzen dat het
voor iemand die beroep instelt om de terminologie
der verordening te gebruiken en die niet in staat
is zich zelf te verdedigen, van belang is iemand te
hebben, die hem daarin bijstaat. Spreker had daarom
bij dit artikel hetzelfde willen voorstellen als de heer
Zandstra heeft gedaan, maar hij heeft het achterwege
gelaten met het oog op de bij artikel 14 gevallen
beslissing.
Een werkman staat door zijn mindere ontwikkeling
in eene zooveel zwakkere positie en als die kan
worden versterkt, mag dit wel gebeuren.
De heer Hartelust stelt zich op het standpunt dat
het scheidsgerecht den aangeklaagde niet vijandig is.
Het is een kwestie van goede trouw aan weerskanten
en daarom acht spreker een verdediger niet op zijn
plaats.
De heer Tijsma zal geen oogenblik de goede trouw
in twijfel trekken. Al staat men echter tegenover
een onbevooroordeeld college, dan is het nog van
belang dat het college het standpunt kent van hem,
die het beroep instelt. Wanneer deze de gave mist
om dat standpunt toe te lichten, is het voor hem
van belang een raadsman te hebben.
De heer Zandstra merkt op dat over een zoo een
voudige zaak zooveel wordt geredeneerd. Het is toch
duidelijk dat een scheidsgerecht wat anders is dan
een commissie tot beslechting van geschillen, het is
wel degelijk een rechtscollege, dat oordeelt over
straffen of ontstane conflicten, en dat, alvorens daar
een oordeel over uit te spreken, op de hoogte moet
zijn van alles wat daarop betrekking heeft.
Waar nu in artikel 12 sprake is van het hooren
van getuigen en deskundigen, is het, dunkt spreker,
noodzakelijk, dat de werkman zich door een verdediger
kan doen bijstaan, die zijn zaak tegenover de des
kundigen van Burgemeester en Wethouders zoo goed
mogelijk weet toe te lichten. Er is alles voor te
zeggen dat den werkman dat recht worde toegekend.
Niet allen zijn in staat hun woorden zóó uit te spreken,
dat zij in logisch verband hun zaak naar voren weten
te brengen.
De heer Besuijen heeft, evenals de heer Burger,
het genoegen te behooren tot die menschen, die volgens
den heer Feddema geen verstand hebben van een
scheidsgerecht. Spreker zou gaarne willen dat de
heer Feddema eens een definitie van een scheids
gerecht gaf. Spreker stelt zich een scheidsgerecht
voor als een Raad van Beroep. Iemand is gestraft,
is daarmede niet tevreden en zoekt het hooger op.
Bij kleine zaakjes voor den kantonrechter, waar mis
schien 50 ct. boete op staat, kan de beklaagde zich
doen verdedigen door een advocaat. Voor het scheids
gerecht zal zoo'n verdediger alleen trachten de zaak
van den gestrafte zoo duidelijk mogelijk te maken.
Wat nu de vijanden betreft, de vijand van den ge
strafte is hij, die de straf heeft opgelegd. Deze zal
zijn uitsterste best doen die straf gehandhaafd te
krijgen, anders maakt hij een fiasco. Wanneer nu een
arbeider, die tot de minst ontwikkelden behoort, niet
op kan tegen een flux de bouche van den betrokken
Directeur of den vertegenwoordiger van Burgemeester
en Wethouders, wordt het scheidsgerecht onvolledig
ingelicht en gaat het af op de inlichtingen van hem, die
het best heeft gesproken en de arbeider wordt de dupe.
Zoo beschouwt spreker het scheidsgerecht en hij meent
dat een andere opvatting niet mogelijk is.
De heer Burger acht het door den heer Besuijen
gesprokene juist. Spreker heeft echter een geheel
ander argument waarom den werkman het recht moet
worden gegeven zich door een verdediger te doen
bijstaan.
Een scheidsgerecht, zooals wij het thans regelen,
is geheel analoog aan onze raden van beroep. Deze
raden heeten dan ook in Duitschland en Oostenrijk
Schiedsgericht en in Frankrijk conseil d'arbitrage.
In onze beroepswet is die term vermeden, omdat men
meende, overeenkomstig de terminologie van ons wet
boek van burgerlijke rechtsvordering onder scheids
gerecht alleen te moeten verstaan een college, aan
welks rechtspraak partijen zich vrijwillig onderwerpen.
In dien zin zouden wij hier ook niet van een scheids
gerecht mogen spreken. Feitelijk is ons scheidsgerecht
een rechterlijk college, door de verordening ingesteld
en aan de partijen van buiten af opgelegd.
De heer Feddema is niet zeer vriendelijk geweest,
maar nog minder juist. Het is niet waar dat voor
een scheidsgerecht nooit een verdediger optreedt.
Spreker heeft zelf wel zitting gehad in scheidsge
rechten in den eigenlijken zin des woords, waar
partijen zich door advocaten lieten bijstaan of ver
tegenwoordigen.
Waar Burgemeester en Wethouders zelf niet be
hoeven te komen, maar een ambtenaar kunnen sturen,
zet men den werkman achteruit als men hem niet
toestaat een raadsman te nemen. Als voorzitter van
den raad van beroep heeft spreker steeds den indruk
gekregen, dat het in eenigzins lastige zaken wensche-
lijk is in het belang van 's rechters onpartijdigheid, als
de partij door een kundig raadsman wordt bijgestaan.
Anders voelt de rechter zich dikwijls genoodzaakt
zelf voor hem te pleiten en dit is gevaarlijk, daar het
allicht aanleiding kan geven tot eenige partijdigheid,
omdat men van zelf gevonden argumenten niet licht
afraakt.
De beraadslaging wordt gesloten.
Het amendement-Zandstra wordt aangenomen met
14 tegen 4 stemmen.