Vergadering van Dinsdag 11 Juli 1911.
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 27 Juni 1911.
Vóór stemmen de heerenBerghuis, Zandstra, J.
Koop mans, Beucker Andreae, Fransen, G. W. Koop-
mans, Lautenbach, Hartelust, Haverschmidt, Tijsma,
Feitz, Menalda, Burger en Besuijen.
Tegen de heeren Feddema, Oosterhoff, Komter en
Schoondermark.
Het aldus gewijzigde le lid van artikel 16 en het
2e lid, onveranderd, worden met algemeene stemmen
Artikel 17 en artikel 18 le en 2e lid worden met
algemeene stemmen onveranderd vastgesteld.
Aan de orde is artikel 18, 3e lid met het daarop
door de heeren Burger en Beekhuis ingediende
amendement.
De heer Burger wijst er op dat het hier weer dezelfde
kwestie is als straks bij artikel 15. Het amendement
is ingediend om de zaak duidelijker te maken en de
redactie is weer gevolgd van de Beroepswet en de
wet op de rechterlijke organisatie. Spreker stelt voor
het nieuwe 3e lid en het voorgestelde onder IV samen
te voegen. Dan is vernummering niet noodig.
De beraadslaging wordt gesloten.
Burgemeester en Wethouders nemen het amendement
op het 3e lid benevens de toevoeging onder IV over.
Deze wijzigingen worden hierna met algemeene
stemmen onveranderd vastgesteld.
Aan de orde is artikel 18, 4e lid, met de daarop
door de heeren Burger en Beekhuis ingediende
amendementen.
De heer Burger wijst er op dat bij de stemming
de volgorde onverschillig is, maar dat het belang zit
in de volgorde, waarin de eerste beraadslaging wordt
gevoerd. Het is de bedoeling dat het jongste lid het
eerst het woord zal voeren, omdat verondersteld
wordt dat deze dan vrijer zijn eigen oordeel zal zeg
gen. Door de samenvoeging van de beide gedeelten
van sprekers amendement moet nu in plaats van
„vijfde lid", worden gelezen„vierde lid".
De amendementen van de heeren Burger en Beekhuis
worden met algemeene stemmen aangenomen.
Artikel 19 wordt met algemeene stemmen onver
anderd vastgesteld.
De heer Burger stelt voor, daartoe aangemoedigd
door een wethouder, terug te keeren tot artikel 14,
2e lid. Waar nu de werkman het recht heeft een
raadsman mede te nemen naar de zitting, moet deze
ook toegang tot de stukken hebben.
Hiertoe wordt besloten en de beraadslaging over
artikel 14, 2e lid heropend.
De heer Zandstra stelt nu voor aan artikel 14 2e
lid, toe te voegen
„De in artikel 16 bedoelde raadsman wordt in de
„gelegenheid gesteld de op de zaak betrekking heb-
„bende stukken in te zien."
Deze toevoeging wordt door Burgemeester en
Wethouders overgenomen en artikel 14 2e lid, aldus
gewijzigd, opnieuw met algemeene stemmen vastgesteld.
De Voorzitter stelt voor, met het oog op het ver
gevorderde uur en het feit, dat de heer Lautenbach
het woord heeft verzocht over een punt, vreemd aan
de orde van den dag, de beraadslagingen over het
scheidsgerecht te schorsen tot de volgende vergadering.
De heer Burger kan in de volgende vergadering
niet aanwezig zijn en de voorstellers der motie, die
thans aan de orde zou moeten komen, hebben hem
de verdediging daarvan opgedragen. Over vier weken
is hij terug en hij zou daarom gaarne de beraadsla
ging tot zoolang willen schorsen.
Dienovereenkomstig wordt besloten.
De Voorzitter verleent thans het woord aan den
heer Lautenbach.
De heer Lautenbach zou de te houden interpellatie
gaarne tot de volgende vergadering uitstellen. Hij
vreest dat de zaak thans zal worden afgejakkerd en
dat zou hem spijten.
De Voorzitter stelt voor den heer Lautenbach verlof
te geven om zijne vragen in de volgende vergadering
te stellen.
De heer Oosterhoff (wethouder) geeft te kennen
dat Burgemeester en Wethouders den heer Lautenbach
thans toch niet hadden kunnen beantwoorden, aange
zien hij hen niet van te voren met zijn voornemen
in kennis had gesteld. Spreker zou het van belang
achten dat de heer Lautenbach de vragen schriftelijk
deed, dan kunnen Burgemeester en Wethouders
schriftelijk antwoorden.
De heer G. W. Koopmans zou den heer Lautenbach
in overweging willen geven de interpellatie uit te
stellen tot aan de vergadering, waarin het adres der
werklieden aan de orde komt. Dat is toch met
elkaar één zaak.
De heer Besuijen zou het, waar de heer Lautenbach
gaat interpelleeren over het verschil in loon voor en
na 1 Juli, beter vinden dat door Burgemeester en
Wethouders een gedetailleerde staat werd overgelegd
van de loonen vóór en na dien datum, de classificatie,
de functie en wat voor verder begrip noodig is. Dan
kunnen de leden de interpellatie beter begrijpen.
Spreker wil eene motie indienen die dat tot strekking
heeft.
De Voorzitter antwoordt dat de heer Besuijen die
motie niet behoeft in te dienen. Het ligt in de be
doeling van Burgemeester en Wethouders om die
staten aan den Raad over te leggen. Wanneer de
heer Lautenbach positief zegt wat hij wil, zal spreker
zijnerzijds en voo'r zoover het zijn departement aangaat
de loonstaten overleggen en de heer Oosterhoff zal
waarschijnlijk zulks ook wenschen te doen.
Hierna wordt de vergadering door den Voorzitter
gesloten.
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag II Juli 1911. 143
Tegenwoordig eerst 15, later 16 leden, te weten
de heeren de Jong, Wilhelmij, Fransen, Oosterhoff,
Berghuis, Zandstra, Schoondermark, Beucker Andreae,
van Messel, Lautenbach, Hartelust, G. W. Koopmans,
Besuijen, Haverschmidt en Beekhuis.
Later de heer Baart de la Faille.
Afwezig 7 leden, waarvan met kennisgeving de
heerenBurger, Komter, Menalda, Feitz, Feddema
en J. Koopmans.
Zonder kennisgeving de heer Tijsma.
Voorzitter de heer A. E. Zimmerman, Burgemeester.
I. De notulen der op Dinsdag 27 Juni 1.1. gehouden
vergadering worden gelezen en vastgesteld.
II. Wordt medegedeeld:
1. dat door Gedeputeerde Staten zijn goedgekeurd
de raadsbesluiten d.d. 27 Juni tot afstand in opstal
van een gedeelte van het kadastrale perceel gemeente
Leeuwarden sectie G no. 7193 aan A. Burg alhier en
tot koop van grond op den hoek van het Zuidvliet
en de Bote van Bolswertstraat van C. Bijkerk Hzn.;
2. dankbetuiging van mej. I. M. Kist, eervol
ontslagen leerares aan de school van Middelbaar
Onderwijs voor Meisjes, voor het haar toegekend
pensioen.
De mededeelingen 1 en 2 worden voor kennisgeving
aangenomen
3. de begrooting van inkomsten en uitgaven der
Stads-Armenkamer, dienst 1912.
Wordt in handen gesteld van de heeren Feitz, J.
Koopmans en Tijsma om onderzoek en rapport
4. de rekening en verantwoording van de inkom
sten en uitgaven van het Stads-Ziekenhuis over 1910.
Wordt in handen gesteld van de heeren Haverschmidt,
Hartelust en Fransen om onderzoek en rapport;
5. adres met memorie van toelichting van E.
Jongstra alhier, houdende verzoek om, indien tot
wegenaanleg nabij den Oostersingel wordt overgegaan,
hem van den thans gehuurden grond aldaar een ge
deelte in koop of in erfpacht af te staan.
Wordt in handen gesteld van Burgemeester en
Wethouders ten fine van prae-advies
6. schrijven van den heer D. Lautenbach, lid van den
gemeenteraad, houdende mededeeling, dat de vragen
die door hem aanvankelijk ter raadsvergadering van
27 Juni 1.1. zouden worden gesteld, luiden als volgt
1. zijn Burgemeester en Wethouders genegen aan
den Raad over te leggen een staat, vermeldende de
loonen der gemeente-werklieden, zooals die kort ge
leden zijn bepaald
2. Welke maatstaf is bij die loonregeling gevolgd
Aangezien de eerste vraag reeds toestemmend is
beantwoord, zou hij gaarne vernemen, wanneer die
loonstaat, zeker ook vermeldende het aantal dienst
jaren, ter inzage ligt.
Door Burgemeester en Wethouders zijn overgelegd
1. het voorstel van den Burgemeester aan het
college van 17 November 1910 betreffende de rang
schikking der vaste werklieden bij de afdeeling ge
meentewerken in loonklassen, welk voorstel is over
genomen, benevens de naamlijsten der werklieden van
den timmerwinkel en de plantsoenen, behoorende tot
's Burgemeesters particulier archief
2. het schrijven van 8 Juli 1.1. van den heer
Oosterhoff, wethouder, houdende eene lijst van de
loonen der werklieden bij de gem eentelijke gasfabriek
en eene van die der werklieden bij de stadsreiniging,
zooals die bij besluit van Burgemeester en Wethouders
d.d. 20/24 Mei 1.1. werden vastgesteld, welk besluit
tevens is bijgevoegd.
Wordt voorgesteld over te gaan tot de orde van
den dag.
De beraadslaging wordt geopend.
De heer Lautenbach moet beginnen het college van
Burgemeester en Wethouders dank te zeggen dat het
aan sprekers verzoek heeft voldaan en speciaal aan
den heer Oosterhoff voor de verstrekte inlichtingen.
Wat sprekers tweede vraag betreft, welke maatstaf
is aangelegd bij de bepaling van het loon, hier
omtrent wordt door den wethouder medegedeeld dat
deze is geweest „bekwaamheid en verantwoordelijkheid,
terwijl het bedrag van het loon bijna uitsluitend
afhankelijk is gesteld van het aantal dienstjaren."
De voorkomende afwijkingen, zegt de heer Oosterhoff.
vinden hare oorzaak in vroeger reeds genoten loon
en mindere bekwaamheid. Bovendien deelt de heer
Oosterhoff mede, dat de periodieke verhooging niet
om de drie jaar aan alle werklieden tegelijk zal plaats
hebben, maar telken jare aan ongeveer 1/3 gedeelte
zal worden uitgekeerd, waarbij de onregelmatigheden,
die thans tengevolge de bestaande toestanden misschien
nog voorkomen, niet geheel waren te vermijden, maar
successievelijk zullen verminderen. Dan zegt de heer
Oosterhoff, dat de opvatting, als zouden met de invoering
van het Werkliedenreglement alle loonen terstond
verhoogd worden, ten eenenmale onjuist is. Verder
betoogt de wethouder, dat de loonen bij gasfabriek
en reiniging met 2534.zijn toegenomen en be
rekent hij, dat, wanneer er 32 werklieden worden
afgetrokken, die wegens te weinig dienstjaren geen
verhooging ontvangen, de gemiddelde verhooging
0.47 bedraagt, daaronder niet begrepen de ver
hooging voor verlies van emolumenten.
Dat de toepassing van het Werkliedenreglement en
de indeeling in de loonklassen niet aller instemming
zoude verwerven is geen wonder. Wanneer het echter
allen schijn heeft, dat voor de ontevredenheid onder
de werklieden billijke reden bestaat, dan is er alle
aanleiding daarop in te gaan. Dit is dan ook de
oorzaak van sprekers vraag. Spreker kan natuurlijk
niet alle loonen bespreken en zal daarom slechts
hier en daar een greep doen. Hij wil daartoe be
ginnen met de reiniging. Hier zijn een smid en een
wagenmaker, die zelfstandig moeten werken, patroons
bekwaamheid bezitten, d.w.z. die volleerde vaklieden
zijn, in de 4e klasse geplaatst. Het komt spreker voor
dat de gewone berekening van het loon der knechten,
die onder een patroon werken, onjuist is. Deze werklieden
dienden minstens in de 8e klasse te worden geplaatst.
De scheepstimmerman is ook vakman, moet ook
zelfstandig werken en optreden. Hij staat in de 3e
loonklasse. Ook dit acht spreker onjuist. Voerlieden,
enkele met 30 dienstjaren, hebben nog jaren te dienen
alvorens zij hun maximum bereiken. Spreker vraagt
of dat billijk is en of door een dergelijke toepassing
niet alle energie zal worden gedood.
Twee voerlieden, met 27 en 23 dienstjaren, staan
in de 2e klasse en hebben hetzelfde loon als de man
met 30 dienstjaren, terwijl het een feit is dat zij,
door hunne functie voor de publieke veiligheid, en
anderdeels door de paarden en voertuigen die hun
worden toevertrouwd, geacht kunnen worden ferme,
flinke kerels te zijn.
Voormannen bij de tonnen staan in de 3e klasse
o.a. met 24 en 26 dienstjaren. Zij krijgen f 10.80
loon en genieten dus 0.60 meer dan het minimum
dier loonklasse. Ook voor hen zal het maximum een
ver verschiet zijn.