8. Rapport der Commissie, belast geweest met het onderzoek omtrent eene wijziging der gemeentebegrooting dienst 1911. 160 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 22 Augustus 1911. Het voorstel van den heer de Jong wordt ver worpen met 17 tegen 4 stemmen. Vóór stemmen de heeren Zandstra, de Jong, G. W. Koopmans en Besuijen. Tegen de heerenBerghuis, Fransen, Beucker Andreae, Wilhelmij, Feddema, Lautenbach, Hartelust, Tijsma, J. Koopmans, Feitz, Haverschmidt, Burger, Oosterhoff, Komter, Schoondermark, Menalda en Baart de la Faille. De conclusie van het rapport strekkende a. tot goedkeuring der rekening en verantwoording der Stads Armenkamer in ontvang tot een bedrag van 41,624.28, in uitgaaf tot een bedrag van 41,381.00®, met een batig saldo van f 248.27®. h. voogden 's Raads dank te betuigen voor hun zorgvuldig beheer, wordt met algemeene stemmen aangenomen. De conclusie van het rapport, strekkende tot goed keuring der voorgestelde wijziging en tot nadere vast stelling der begrooting in ontvang en uitgaaf tot een bedrag van 1,980.519.84, wordt met algemeene stemmen aangenomen. 9. Rapport der commissie, belast geweest met het onderzoek van de geloofsbrieven der met den eersten September e. k. nieuw inkomende leden. De conclusie van het rapport, strekkende tot toe lating der heeren J. A. A. Schoondermark, mr. A. Burger, R. D. van der Kooi, Lautenbach, J. Boos- man, Z. S. Feddema, S. J. van Messel, S. Tulp en A. Vonck, wordt met algemeene stemmen aan genomen. De heeren Schoondermark, Burger, Lautenbach, en Feddema hebben aan het onderzoek en de beoor deeling hunner eigen geloofsbrieven geen deel genomen. 10. Voorstel van Burgemeester en Wethouders om aan mej. M. de Vries op haar verzoek eervol ontslag te verleenen als ondenvijzeres aan gemeenteschool no. 11. Met algemeene stemmen wordt overeenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten, het gevraagde eervol ontslag met ingang van 1 Sep tember e.k. te verleenen. 11. Voorstel van Burgemeester en Wethouders om aan Elske Zwolsman, weduwe F. Haven, eervol ontslagen schoonmaakster van gemeenteschool no. 7, een pensioen uit de gemeentekas te verleenen. Dit voorstel luidt als volgt Bij ons besluit van heden, no. 2126/614, in afschrift hierbij overgelegd, werd aan Elske Zwolsman, weduwe van F. Haven, op haar verzoek, wegens lichaams gebreken, met ingang van 15 Augustus a.s. eervol ontslag verleend als schoonmaakster van gemeenteschool no. 7. Zij is thans 57 jaar oud, heeft 15 dienstjaren en komt dus volgens artikel 1 der betrekkelijke veror dening (gemeenteblad no. 2 van 1910) in aanmerking voor pensioen vanwege de gemeente. Bij de vast stelling hiervan kan echter het bepaalde bij art. 6, laatste lid, dier verordening gelijk door den Directeur der gemeentewerken in overweging wordt gegeven geen toepassing erlangen, omdat in het onderhavige geval niet kan worden gesproken van in en door den dienst ontstane gebreken. Onder bijvoeging van een staat, waarin het pensioen is berekend, dat haar krachtens de artikelen 85 der aangehaalde verordening kan worden toegekend, hebben wij dan ook de eer voor te stellen te besluiten aan Elske Zwolsman, weduwe van F. Haven, met ingang van 15 Augustus 1911, een pensioen uit de gemeentekas te verleenen ten bedrage van 66. 's jaars. Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders. 12. Prae-advies van Burgemeester en Wethouders inzake het adres van den heer E. Jongstra alhier om, indien in verband met de route van de stoomtram tiaar Suameer tot wegenaanleg nabij den Oostersingel wordt overgegaan, hem van den thans gehuwden grond aldaar een gedeelte in koop of in erfpacht af te staan. Dit voorstel luidt als volgt E. Jongstra, bloemist, alhier, heeft bij het hierbij teruggaand adres, dat door Uwe Vergadering om prae-advies in onze handen werd gesteld, verzocht hem in koop of erfpacht af te staan een stuk ge meentegrond aan den ouden verschwatervijver nabij den Oostersingel, dat tot 1 Juni 1914 bij hem ge deeltelijk als tuin en anderdeels als grasland in huur is en waarlangs, in verband met het plan voor den aanleg van een tram naar Suameer, een weg is ge projecteerd. Volgens de aan U in de vergadering van 25 April 1.1., bij de behandeling van dat tramplan overgelegde teekening G. W. I is de langs dien ontworpen weg gelegen grond bestemd om als bouwterrein te worden uitgegeven. Waar evenwel nog niet vast staat, wanneer tot den aanleg van dien weg en tot de uitgifte van den grond als bouwterrein zal worden overgegaan, komt het ons minder gewenscht voor op de deswege door U te nemen beslissing vooruit te loopen door thans reeds omtrent de al of niet inwilliging van adressants verzoek te besluiten. Mitsdien hebben wij de eer Uwe Vergadering voor te stellen te besluiten Burgemeester en Wethouders met betrekking tot het onderwerpelijk verzoek van E. Jongstra diligent te verklaren. De beraadslaging wordt geopend. De heer Lautenbach wenscht op een kleinigheid te wijzen, die Burgemeester en Wethouders hebben ver geten in hun prae-advies op te nemen. Het zal Burgemeester en Wethouders bekend zijn dat de toestand bij de school en den verschwatervijver, toen nog drinkwater, voor een jaar of twaalf treurig was. Er is een reservoir aangelegd om het water drinkbaar te maken, welk reservoir zeer veel geld heeft gekost en dat op mislukking is uitgeloopen en bij die ge legenheid is aan Jongstra een wenk gegeven de terreinen in huur te mogen ontvangen. Dit is gebeurd en waar het destijds een Augiasstal was, is de toestand er nu door en door netjes. Jongstra heeft daarmede de gemeente een grooten dienst be wezen. Ook de bewaking van het terrein, voorheen de uitverkoren plaats van de baldadige jeugd, en van een publiek dat de nacht bij voorkeur kiest voor hare uitspattingen, was den huurder opgelegd, en het resultaat is schitterend geweest. Spreker bedoelt nu Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 22 Augustus 1911. 161 niet dat de gemeente Jongstra daarvoor een cadeau moet geven, maar dat zij hem bij inhuring of koop milde voorwaarden moet stellen. De gemeente moet rekening houden met dit alles en Jongstra, als zijn huurtijd om is, de kans op wederinhuring geven. De toestand is hier geheel anders dan bij het verhuren eener woning. Hier toch zit een groot kapitaal in den grond dat, wanneer de huurder niet weder kan inhuren, voor hem verloren is. Spreker zou dan ook gaarne van Burgemeester en Wethouders de verklaring willen hebben dat Jongstra, zoolang de gemeente voor de uitvoering der tramplannen den grond niet noodig heeft, huurder kan blijven, opdat hem de vrees voor opzegging niet steeds als een zwaard van Damocles boven het hoofd hange. De Voorzitter antwoordt dat met de door den heer Lautenbach genoemde overwegingen rekening kan worden gehouden, maar moet er toch op wijzen dat de heer Jongstra zelf ook belang heeft gehad bij de inhuring, daar hij dat anders zeker niet zoude hebben gedaan. Burgemeester en Wethouders zullen evenwel licht aanleiding kunnen vinden den grond te ver huren, zoolang de gemeente dien niet noodig heeft. Zonder nu eene bepaalde toezegging te doen namens Burgemeester en Wethouders zal spreker wel in den geest van den heer Lautenbach kunnen meewerken. De beraadslaging wordt gesloten. Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders. 13. Voortzetting van de behandeling der moties van orde van de heeren D. Lautenbach en K. P. Th. Besuijen, betreffende de loonregeling der gemeentewerklieden. De beraadslaging wordt geopend. De heer Besuijen zal zijne motie niet weer gaan verdedigen. Spreker heeft dat in de vorige verga dering uitvoerig genoeg gedaan en kan er ook niet veel nieuws meer aan toevoegen. Hij vertrouwt dat de raadsleden, die nu tijd ge noeg hebben gehad om de handelingen van November 1910 betreffende het werkliedenreglement na te lezen, aan zijn verzoek om zulks te doen, hebben voldaan. Wanneer dit het geval is, twijfelt spreker ook niet of zijne motie zal de sympathie der meeste raadsleden wel hebben verwekt. Bovendien is nu de Commissie, die belast is geweest met het Werkliedenreglement, compleet en spreker is er zeker van dat deze com missie unaniem voor zijne motie zal stemmen, daar er niets anders in is bedoeld dan eene juiste inter pretatie te geven van artikel 36 van het Werklieden reglement. Spreker wil er even op wijzen, dat in een ver kiezingscourant van de anti-revolutionaire partij de mededeeling heeft gestaan, dat spreker zijn motie heeft ingediend om den heer Lautenbach een vlieg af te vangen. Dat is een onedele veronderstelling en in 't geheel niet juist. Sprekers motie toch verschilt in wezen zeer veel van die van den heer Lautenbach en de voorzitter, maar ook de heer Lautenbach zelf zullen zeker toe stemmen dat dit verschil bestaat. De gemeente werklieden zeiven hebben het verschil tusschen beide moties scherp onderscheiden. Spreker is een voor stander van de motie van den heer Lautenbach en meent dat die moet worden aangenomen. Spreker 's motie echter loopt over de interpretatie van artikel 36 van het Werklieden-reglement, terwijl de heer Lautenbach Burgemeester en Wethouders uitnoodigt om de loonklassen te herzien, daar hij meent dat de indeeling in die loonklassen beter kan zijn. Dat is dus een kwestie van appreciatie. Spreker is van oor deel dat hij nog nooit eene motie heeft ingediend, die zoo in het belang der gemeente is als deze. Er heerscht toch een gisting onder de gemeentewerk lieden en spreker zou het ten zeerste betreuren, als door verwerping der motie een grief ontstond, die gedurende langen tijd zou blijven bestaan en den goeden geest tusschen de gemeente en haar arbeiders zou bederven. Ofschoon spreker ongesteld is, heeft hij zich naar de vergadering doen brengen, want hij zou het zich nooit kunnen vergeven als de motie het kan aan één stem liggen tengevolge van sprekers afwezig zijn werd verworpen. Hij gelooft dan ook dat de Raad ten einde het geschokte rechtsgevoel van de gemeentewerklieden te bevre digen niet beter kan doen dan de motie aan vaarden. De belangen der gemeente zullen daardoor ten zeerste worden gediend. De heer Burger voert niet het woord, omdat de heer Besuijen op 11 Juli uitstel van behandeling heeft verzocht op grond van sprekers afwezigheid. Hij acht toch den Raad volkomen competent deze kwestie te beoordeelen zonder hem. Doch afgescheiden daar van voelt hij zich gedrongen om iets in het midden te brengen, niet in de eerste plaats om de motie- Besuijen, waarmede hij het eens isen die vol doende is toegelicht, doch vooral om den nadruk te leg gen op het verschil dat tusschen de beide voorstellen bestaat. Het onderwerp is verbazend lastig. Bij het W'erkliedenreglement toch is aan Burgemeester en Wethouders opgedragen de werklieden in te deelen in de verschillende klassen en de loonen te regelen. Het is dan ook op zich zelf niet aangenaam voor den Raad om zich weer met die zaak te gaan be moeien, omdat daarin een schijnbare onaangenaam heid ligt opgesloten. Wel heeft de heer Lautenbach dien schijn voor zijn persoon weten te vermijden, maar het is toch moeilijk voor den Raad om zonder meer eene motie aan te nemen, waarin Burgemeester en Wethouders worden uitgenoodigd, hun werk over te doen. Indien spreker lid van het dagelijksch bestuur was zou hij den heer Lautenbach dankbaar zijn voor diens opmerkingen over speciale gevallen en binnenskamers gaarne overwegen of en in hoeverre die opmerkingen aanleiding geven tot herziening der regeling. Naar den uiterlijken schijn nu zegt de motie-Besuijen ongeveer hetzefde als de motie-Lautenbach. Doch in het wezen der zaak is er groot verschil. Immers de heer Besuijen wil zien uitgemaakt of aan de regeling van Burgemeester en Wethouders niet een ander beginsel ten grondslag heeft gelegen dan de Raad meent, dat in het Werkliedenreglement ligt op gesloten. Dat is een beginselkwestie. Spreker meende nu eerst voor eene moeilijk geval te staan, omdat Burgemeester en Wethouders ver klaard hebben wel rekening te hebben gehouden met dienstjaren en bekwaamheid. Waar echter de heer Besuijen de kwestie zeer scherp heeft gesteld in eene redevoering, waarvan spreker behoudens enkele uitdrukkingen als niet loijaal den zakelijken in houd wel geheel voor zijne rekening wil nemen, bleek het hem uit het antwoord van den heer Oosterhoff, dat er inderdaad principieel verschil in inzicht bestaat over de vraag, welke toepassing aan artikel 36 van het Werkliedenreglement moet worden gegeven. In het Werkliedenreglement is de bepaling opge nomen dat het loon van de werklieden na bepaalde dienstjaren wordt verhoogd, tenzij de toewijding, ijver

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1911 | | pagina 3