162 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 22 Augustus 1911.
en bekwaamheid van den betrokkene te wenschen over
laten. Spreker moet den heer Oosterhoff toegeven
dat niet met zoovele woorden in het reglement staat,
dat de werklieden, die bij de inwerkingtreding van
het reglement die verhoogingen nog niet hebben, die
in eens zullen krijgen. Hij kan zich wel begrij
pen dat Burgemeester en Wethouders de loonen heb
ben geregeld zooals zij dat hebben gedaan om met
de verhoogingen geen te groote sprongen te maken,
maar hij is van oordeel dat het Werkliedenreglement
meebrengt dat de verhoogingen, tenzij ijver, toewij
ding en bekwaamheid van den betrokkene te wen
schen overlaten, direct ingaan. Wat is de strekking
van de geregelde opklimming? De Raad heeft daarbij
niet bedoeld bijzonder vriendelijk te zijn tegenover
de werklieden, maar hij heeft getracht vast te leggen
welk loon hun in verband met de tijdsomstandigheden
toekomt. Die regeling geeft voortaan aan de werk
lieden eene aanspraak op het loon, dat hun in hunne
loonklasse toekomt volgens het aantal dienstjaren.
Wanneer toch in het reglement is voorgeschreven
dat op gezette tijden een sprongetje wordt gemaakt,
wil dat zeggen dat de werkman, die een zeker aan
tal dienstjaren heeft, aanspraak heeft op het loon dat
met die dienstjaren overeenkomt, natuurlijk behoudens
uitzondering, zoo geschiktheid enz. te wenschen laten.
In het bezadigd gestelde stuk van den Bond van
gemeentewerklieden wordt te dezen opzichte dan ook
een juist betoog geleverd.
De mededeeling van den heer Oosterhoff op pag.
146 van de Handelingen laat niet den minsten twijfel,
of Burgemeester en Wethouders hebben het Werk
liedenreglement anders toegepast dan naar sprekers
meening de Raad moet hebben bedoeld. De heer
Oosterhoff toch zegt
„Burgemeester en Wethouders hebben nooit gedacht
„dat het 's Raads bedoeling is geweest het Werk-
„liedenreglement toe te passen zooals dit door den
„heer Besuijen is beredeneerd. Ware dit het geval
„geweest, dan had de Raad een artikel moeten op-
nemen, waarin werd bepaald dat de artikelen betref
fende de loonsverhooging terugwerkende kracht
„hebben."
Dit nu is het groote verschil tusschen de rnotie-
Besuijen en die van den heer Lautenbach. De Raad
kan zeggen en dit ligt in de motie-Besuijen
zonder eenige onvriendelijkheid aan het adres van
Burgemeester en Wethouders gij hebt mijne be
doeling verkeerd begrepen en daardoor eene toe
passing van het Werkliedenreglement bevorderd,
welke ik niet heb bedoeld. Ik zal U mijne bedoe
ling nader verklaren en in dat verband verzoek ik u
de regeling nog eens over te maken. Spreker is dan
ook vóór de motie-Besuijen en tegen die van den
heer Lautenbach. Het zou hem zelfs aangenaam zijn
als de heer Lautenbach er toe kon besluiten diens
motie in te trekken en Burgemeester en Wethouders
uitnoodigen, de speciaal door dit raadslid genoemde
gevallen nog eens nader onder de oogen te zien.
De heer Oosterhoff heeft nog gezegd dat de Raad,
als hot zijne bedoeling was geweest de werklieden
het met hun aantal dienstjaren overeenkomende loon
te doen genieten, terugwerkende kracht aan de be
trekkelijke bepaling van het Werkliedenreglement had
moeten geven. Dit is eene juridisch onjuiste be
wering. Terugwerkende kracht aan de bepaling
geven, zou beteekenen dat aan de werklieden moet
worden betaald het te weinig ontvangen loon over
alle jaren, dat zij minder hebben genoten dan hun nu
wordt toegekend. Hier geldt echter alleen de vraag
wat den werklieden rechtens toekomt en de bepaling
werkt alleen in de toekomst.
De werklieden zelf hebben dit juist ingezien, want
zij zeggen in hun adres zoo doodeenvoudig en tref
fend juist„daarvan kijken wij zeer vreemd op. Het
Werkliedenreglement, waarom wij hebben verzocht,
waarvoor wij hebben gewerkt, wordt hierbij verklaard
te zijn voor onze opvolgers."
Zeer juist
Wanneer toch in het Werkliedenreglement staat
dat een werkman die 20 dienstjaren heeft, recht heeft
op het maximumloon zijner klasse, dan moet men
wel vreemd opzien als er gezegd wordtom dat ge
daan te krijgen zou aan de bepaling terugwerkende
kracht moeten zijn gegeven. Spreker wil dan ook gaarne
verklaren dat hij de bepaling nooit anders heeft op
gevat dan de heer Besuijen haar wil zien toegepast.
Hij hoopt dat de Raad mee zal gaan met de motie-
Besuijen en herhaalt dat er geen sprake is van eenige
onaangenaamheid aan het adres van Burgemeester en
Wethouders en dat het alleen de bedoeling is om
voor de werklieden het recht, dat de Raad heeft ge
schapen, in zijn vollen omvang te doen gelden.
De heer Laut8nbach verklaart geheel mee te kunnen
gaan met de motie-Besuijen. Waarom spreker zijne
motie dan niet in dien geest heeft geformuleerd?
Ook spreker heeft de handelingen nagelezen en was
niet verrast door de verklaring van den heer Ooster
hoff dat deze aan de bepaling van het Werklieden
reglement niet dezelfde beteekenis hechtte als de
Raad. De zeer gereserveerde houding van den Burge
meester en den heer Oosterhoff gaven spreker geen
grond voor optimisme in dezen. Na veel hoofdbrekens
heeft hij het dan ook verstandig geacht de thans
door hem gevolgde richting in te slaan.
Spreker kan den heer Burger nog niet het genoegen
doen zijne motie in te trekken. Hij hoopt evenwel
dat ze overbodig wordt.
De heer Oosterhoff (wethouder) heeft gevolg ge
geven aan den raad, dien de heer Besuijen in de ver
gadering van den 11 .Tuli aan zijn medeleden heeft
gegeven, om nog eens enkele door hem genoemde
passages uit de handelingen aandachtig na te lezen.
Spreker is echter nog een stapje verder gegaan en
heeft alles wat op de in behandeling zijnde zaak be
trekking had, van het begin af doorzocht om na te
gaan of er inderdaad iets te vinden was, waaruit van
eene bepaalde opvatting van den Raad zou kunnen
blijken. Dit alles heeft echter slechts tot resultaat
gehad, dat spreker zich heeft verbaasd over de licht
vaardigheid, waarmede sommige menschen beschul
digingen tegen anderen inbrengen. Uit niets toch is
spreker gebleken dat het een vaststaand feit is en
Burgemeester en Wethouders dus hadden kunnen
weten, dat de Raad de toepassing van het Werklieden
reglement heeft bedoeld, als thans door de heeren
Besuijen en Burger wordt voorgestaan. Bij de be
handeling van artikel 36 is daarover in het geheel
niet gesproken, ook in de secties niet, terwijl onder
de in het voorloopig rapport van de commissie van
rapporteurs aan Burgemeester en Wethouders gestelde
vragen, deze evenmin voorkomt. Ook is bij artikel
58, dat de loonregeling voor de in dienst zijnde werk
lieden inhoudt en waarbij de aandacht van den Raad
dus zeer in het bijzonder op deze kwestie werd ge
vestigd, over deze zaak niet gesproken. Dit artikel
toch luidt
„Binnen zes maanden na de inwerkingtreding van
„dit reglement worden do op het oogenblik der in
werkingtreding in dienst der gemeente zijnde werk
lieden, die de onderteekening als in het Ie lid van
„artikel 56 bedoeld, hebben verricht, op den voet van
„artikel 29 en 31 in loonklassen gerangschikt en wordt
„hun loon vastgesteld met dien verstande, dat ver
hindering daarvan niet kan geschieden, doch de
„aanspraak op de hoogere belooning behouden blijft,
„indien deze vóór de inwerkingtreding van het regle-
„ment is verkregen.
"Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 22 Augustus 1911. 163
Ieder raadslid zal zeker wel willen toegeven, dat
bij de behandeling van dit artikel de gelegenheid
had moeten worden aangegrepen om blijk te geven
van de opvatting van het reglement, die thans door
enkelen wordt verkondigd. Dit is niet gebeurd.
Burgemeester en Wethouders is van deze meening
dus nooit iets gebleken. Anderzijds evenwel is Bur
gemeester en Wethouders reden gegeven om te ver
onderstellen, dat de Raad juist van de tegenover
gestelde meening was als de heeren Besuijen en
Burger. Bij de behandeling van de salarisregeling
van het secretarie personeel werd toch de bepaling
gemaakt, dat telkens na 3 jaren tractementsverhooging
zou plaats hebben voorzoover ijver, toewijding en
geschiktheid niet te wenschen overlaten. Bij die ge
legenheid heeft de heer Burger gevraagd of het de
bedoeling was de ambtenaren te plaatsen in de phase
dit is zoo langzamerhand een geijkte term ge
worden waarin zij in verband met hunne dienst
jaren moesten worden geplaatst en dit raadslid gaf
de toezegging dat hij, als zulks niet gebeurde, daarop
bij de begrooting terug zou komen. Dat is niet ge
schied
De heer Burger interrumpeert den heer Oosterhoff,
zeggende „Toen was het in orde".
De heer Oosterhoff (wethouder) zegt dat zulks inder
daad niet is geschied en daaruit moest dus de
gevolgtrekking worden gemaakt, dat het niet 's Raads
bedoeling was, de ambtenaren te salarieeren volgens
de dienstjaren, die zij op het oogenblik van de
inwerkingtreding der nieuwe regeling hadden. Juist,
omdat dit niet gebeurd is en er bij de behandeling
van het Werkliedenregiement geen woord over is
gesproken, meenden Burgemeester en Wethouders dat
een dergelijke toepassing van het Werkliedenreglement
geenszins in de bedoeling van den Raad lag, te meer
niet, daar uit de vroegere verhoogingen die van tijd
tot tijd werden toegekend, gebleken was dat de Raad
de loonen niet in eens met zeer groote bedragen
wilde verhoogen. Spreker kan zich dan ook, afgezien
van de vraag of Burgemeester en Wethouders bewust
of onbewust hebben gehandeld in strijd met 's Raads
wensch, onmogelijk begrijpen, dat de Raad er voor te
vinden zou zijn om de loonen zoo maar in eens met
bedragen van 1.05, 1.20 tot 2.20 te verhoogen.
Dit zal een groote uitgaaf vorderen. De redeneering
van den heer Burger, dat den werklieden een loon
behoort te worden uitgekeerd overeenkomstig het
aantal dienstjaren, gaat niet op. In de gewone maat
schappij toch komt periodieke verhooging zoo goed
als niet voor. Daar heeft men een standaardloon,
dat successievelijk door de tijdsomstandigheden wordt
verhoogd. Het was dan ook uiterst moeilijk om uit
te maken welk loon aan een werkman, die een bepaald
aantal dienstjaren heeft, moest worden toegekend, nu
de Raad de periodieke verhoogingen eenmaal bad
ingevoerd. Burgemeester en Wethouders hebben een
tusschen cijfer genomen tusschen het laagste en hoogste
loon. Zij redeneerden aldus als men een werkman,
omdat hij 12 of 15 dienstjaren heeft, op zijn maximum
zou plaatsen, dan zou diens loon veel liooger worden
dan het normale loon voor een werkman in particulieren
dienst bedraagt. Men kan daarom niet zeggen dat
hun het maximum loon toekomt. Bovendien zou men
ten opzichte van vele werklieden eene onrechtvaar
digheid scheppen. Iemand toch met 12 dienstjaren
zal, wanneer het maximum wordt toegekend, evenveel
loon krijgen als iemand met 40 dienstjaren en meer.
Daardoor zal licht eenige ontevredenheid ontstaan,
omdat tot nu toe tusschen de loonen dezer werklieden
altijd eenig verschil bestond
De heer Burger interrumpeert den heer Oosterhoff,
zeggende „dat ligt in het Werkliedenreglement op
gesloten."
De heer Oosterhoff (wethouder) antwoordt dat zulks
niet het geval is. Burgemeester en Wethouders hebben
dan ook nooit de overtuiging gekregen dat het de
bedoeling van den Raad is geweest het Werklieden
reglement toe te passen, zooals de heeren Besuijen en
Burger willen. Bovendien is er nog een argument,
al is dit niet het meest gewichtige, n.l. de groote
kosten. Door het reglement toe te passen als nu
wordt voorgesteld, zullen de loonen, inplaats van met
f 2400.met 8000.worden verhoogd. Spreker
blijft van oordeel dat, gezien de regeling der perio
dieke verhoogingen, zulks niet de bedoeling van den
Raad kan zijn.
De heer Burger heeft nooit beweerd dat Burge
meester en Wethouders met de meening van den
Raad bekend waren. Spreker heeft dan ook niet tot
dat college gezegd gij hadt beter moeten weten, gij
hebt verkeerd gedaan, maar laat de Raad nu Burge
meester en Wethouders goed inlichten omtrent zijne
opvatting van de toepassing van artikel 36 van het
Werkliedenreglement, dan kan de zaak in orde wor
den gebracht.
Er wordt spreker verweten dat hij bij de behande
ling van de salarisregeling der secretarie-ambtenaren
precies andersom heeft gehandeld. Het is niet geheel
onmogelijk dat dit tot zekere hoogte juist is. Spreker
heeft toen de opmerking gemaakt dat bij die regeling
de commies-redacteur praktisch geen hooger salaris
zou kunnen krijgen dan de commiezen-chefs der af-
deelingen met dienstjaren als zoodanig, en gezegd
dat hij bij de begrooting zoo noodig op die kwestie
zou terugkomen. Spreker zag echter in de concept-
begrooting, dat de commiezen inderdaad kregen wat
hun zijns inziens toekwam hij heeft ten overvloede
nog bij een dier ambtenaren geïnformeerd en ten
antwoord gekregen dat de zaak in orde was. Dat
spreker er dus niet op is teruggekomen zit hierin,
dat hij in de meening verkeerde dat er gebeurd was
wat hij wenschte. Maar de mogelijkheid bestaat dat
ten aanzien van andere secretarie-ambtenaren de
dienstjaren niet in rekening zijn gebracht en dat dit
spreker is ontgaan. Dit is niet van groot belang
maar voor spreker persoonlijk wel omdat hij daarmee
meent te hebben bewezen dat hij niet heeft verzuimd
te doen hetgeen hij had beloofd.
Nu lost de geheele kwestie zich op in deze vraag
zal de Raad de verhooging, die verbazend veel geld
kost, toestaan. De verhooging in eens kost veel geld,
dit beaamt spreker ten volle, maar moet de Raad
zich een blinddoek voorbinden en zich zelf trachten
wijs te maken dat de invoering van het Werklieden
reglement niet veel geld zal kosten De Raad heeft
getracht de salarissen te brengen in overeenstemming
met wat van de gemeente Leeuwarden kan worden
verwacht. Waar hij dat heeft gedaan moet de ge
meente zorgen dat het geld er komt. Spreker staat
op hetzelfde standpunt als de werklieden, die vreemd
opkijken van de uitdrukking terugwerkende kracht.
Hij heeft, toen de salarisregeling voor de ambtenaren
aan de orde was, hetzelfde standpunt ingenomen als
nu en ziet er volstrekt niet tegen op dat iemand in
eens een flinke verhooging krijgt. Dat zal niemand
krankzinnig maken van vreugde. Ook voelt spreker
niets voor het argument dat, als de motie wordt
aangenomen, de werklieden met 11 dienstjaren even
veel tractement zullen krijgen als die met 15 dienst
jaren. Dat is toch de wil van het Werkliedenregle
ment. Het spijt spreker wel dat de verhooging
zooveel geld kost, maar hij ziet er niet tegen op.