168 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 22 Augustus 1911. Na heropening komt aan de orde 19. Voorstel van Burgemeester en Wethouders om, in verhand met het raadsbesluit van 11 April j.l. no. 151*168, over te gaan tot wijziging van onderscheidene verordeningen betreffende het lager onderwijs dezer ge meente en tot vaststelling van eene nieuwe verordening tot het heffen en op de invordering van schoolgelden voor het openbaar lager onderivijs (Bijlage no. 21). De algemeene beraadslagingen worden geopend. De heer Zandstra zegt dat de tijden gelukkig voorbij zijn, dat de noodzakelijkheid van goed onder wijs moet worden betoogd. Voor de maatschappij in het algemeen, voor eiken staat afzonderlijk is het een eisch van zelfbehoud geworden, dat ieder eene goede ontwikkeling geniet. Dit sluit in zich de plicht van den staat om voor goed onderwijs te zorgen en er mag wel worden geëischt, dat hij dit geheel uit de opbrengst der belastingen bekostigt. De algemeen gevolgde wijze om een deel der kosten door school geldheffing te vinden, hopen spreker en zijne partij- genooten eenmaal uit den tijd te helpen, zoodra de massa des volks daarvan voldoende inzicht heeft gekregen. In de tegenwoordige omstandigheden kan spreker er alleen in berusten, nu de gemeenten voor een groot deel de kosten hebben te dragen, maar dan onder deze voorwaarde, dat dit extra schoolgeld worde geheven van hen, die daartoe kunnen bijdragen en wel naar ieders draagkracht. Dit heeft de Raad wel ingezien toen hij in April van dit jaar in beginsel besloot niet alleen tot reorganisatie en tot het invoeren bij wijze van proef van een zevende leerjaar, maar ook tot het invoeren van een deels evenredige schoolgeldheffing, verband houdende met den aanslag in den Hoofdelijken Omslag. Naar aanleiding van deze raadsbesluiten komen Burge meester en Wethouders in bijlage no. 21 mot voor stellen tot wijziging van nagenoeg alle verordeningen, het openbaar lager onderwijs betreffende. Tot zoover blijven Burgemeester en Wethouders in de lijn van hetgeen in April in beginsel door den Raad is be sloten. Spreker en zijne partijgenooten kunnen zich met eene kleine wijziging dan ook zeer goed met het voorstel van Burgemeester en Wethouders vereenigen. Waar Burgemeester en Wethouders in bijlage no. 21 echter met voorstellen komen om aan het onderwijzend personeel aan school 12 een betere salarisregeling te geven, wordt de zaak anders. Dat denkbeeld op zich zelf is goed te keuren, want over het algemeen maakt Nederland, wat de salarieering betreft van de onderwijzers, niet zoo'n schitterend figuur en of van Leeuwarden thans kan worden ge zegd, wat eens de arrondissements-schoolopziener van Swinderen in 1847 getuigde: dat deze gemeente uit blinkt en andere steden ten voorbeeld mag worden gesteld, mag worden betwijfeld. De motieven waarop Burgemeester en Wethouders deze regeling gronden, zijn eenigszins zonderling. Niet alleen is over de regeling in de April-vergadering in het geheel niet ge sproken en heeft de wethouder van onderwijs in 1908 gezegd de bezoldiging van het onderwijzend personeel aan school 12 voldoende te achten, maar het zonder linge zit hierin, dat men spreekt van het herstellen van het evenwicht tusschen de salarisregeling van het onderwijzend personeel van school 12 en de andere onderwijzers, terwijl door de voorgestelde regeling het personeel van school 12 in een nog gunstiger positie wordt geplaatst dan reeds nu het geval is. Om het evenwicht te herstellen legt men op de schaal aan den kant, waar de evenaar doorslaat, nog iets bij. Dit is in strijd met alle logica. Wanneer er sprake moet zijn van het herstellen van het evenwicht, zou eene nadere regeling voor alle salarissen noodzakelijk zijn en een sterke toenadering van de salarissen van de andere onderwijzers tot die van school 12 moeten plaats hebben. Een verschil in salaris van 225.tusschen de onderwijzers aan de scholen 111 en die aan school 12 is al heel zonderling. Men beroepe zich niet op het bijzondere karakter van school 12, daar de gezaghebbenden over dat karakter alles behalve met elkander in het reine zijn. Wat de een toch goedvindt, vindt een ander niet nood zakelijk. De Commissie van Toezicht toch wenscht het bezit van Middelbare bevoegdheden aan te moedigen met f 100.Het komt echter spreker en zijne partij genooten voor dat de Commissie van Toezicht, als zij middelbare bevoegdheden noodzakelijk acht, conse quent moet zijn en voor alle vakken, aardrijkskunde, geschiedenis, wiskunde enz., middelbare bevoegdheden eischen. Maar dan moet zij ook met een andere salarisregeling komen, in plaats van 100.te geven per middelbare acte. Dan kan echter gerust de vraag worden gesteldschiet men het doel niet voorbij, komt men niet op minder gewenscht terrein, waar toch in Leeuwarden reeds voldoend middelbaar onder wijs wordt gegeven. Wil men aan den anderen kant school 12 niet het karakter ontnemen van een vakschool voor een eenigszins beter onderlegd kantoorpersoneel, dan moet men zich scharen aan de zijde van Burge meester en Wethouders, die het bezit van Middelbare acten een minder gunstige zaak voor deze inrichting ach ten. Maar dan is ook het personeel van school 12 in alle opzichten de gelijke van dat van de andere scholen, vooral waar men van zins is een zevende leerjaar in te voeren en is een verschil van 225.in bezoldi ging niet gemotiveerd. Men begrijpe spreker wel. Hij wil niet dat het personeel van school 12 eene vermindering moet ondergaan, integendeel, het is de plicht der gemeente om de salarissen, van het geheele personeel, niet dat van één categorie omhoog te voeren, te meer nog, daar er thans 10 jaar zijn verloopen sedert de wet van Borgesius in het Staatsblad verscheen en er dus aanleiding bestaat dit jaar een geheele herziening ter hand te nemen. Spreker zal zoo aanstonds den Raad eene motie in dezen geest aanbieden. Straks heeft spreker gezegd dat hij en zijne partijgenooten zich met de voorstellen ten opzichte der schoolgeldheffing kunnen vereenigen, behoudens een kleine wijziging. Hij zal dan ook een paar amendementen indienen, ten eerste om minver mogende ouders, die hunne kinderen thans voor/5. op de school der 4e klasse kunnen geplaatst krijgen, in dat genot te laten en ten tweeden om vast te leggen dat onvermogend zijn zij, die 400.en daar beneden verdienen. Spreker heeft nu de eer de volgende motie in te dienen de Raad, gezien de voorstellen van Burgemeester en Wet houders tot herziening der salarissen van het onder wijzend personeel aan de school der 4e klasse, spreekt als zijn oordeel uit dat door deze partieele wijze van salarisherziening de salarieering van het onderwijzend personeel van deze gemeente niet op afdoende wijze wordt geregeld, noodigt Burgemeester en Wethouders uit bij de aanstaande begrooting met voorstellen te komen tot algeheele herziening van de verordeningen, regelende de jaarwedden van het onderwijzend personeel te dezer stede met inachtneming van de volgende overwegingen lo. de perioden dienen verkort te worden 2o. het maximum worde verhoogd. De heer Hartelust heeft intusschen de vergadering verlaten. Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 22 Augustus 1911. 169 De heer Schoondermark (wethouder) heeft den heer Zandstra hooren zeggen, dat Burgemeester en Wet houders de goede richting hebben ingeslagen door met hunne voorstellen te komen tot herziening der verschillende verordeningen. Dit raadslid keurt het echter niet goed dat daaraan is vastgeknoopt de herziening der salarisregeling van het onderwijzend personeel aan school 12. Het voorstel daartoe was echter al lang in de maak en wel naar aanleiding van een voorstel der Commissie van Toezicht. Wat nu aangaat dat deel van de rede des heeren Zandstra, waarin hij wijst op het onlogische van eene partiëele herziening der salarissen, dit raadslid heeft destijds zelf aan een zoodanige partiëele herziening meegewerkt. Hij zal zich toch wel herinneren dat toen in 1908 de salarisregeling van de onderwijzers aan de scholen 111 is herzien, er een voorstel is geweest van den heer Haverschmidt, om ook het personeel van school 12 daarin te laten deelen. Dat voorstel is gevallen en de heer Zandstra heeft daartoe medegewerkt. Destijds voelde dit raadslid dus wel iets voor een partieele herziening, waar hij nu tegen is. Deze houding zou spreker onlogisch willen noemen. Waar nu in 1908 de salarisregeling der onderwijzers aan de scholen 111 op afdoende wijze is onder handen geweest, zal spreker zich tegen de motie verklaren. Den heer Zandstra was het bekend dat de salaris regeling van de onderwijzers aan school 12 reeds bij Burgemeester en Wethouders in behandeling was. Het is mogelijk dat spreker zich in 1908 niet tegen eene partieële herziening heeft verzet, maar hij is het niet eens met den Wethouder, dat in dat jaar de onderwijzerssalarissen afdoende zijn geregeld. Geregeld zijn zij, maar niet afdoend. Spreker ge looft ook niet dat de voor school 12 voorgestelde regeling een afdoende zal zijn en hij is vast over tuigd, dat er binnen een paar jaar weer eene herziening noodig zal zijn. Burgemeester en Wethouders vreezen voor mutatie als de onderwijzers middelbare acten halen. Zij kunnen toch elders die acten beter productief maken. Hetzelfde echter is het geval aan de andere scholen. Het eindsalaris toch is zoo, dat de onder wijzers, als zij kans zien in eene groote stad te worden geplaatst, heengaan. Hun salaris is daar direct hooger en zij maken hunne bijacten meer productief. Wil men mutatie voorkomen, dan dient de salaris- regeling beter onder de oogen te worden gezien. De gemeente zou verstandig doen deze om de twee jaar te herzien. Het is beter dat de knoop flink wordt doorgehakt, opdat de onderwijzers geen reden zullen hebben elders een goed heenkomen te zoeken. De heer Schoondermark (wethouder) hoort dat de heer Zandstra niet tevreden is met de regeling van 1908. Ook nu is hij dat niet en spreker is bevreesd dat de heer Zandstra wel nooit tevreden zal zijn. Dit raadslid zegt dat de gemeente mutatie moet voorkomen. Amsterdam, Rotterdam en den Haag echter zullen wel altijd meer salaris geven. Is het soms de bedoeling van den heer Zandstra hier sala rissen te geven als in die steden Spreker zal daar toe niet meewerken. Die drie gemeenten jagen de salarissen tegen elkaar op. Het gevolg daarvan is telkens verhoogde jaarwedden. Wanneer Leeuwarden ook mee zou willen doen, moet deze gemeente eigen lijk nog hooger gaan, omdat de onderwijzers, als het salaris gelijk is, liever elders wonen. Spreker zou gaarne van den heer Zandstra vernemen hoe hoog hij de salarissen wel zou willen stellen. De heer Zandstra is niet van zins op die vraag te antwoorden. Spreker denkt er echter niet aan het salaris zoo hoog op te voeren als in Amsterdam, Rotterdam en den Haag, omdat men hier met minder salaris kan rondkomen. Het verschil is echter te groot in verhouding tot den levensstandaard. De mutatie, een gevolg van dat groote verschil is schadelijk voor het onderwijs, de leerlingen en de gemeente en het is goed haar te voorkomen, tenminste zooveel mogelijk. Een flinke sprong in de richting der salarissen te Rotterdam, Amsterdam en den Haag zal daaraan ten goede komen. De algemeene beraadslaging wordt gesloten. De motie-Zandstra wordt verworpen met 16 tegen 2 stemmen. Vóór stemmen de heeren Zandstra en de Jong. Tegen de heerenBerghuis, Fransen, Beucker Andreae, Wilhelmij, G. W. Koopmans, Feddema, Lautenbach, Tijsma, J. Koopmans, Feitz, Haver schmidt, Burger, Oosterhoff, Komter, Schoondermark en Menalda. Aan de orde is Ontwerp 1 A a. De onderdeelen I-V worden met algemeene stem men aangenomen. Aan de orde is onderdeel VI. De heer Schoondermark (wethouder) wijst er op dat in alinea 3 staat: „de wiskunde" dit moet zijn, „die der wiskunde". Aldus gewijzigd wordt onderdeel VI met algemeene stemmen aangenomen. De onderdeelen VIIXI en onderdeel b worden met algemeene stemmen vastgesteld. De heer Zandstra wijst er op dat in artikel 6 der verordening tot regeling van het openbaar onderwijs staat „De leermiddelen worden door de gemeente ver strekt met uitzondering van die, welke door de leer lingen thuis worden gebruikt." Spreker zou daarvoor willen lezen„met uitzonde ring van enkele die door de leerlingen thuis worden gebruikt, te bepalen door Burgemeester en Wethou ders in overleg met het hoofd der school." Het geval doet zich voor dat de leerlingen boeken mee naar huis krijgen, omdat de onderwijzers meenen dat zulks geoorloofd is. Dat mag evenwel niet. Waar nu die boeken goed worden behandeld en het voor vele ouders bezwaar lijk is ze te bekostigen, acht spreker het geen bezwaar om de kinderen enkele boeken thuis te laten gebruiken. De Voorzitter doet den heer Zandstra opmerken, dat hetgeen hij heeft te berde gebracht, buiten de orde is. De heer Zandstra heeft er de aandacht van Burge meester en Wethouders op willen vestigen. De Voorzitter antwoordt dat Burgemeester en Wet houders hunne aandacht aan deze zaak zullen schenken. Aan de orde is Ontwerp 1, onderdeel B a.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1911 | | pagina 7