176 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 5 September 1911. 5. Benoeming van vier leden der Commissie voor de gemeentelijke bewaarscholen. Voor de eerste vacature zijn uitgebracht op den heer A. Vonck, 11 stemmen, S. Tulp, 5 L. Zandstra, 3 op elk der heeren H. Beucker Andreae, S. J. van Messel, GL W. Koopmans en R. D. van der Kooi, 1 stem, terwijl 2 briefjes in blanco zijn ingeleverd. Daar niemand de volstrekte meerderheid heeft ver kregen, wordt overgegaan tot eene tweede vrije stem ming, waarvan de uitslag is dat zijn uitgebracht op den heer A. Vonck, 15 stemmen, S. Tulp, 6 L. Zandstra, 3 S. J. van Messel, 1 stem. De heer A. Vonck is alzoo benoemd. Voor de tweede vacature zijn uitgebracht: op den heer H. Beucker Andreae, 16 stemmen, R. D. van der Kooi, 4 op elk der heeren L. Zandstra en S. Tulp, 2 terwijl 1 briefje in blanco is ingeleverd. De heer H. Beucker Andreae is alzoo benoemd. Voor de derde vacature zijn uitgebracht24 stem men, te weten op den heer B. Hartelust, 18 stemmen, L. Zandstra, 3 8». Tulp, 2 R. D. van der Kooi, 1 stem. De heer B. Hartelust is alzoo benoemd. Voor de vierde vacature zijn uitgebracht op den heer N. T. Haverschmidt, 16 stemmen, J. H. Berghuis, 3 elk der heeren L. Zandstra en T. Tulp, 2 P. A. Wilhelmij en R. D. van der Kooi, 1 stem. De heer N. T. Haverschmidt is alzoo benoemd. De Voorzitter stelt voor de benoeming van twee ouderwijzers aan gemeenteschool no. 7 aan de orde te stellen. Hiertoe wordt besloten en overgegaan tot 6. Benoeming van twee onderwijzers aan de gemeen teschool no. 7 vacatures R. Witteveen en A. Venema). Voor de eerste vacature zijn uitgebracht 24 stem men, te weten op den heer IJ. Brouwers, 21 stemmen, W. Hoekstra, 2 terwijl 1 briefje in blanco is ingeleverd. Do heer IJ. Brouwers is alzoo benoemd. Voor de tweede vacature zijn uitgebracht 24 stem men, te weten op den heer W. Hoekstra, 20 stemmen, IJ. Brouwers, 2 G. Douma, 1 stem, terwijl 1 briefje in blanco is ingeleverd. De heer W. Hoekstra is alzoo benoemd. 7. Regeling van de rangorde van zitting der leden van den Raad. Deze wordt bij loting vastgesteld als volgt STo. 1 de heer Z. S. Feddema. 77 2 11 77 H. Beucker Andreae. n 3 11 77 P. A. Wilhelmij. 17 4 11 71 B. Hartelust. n 5 11 77 R. D. van der Kooi. 77 6 11 11 mr. J. W. Tijsma. 77 7 71 11 S. Tulp Szn. ii 8 11 7? L. Zandstra. ii 9 11 77 J. Koopmans. ii 10 77 77 G. W. Koopmans. ii 11 11 77 A. Vonck. ii 12 11 77 N. T. Haverschmidt. ii 13 11 71 J. Boosman. ii 14 11 71 J. H. Berghuis. 77 15 11 77 L. de Jong. n 16 11 77 mr. A. Menalda. ii 17 11 77 S. J. van Messel. ii 18 77 77 mr. C. Beekhuis. ii 19 77 77 D. Lautenbach. ii 20 77 77 mr. A. Burger. ii 21 11 77 C. L. B. J. Feitz. 22 11 77 W. Fransen. 8. Verdeeling van den Raad in sectiën. In de eerste sectie nemen zitting de heerenL. Zandstra, L. de Jong, W. Fransen, C. L. B. J. Feitz, mr. J. W. Tijsma, mr. A. Burger en S. Tulp. In de tweede sectie nemen zitting de heerenP. A. Wilhelmij, N. T. Haverschmidt J.IJzn., J. H. Berghuis, J. Koopmans, mr. A. Menalda, Z. S. Feddema, .J. Boosman en A. Vonck. In de derde sectie nemen zitting de heeren: H. Beucker Andreae, G. W. Koopmans, B. Hartelust, mr. C. Boekhuis, S. J. van Messel, R. D. van der Kooi en D. Lautenbach. Door het lot wordt de heer J. Oosterhoff als voor zitter der '2e sectie, de heer J. A. A. Schoondermark als voorzitter der 3e sectie aangewezen, zoodat de heer T. Komter in de le sectie zitting neemt. De Burgemeester is krachtens het Reglement van Orde voorzitter der le sectie. 9. Loting onder de vijf in het 3e kiesdistrict, nieuw verkozen leden ter bepaling tot, welke aftreding zij zullen behooren. Het betrekkelijk schrijven van Burgemeester en Wethouders luidt Bij besluit van Gedeputeerde Staten van 23 Maart 1.1., 3e afdeeling no. 105, genomen naar aanleiding van het raadsbesluit van 28 Februari te voren, is o.m. bepaald, dat voortaan het derde district voor de raadsverkiezingen 9, in plaats van zooals tot dusver 7, leden zal kiezen, waarvan om de twee jaren telkens drie zullen aftreden, alzoo voor de eerstvolgende zes-jarige periode in 1913 3 1915 3 1917 3 en zoo vervolgens. Was het getal raadsleden in dit district gelijk gebleven, dan was de aftreding aldus geweest1913 2 1915 2 1917 3. Overeenkomstig het bepaalde bij artikel 30bis, 2e lid, der gemeentewet zal het lot nu hebben uit te maken, welke drie van de vijf thans voor het 3e district nieuw inkomende leden hun vollen zittingstijd zullen hebben en wie van de beide anderen in 1913, wie in 1915 zal moeten aftreden. Intusschen bestaat in deskundige kringen verschil van gevoelen of het aangehaalde wetsvoorschrift aldus juist is geïnterpreteerd. Moet, zoo is door anderen beweerd, de loting en dan alleen voor de jaren 1913 en 1915 zich niet tot de beide boven het oude getal, van (in dit geval) 23, gekozenen Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 5 September 1911. 177 beperken In overeenstemming met het indertijd door den burgemeester ingewonnen gevoelen van den Commissaris der Koningin, die de eerst ontwik kelde meening is toegedaan, is, al schijnt de regeering zich ten opzichte van het vraagpunt geen bepaalde partij te stellen, er evenwel reeds bij de verkiezing op gerekend dat gelijktijdig bij dezelfde stembus de stemming liep zoowel over de twee nieuw te ver vullen als over de door de periodieke aftreding open gevallen plaatsen. Thans zou dus zelfs niet meer uit te maken zijn, welke van de vijf leden voor het derde district, die op 5 September e.k. hunne betrek king zullen aanvaarden, de voor de nieuwe plaatsen benoemden zijn. Wij noodigen U dan ook uit de loting, in den geest als boven is uiteengezet, te houden met betrekking tot al de vijf den 5 September a.s. nieuw inkomende leden van het 3e kiesdistrict en alzoo te bepalen, dat de drie eerst uit de bus getrokken briefjes de namen bevatten van hen, die in 1917 zullen aftreden het vervolgens getrokken briefje den naam bevat van hem, die in 1915 en het overgebleven briefje den naam van hem, die in 1913 zal aftreden. Door het lot wordt nu beslist dat zullen aftreden: in 1917 de heerenZ. S. Feddema, A. Vonck, S. Tulp Szn. in 1915 de heer S. J. van Messel. 1913 J. Boosman. 10. Voorstel van Burgemeester en Wethouders om aan den heer .J. H. Voort op zijn verzoek eervol ontslag te verleenen als onderwijzer aan gemeenteschool no. 12. Met algemeene stemmen wordt overeenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten, het eervol ontslag met ingang van 6 September 1911 te verleenen. 11. Voortzetting der behandeling van het nader voor stel van Burgemeester en Wethouders tot vaststelling van eene verordening voor het scheidsgerecht, met de daarbij voorgestelde motie van orde. (Bijlagen nos. 15 en 17). De Voorzitter zegt dat de behandeling, zooals be kend is, is genaderd tot artikel '20 en dat in verband daarmede het eerst aan de orde is de motie, die is afgedrukt in bijlage 15. Spreker opent dus de alge meene beraadslaging over de motie. De heer Burger doet opmerken dat zulks wel kan, met dien verstande evenwel dat over de motie wordt gestemd, alvorens over het artikel te stemmen. De Voorzitter antwoordt dat de motie punt voor punt in stemming kan worden gebracht. Mocht de motie worden aangenomen dan geeft spreker de com missie in overweging in de slotclausule te lezen „eene raadscommissie" in plaats van „Burgemeester en Wethouders". De stukken zijn toch reeds terug gezonden geweest aan Burgemeester en Wethouders en deze hebben hunne overtuiging omtrent deze kwestie reeds vastgelegd. Gaat het nu wel aan dit college voor de derde maal met de omwerking te belasten Spreker geeft den Raad dan ook ernstig in overweging om, zoo de motie wordt aangenomen, het voorstel te stellen in handen eener raadscommis sie en het niet te renvoyeeren aan Burgemeester en Wethouders. De heer Burger is van oordeel dat hij, waar hij de motie zal toelichten bij wijze van algemeene beschou wing, de punten der motie niet punt voor punt behoeft te behandelen. Wanneer de motie puntsgewijze is behandeld komt pas daarna de slotverklaring aan de orde. Die behoeft nu nog niet te worden behandeld en spreker voelt weinig roeping om zich daarmee nu in te laten. Waar spreker nu de motie zal toelichten is hij ver plicht iets uitvoerig te zijn ten opzichte van hare voorgeschiedenis met het oog op de nieuwe raads leden, die de behandeling van het Werklieden reglement niet hebben meegemaakt. Het voorstel, waarbij de motie behoort, is een uitvloeisel van het Werklieden reglement, dat door den Raad is aangenomen. Straks zal spreker in een ander verband meedeelen, wat zijns inziens de grondgedachte is, waaraan het Werk liedenreglement zijn ontstaan dankt, om dan daaruit zijne conclusiën te trekken. Bij het Werkliedenreglement zijn de rechten dor werklieden tegenover hun werkgeefster-de gemeente vastgesteld. In dat Werkliedenreglement is door den Raad reeds vastgelegd dat er een scheidsgerecht zal zijn, en ook Burgemeester en Wethouders beschouw den dit scheidsgerecht als een noodzakelijk complement op het reglement. Hoever het gaat met dat comple mentschap is tot zoover een open kwestie gebleven. In het Werkliedenreglement zelf is bepaald dat voor de werklieden de gelegenheid open staat om waar straf is of zal worden toegepast te laten uitmaken of zulks terecht is geschied en of de mate van straf oplegging juist is. Nu deed zich bij de commissie, die toen ter tijde de behandeling had voor te bereiden, de vraag voor, of er ook een beroep op het scheidsgerecht moest openstaan in andere gevallen dan alleen in die, waarin straf is opgelegd. De commissie noemde nu een aantal gevallen en stelde voor ook daar de gelegen heid tot beroep open te stellen, analoog aan de ge vallen van strafoplegging. De Raad is op die kwestie toen niet ingegaan, doch heeft besloten dat hij die bij de behandeling van het Werkliedenreglement niet wenschte uit te maken, een besluit, waar wel wat voor was, omdat daarbij reeds zooveel te beslissen was. In art. 50 van het Werkliedenreglement is de be paling opgenomen dat de samenstelling en de wijzo van werken van het scheidsgerecht bij afzonderlijke verordening zal worden geregeld, dat in die verorde ning zal worden bepaald of er ook in andere gevallen dan in die van strafoplegging beroep op het scheids gerecht zal openstaan. Het is dan ook algemeen erkend dat deze kwestie thans aan de orde is en dat daarover dus nu eene beslissing moet worden genomen. De verordening op het scheidsgerecht is ingediend en ten deele afgehandeld. Er is reeds beslist hoe het scheidsgerecht zal zijn samengesteld en hoe het zal werken ingeval er een beroep wordt ingesteld inzake het opleggen eener straf. En nu heeft de oude com missie zich als het ware gereconstrueerd en bij wijze van motie gemeend te moeten voorstellen, dat beroep op het scheidsgerecht zal worden toegestaan in alle gevallen, waarvan reeds vroeger sprake was. De commissie had nu het voorstel van Burgemeester en Wethouders wel kunnen amendeeren, maar dan was niet te overzien welke veranderingen dan nog in de verordening moeten worden aangebracht. De Raad behoort zich thans principieel uit te spreken of ook in andere gevallen dan in die van strafoplegging beroep op het scheidsgerecht mogelijk is en daartoe geeft de motie de gelegenheid. Burgemeester en Wethouders nu willen in één ander geval beroep toelaten, n.l. in het geval bedoeld bij artikel 41, 4e lid a, waar is bepaald „mede wordt geen ziekengeld uitbetaald en wat „reeds uitbetaald mocht zijn op later te betalen loon

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1911 | | pagina 3