178 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 5 September 1911. „verhaald, doch wekelijks tot geen hooger bedrag „dan 1/6 van het weekloon „a. indien drankmisbruik of andere buitensporig- „heden oorzaak van de ziekte of van het lichamelijk „letsel zijn". Dit betreft eene beslissing waarbij geen straf is opgelegd en die door niemand als strafoplogging wordt beschouwd. De werkman, die ziek is, krijgt geen loon, maar ziekengeld en hij krijgt dat niet in het geval, bedoeld bij artikel 41 sub 4a. Er zijn echter ook verschillende andere gevallen genoemd waarin het ziekengeld niet wordt uitbetaald. Spreker moet daarom namens de voorstellers der motie verklaren dat het hun volkomen onbegrijpelijk is, waarom Burgemeester en Wethouders dit eene geval wel, alle anderen niet aan het oordeel van het scheidsgerecht willen onder werpen. Wanneer de Raad toch zoo weinig mogelijk beroep op het scheidsgerecht wil openstellen, moet hij ook dit geval schrappen. Het verlies zal niet groot zijn. Spreker is zeer benieuwd waarom Burge meester en Wethouders in dit eene geval beroep willen toelaten, daar er bij de meeste andere gevallen evenveel reden is om dit te doen. De commissie is uitgegaan van de veronderstelling dat, waar het Werkliedenreglement regelt de rechts positie der werklieden tegenover do gemeente, uit de strekking van dat reglement moet volgen, dat de werkman, die meent dat zijn recht geschonden wordt door de autoriteiten, gelegenheid moet hebben een beroep te doen op een rechterlijk college, dat geen deel uitmaakt van do administratie, tegen welke het recht moet worden gehandhaafd. Spreker bedoelt met het woord schenden niets onaangenaams te zeggen. In de rechtstaal heeft dit woord eene zeer neutrale boteekenis de Hooge Raad vernietigt dikwijls von nissen van de lagere rechters, waarbij naar zijne meening de wet geschonden is. In deze beteekenis moet het woord dan ook worden opgevat. Het Werkliedenreglement is een moderno instelling, noodig geworden doordat de vroegere patriarchale verhoudingen tusschen patroon en werkman, tusschen administratie en geadministreerden niet meer bestaan. Bij die patriarchale verhoudingen had de werkgever oautoriteit de absolute macht om te decreteeren zoo zal het zijn. Dat ging goed zoolang de werkman hot vertrouwen in zijn patroon, in wien hij een vader lijk vriend zag, behield. Spreker acht het jammer dat die patriarchale verhoudingen niet konden blijven bestaan. Dit is nu eenmaal niet anders en een gevolg van het ontwa kend gevoel, dat een werkman ook een mensch is die eigen rechten heeft. Die rechten zijn bij het Werkliedenreglement erkend en geregeld, maar nu brengt de consequentie mede, dat den werkman ook het middel worde geschonken, om die rechten, waar die mogelijk door de administratie kunnen worden geschonden, te doen gelden. Yan hoe goeden wil de menschen zijn die boven den werkman zijn ge steld, zij zijn niet altijd in staat om bij de vele aan l et belang der administratie ontleende overwegingen, die hen moeten leiden, ook voldoende objectief te oordeelen over de rechten van den werkman. Van daar dat bij de strafbepalingen het eerst de gedach tenis opgekomen aan een recht van beroep op een college geheel .buiten de administratie staande, welk college zal hebben te oordeelen of de rechten, den werkman toegekend, ook door het opleggen der straf zijn geschonden. Maar waarom dan niet het recht van beroep toegekend in alle gevallen, waarin hot recht van den werkman door de administratie kan worden geschonden Dat is in beginsel hetzelfde en het valt sterk in hot oog, daar .verscheidene van de gevallen, genoemd in de motie, voor den betrokkene vrijwel hetzelfde zijn als straf. Punt 7 der motie is een kras punt. Spreker kan zich begrijpen dat vele leden met schrik en tegenzin ook in dit geval beroep op het scheidsgerecht willen openstellen. Hierover zal spreker straks nog een enkel woord zeggen. Om nu eens met het eenvou digste geval te beginnen. Het kan gebeuren dat een werkman, hetzij met opzet, hetzij door achteloosheid, schade toebrengt aan de werktuigen, die hem van gemeentewege zijn verstrekt. Dan zal het hoofd van den tak van drenst het bedrag der schadevergoeding bepalen. Spreker vraagt nu of dit niet praktisch, naar den aard van het geval, volkomen gelijk staat met straf. Het is wel eigenaardig dat Burgemeester en Wet houders één geval hebben ontdekt waarin buiten de gevallen van strafoplegging beroep moet worden toegekend op het scheidsgerecht en juist dit geval niet, terwijl in het Amsterdamsche Werklieden reglement juist in dit geval wel beroep is toegekend. Burgemeester en Wethouders hebben daarvan een verklaring gegeven in bijlage 10, waar zij zeggen dat zij het praktischer vinden dat de werkman bij hen in beroep gaat. Zij schijnen dus niet afkeerig te zijn van een beroep, maar noemen het logisch dat dit bij hen wordt ingesteld. Toch achten zij het niet noodig, dit beroep in het reglement vast te leggen, omdat het bestaan ervan van zelf spreekt. Spreker geeft dit laatste toe, maar hij hij deelt niet de gevolgtrekking, dat een beroep op het scheids gerecht niet te pas komt. Wat beteekent het Werkliedenreglement en wat is de beteekenis van beroep op een scheidsgerecht Het is hetzelfde wat men in het groot nastreeft, waar men administratieve rechtspraak verlangt, en analoog aan het feit, dat de wetgever, hot arbeidscontract uitvoerig regelende, tevens de procedure regelde om de naleving daarvan te verzekeren. Waar nu de Raad zegt, de werkman moet naast zijne rechten ook het middel hebben om uitgemaakt te zien, of die rechten al of niet geschonden zijn door de administratie, mis kent men de instelling van het scheidsgerecht door te zeggen: er bestaat beroep op Burgemeester en Wethouders. Spreker weet het niet, maar veronder stelt dat Burgemeester en Wethouders nog een ander bezwaar hebben gevoeld. Het scheidsgerecht zou dan een besluit van Burgemeester en Wethouders kunnen vernietigen, wat door sommigen minder juist wordt geacht en dan ook bij het beroep inzake strafoplegging is vermeden. Doch zoo dit bezwaar bestaat, is er hier evenals daar aan te ontkomen door dezen vorm aan te nemen, dat Burgemeester en Wethouders vooraf te kennen geven wat zij zullen besluiten, maar hun definitief besluit opschorten totdat de uitspraak van het onpartijdig scheidsgerecht is gevallen. Wanneer een werkman verkeert in het geval van art. 19 of 20, zoodat er geld van hem wordt gevorderd, kan hij, indien beroep op het scheidsgerecht voor hem niet open staat, naar den burgerlijken rechter loopen. Spreker noemt het practischer die zaken in eigen kring af te doen en wil daarom beroep op het scheids gerecht mogelijk maken. En niet alleen in dit geval, maar spreker zou niet durven beweren dat ook in vele andere gevallen als de gemeente niet zelf eon rechtspraak instelt de werkman zou worden niot- ontvankelijk verklaard als hij bij den burgerlijken rechter bezwaar inbracht tegen beslissingen, die zijns inziens de hem bij het Werkliedenreglement toege kende rechten schonden. Burgemeester en Wethouders zeggen dat er ver scheidene gevallen en zaken zijn waarover het scheids gerecht moeilijk kan oordeelen, b.v. of de toewijding te wenschen overlaat, of de werkman geschikt of ongeschikt is, of een ziekte als de voortzetting van een andere moet worden beschouwd enz. Dit schijnt dan de grond te zijn om geen rechterlijke uitspraak Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 5 September 1911. 179 te hebben. Ook hier wordt weer de bedoeling van het scheidsgerecht miskend. Het schijnt wel of Bur gemeester en Wethouders zich voorstellen dat er dooi de instelling van een scheidsgerecht een college boven hen wordt gesteld. Dit is onjuist. Wanneer toch een rechter, welke ook, oordeelt over eene beslissing eener administratieve autoriteit, plaatst hij zich niet boven deze, maar daarnaast, evenwel op zijn eigen standpunt, hem door de wet ingeruimd. Hij doet niet anders dan onderzoeken of de wet door de eene of andere beslissing geschonden is of niet. Dit is zoo vanzelf sprekend dat er bij de administratieve recht spraak niemand is, die daaraan nog twijfelt. Wanneer de administratieve rechtspraak wordt inge voerd zal die b.v. hebben te oordeelen over beslissingen van de Kroon, maar daarom nog niet boven de Kroon staan. Dit te meenen is een wanbegrip, waartegen spreker meent te moeten opkomen. Bij den administratieven rechter wordt geen bij zondere deskundigheid in de organisatie der admini stratie verondersteld. Hij is er niet om vragen van doelmatigheid te beantwoorden, maar die van recht en heeft zich dus niet in te laten met de vraag wat zou ik, zoo ik zelf administratieve macht had, bet doelmatigst achten. Het scheidsgerecht zal dan ook alleen hebben na te gaan of door de toepassing van eene bepaling het recht is geschonden of niet. Van het scheids gerecht, dat zich daardoor niet boven Burgemeester en Wethouders plaatst, wordt dan ook geen meerdere deskundigheid, maar maar wel meerdere objectiviteit verwacht. Bij de instelling eener administratieve rechtspraak gaat men dan ook uit van het denkbeeld dat de administratie het meest ongeschikt is eene objectieve beslissing te nemen in een geschil tusschen haar en de geadministreerden, omdat het gevaar dreigt, dat de administratie zich meer met de doelmatigheids- vraag zal bezighouden, dan met de rechtsvraag. Vooral wat het laatste punt der motie betreft zou spreker het bovenmenschelijk vinden als Burge meester en Wethouders te dier zake een volkomen objectief oordeel velden. Hoe zal het in de practijk gaan Spreker stelt zich voor, als alles loopt zooals hij hoopt, dat het scheidsgerecht al bitter weinig besluiten zal krijgen te vernietigen. Wanneer het goed is ingericht, zal zulks zelden noodig zijn. Spreker gelooft en hoopt dan ook dat de werking meestal negatief zal zijn en dat het grootendeels zal bevestigen, wrat door de autoriteiten is besloten. Al heeft het scheidsgerecht niets te doen dan alleen daar te zijn, dan kan de hooge moreele waarde er van niet worden ontkend. De werklieden beschouwen helaas veelal de patroons als hunne natuurlijke vijanden en verdenken hen van nog grooter subjectiviteit dan spreker bij hen ver wacht. Door een uitspraak van een onpartijdig scheidsgerecht zal een werkman, die een zaak wat scheef inziet, dikwijls tot een beter en juister inzicht komen en zoo is het scheidsgerecht een middel tot het voorkomen van botsingen tusschen werkgever en werknemers, tusschen administratie en geadmini streerden. Ja, zeggen Burgemeester en Wethouders, wij kun nen vele beslissingen beter nemen dan een scheids gerecht. In bijlage 10 toch staat „Of de werkman tengevolge van verzuim in zijn „dienst is moeten worden vervangen, of zich hot feit „voordoet, dat zijne nagelaten betrekkingen vallen „onder een artikel der Ongevallenwet en of van „rijks- of gemeentewege in hunne pensionneering is „voorzien, zal een scheidsgerecht onmogelijk anders „uitmaken dan Burgemeester en Wethouders." Spreker is van oordeel dat, al mocht zulks waar zijn, het scheidsgerecht nog geen kwaad kan. Het groote moreele voordeel blijft dan toch dit, dat de gelegenheid bestaat om te laten uitmaken of de werk man inderdaad ongelijk heeft. Wanneer hot scheids gerecht goed is samengesteld, zal het niet alleen zijn onpartijdig, maar bovendien bescheiden, juist om zijn mindere deskundigheid in vele opzichten. Het zal zijn eigen deskundigheid niet hooger aanslaan dan die is en zal voor zijne voorlichting het grootste gewicht hechten aan en het meeste belang stellen in de mededeelingen van de meest deskundigen, dus ook en vooral van de hoofden van de verschillende takken van dienst. Alvorens zijne algemeene beschouwingen te besluiten, wil spreker een woord wijden aan het zwaarste geval, in sub 7 der motie bedoeld. In art. 53 van het Werkliedenreglement is eene regeling opgenomen ten opzichte van ongevraagd eervol ontslag. Dit kan den werkman niet anders worden gegeven dan in twee met name genoemde gevallen, n.l. bij onvoldoende geschiktheid van den werkman en wanneer de aard en de omvang der werkzaamheden de dienstopzegging wenschelijk maken. Dit laatste zou b.v. het geval kunnen zijn als de straatlantaarns alle automatisch werden aangestoken en gebluscht. Dan zijn er geen opstekers meer noodig en zijn deze dus overbodig. Spreker heeft zich indertijd tegen deze bepaling verzet, want hij stelde zich op het standpunt dat men den werkman geen recht moet geven om in dienst te blijven, als de belangen der administratie zich daartegen overwegend verzetten, daar de admi nistratie die menschen, met wie zij, om welke redenen ook, niet kan opschieten, kwijt moet kunnen. De Raad echter heeft den werkman willens en wetens dit is duidelijk in de stukken te vinden het recht toegekend om te blijven, buiten de genoemde gevallen. Waar nu eenmaal hem dit recht is toegekend, moet er een rechter zijn die dit zijn recht tegen de admi nistratie kan handhaven. Het is toch duidelijk dat deze in een kwestie ter zake van de toepassing van dit artikel onmogelijk objectief kan oordeelen. Wan neer er Burgemeester en Wethouders gevonden worden die dit wel kunnen, die moeten in den hemel worden opgenomen, voor hen is hier op aarde geen plaats. Wat blijft er over van dit artikel, als er geen be roep op het scheidsgerecht mogelijk wordt gemaakt? Spreker neemt aan, dat twijfel onrechtvaardig is en dat Burgemeester en Wethouders nimmer misbruik zullen maken van de bepalingen van dit artikel. De werkman zal zulks echter niet gelooven. Wanneer hij echter beroep heeft op een scheids gerecht, staan Burgemeester en Wethouders daartegen over sterk. Daar den werkman rechten zijn toege kend, moet men hem noodzakelijk ook een rechtspraak geven. De voorstellei's meenen daarom, dat in alle door hen in de motio genoemde gevallen beroep op een scheidsgerecht moet openstaan. Wat de thans niet behandelde bijzondere gevallen betreft, spreker zal die, voor zooveel dit noodig blijkt, straks punt voor punt behandelen. De heer Oosterhoff (wethouder) dankt den heer Burger voor diens korte en zakelijke uiteenzetting van de voorgeschiedenis der onderhavige kwestie, waardoor het den nieuwen leden gemakkelijker zal vallen de discussiën te volgen. Hij heeft daarna echter een betoog gehouden, dat, naar het spreker wil voorkomen, geheel buiten de kwestie omgaat, daar feitelijk niets anders is verdedigd dan het scheidsgerecht en is aangetoond hoe aanbe velenswaard het is. Zulks was echter niet meer noodig, daar dit reeds van den beginno af door Burgemeester en Wethouders is erkend. De instelling van het scheidsgerecht is dan ook door den Raad reeds aan-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1911 | | pagina 4