180 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 5 September 1911. genomen. Daarom ging het dan ook niet meer, maar wel om de beantwoording der vraag of het in speciale gevallen ook minder gewenscht is het scheidsgerecht uitspraak te laten doen. Spreker wil bij één punt, dat het zwakste is in het betoog des heeren Burger, een oogenblik stilstaan. Dat raadslid toch zegt te gelooven dat de uitspraak van het scheidsgerecht niet dikwijls noodig zal zijn en dat het te betreuren is, dat de patriarchale ver houdingen tusschen werkgever en -nemer verdwenen zijn, tengevolge waarvan er een scheidsgerecht noodig is. Wanneer men nu inderdaad deze meening is toegedaan, vraagt spreker zich af, of men wel ver standig doet met toe te geven aan allerlei verlangens, die men zelf maar half billijkt en zooveel mogelijk onder het scheidsgerecht te brengen en hij antwoordt wanneer men de rechtspraak veilig acht in handen van hen, die haar thans uitoefenen, is dat zeker niet het geval. En dat is vooral niet aan te bevelen, wanneer daardoor groote moeilijkheden kunnen ontstaan. Dat Burgemeester en Wethouders in beginsel geen bezwaar hebben om in enkele gevallen buiten straf- oplegging beroep op het scheidsgerecht toe te staan, is uit hun voorstel reeds gebleken. Het zijn dan ook van het Dagelijksch Bestuur geen principieele, maar practische bezwaren. Spreker zal een voor een de in de motie genoemde punten behandelen. Door een zeer geacht vroeger raadslid is eens gezegd „voorbeelden zijn geen argumenten." Spreker geeft dat toe in het algemeen, maar een voorbeeld kan toch van groote beteekenis zijn, voor zoover daar n.l. uit kan blijken, dat ook anderen na ernstig beraad eenzelfde meening hebben gehad als Burgemeester en Wethouders. In de verschillende Werkliedenreglementeu, die spreker onder zijn bereik had, o.a. die van Dordrecht, Zaandam, Maastricht en Amsterdam, heeft spreker nagegaan of er ook bepalingen in voorkomen, over eenstemmende met het voorstel van Burgemeester en Wethouders. In bijna alle reglementen worden de bepalingen, die Burgemeester en Wethouders buiten het scheidsgerecht willen houden, ook daarbuiten gelaten. Alleen in Amsterdam is van de bepaling, waarin de werkman verplicht is schadevergoeding te betalen voor schade aan zijn gereedschap veroorzaakt, beroep op het scheidsgerecht toegelaten. Daarvoor bestaat echter een bijzondere reden. Daar toch wordt het bedrag der te betalen schade vergoeding bepaald door Burgemeester en Wethouders, terwijl hier zulks geschiedt door het hoofd van den tak van dienst. Het bezwaar van Burgemeester en Wethouders is dan ook dit, dat men in dit geval als het scheids gerecht uitspraak zou doen, Burgemeester en Wet houders eenvoudig uitschakelt. Het zou dan ook de vraag zijn of het bezwaar zou zijn geopperd als ook hier het bedrag der schadevergoeding door Burge meester en Wethouders werd bepaald. Spreker be hoeft zich echter niet tot het geven van voorbeelden te bepalen. Er zijn argumenten te over om de motie te bestrijden. Het eerste punt heeft spreker reeds behandeld. Wat het tweede betreft, in art. 86 lid 2 staat „Indien toewijding of geschiktheid te wensehen „overlaten, kan de werkman, het betrokken hoofd „van don tak van dienst gehoord, door Burgemeester „en Wethouders in loon worden verlaagd of in eene „lagere loonklasse worden gerangschikt". Wanneer zich nu een geval voordoet van gebrek aan toewijding of geschiktheid, hoe zal het scheids gerecht daarover dan kunnen oordeelen Men heeft in zoo'n geval toch altijd te doen met tal van kleine feiten, die soms over een reeks van jaren loopen en dikwijls aan het oog van iemand, die niet dagelijks met de werklieden omgaat, ontsnappen. Hoe zal nu het scheidsgerecht ieder geval op zich zelf kunnen onderzoeken, ten einde daardoor tot de uitspraak te komen, dat gebrek aan toewijding of geschiktheid bestaat. Wanneer het geval één groot feit betreft is beroep mogelijk, maar in de meeste gevallen zal het voor een scheidsgerecht onmogelijk zijn uitspraak te doen. Artikel 88 sub 1 en 2 luidt „De werkman, die, ten gevolge van verzuim, „van een half uur tot ten hoogste een halven dag „in zijn dienst moet worden vervangen, kan gedurende „een halven dag geschorst worden met inhouding van „loon, onverminderd de op te leggen straf. „Voor de berekening van het in te houden loon „wordt het weekloon tot uurloon herleid, gelijk in „artikel 31 en het 8e lid van artikel 32 is bepaald". Spreker wil er op wijzen dat dit niet als straf wordt beschouwd. Dit is op te maken uit de uitdrukkingonver minderd do op te leggen straf. Wel kan de werk man het als een straf beschouwen, maar wanneer toch een ander voor hem het werk verricht en de gemeente betaalt dit, dan is het toch duidelijk dat de betrokkene zijn loon moet derven. De bepalingen, vervat in artikel 40 sub 3 en 41 sub 5, luiden „Indien een werkman, die na een ziekte den arbeid „heeft hervat, binnen een maand weer ziek wordt, „beslissen Burgemeester en Wethoudersnaar omstandig- „heden, of die ziekte al of niet als voortzetting der „vorige moet worden beschouwd". „De beslissing tot niet-uitbetaling of verhaal van „reeds uitbetaald ziekengeld in de gevallen in het „vierde lid genoemd, worden genomen door Burge rmeester en Wethouders". Spreker gelooft niet te veel te zeggen als hij be weert, dat een scheidsgerecht hierover onmogelijk een oordeel kan uitspreken. Dit zijn toch zaken die het best kunnen worden beoordeeld door den be- handelenden geneesheer. Burgemeester en Wethouders zullen dan ook in een dergelijk geval geen uitspraak doen zonder dien geneesheer te hebben gehoord. Een scheidsgerecht, dat wijs handelt, zal evenzoo doen. Daarom zien Burgemeester en Wethouders geen reden hier beroep op het scheidsgerecht open te stellen. Een uitzondering wordt gemaakt voor het bepaalde in artikel 41a en daarvoor is reden. Die bepaling luidt: „indien drankmisbruik of andere buitensporigheden „oorzaak van de ziekte of van het lichamelijk letsel zijn." Het wil Burgemeester en Wethouders voorkomen dat er zich in dit geval omstandigheden kunnen voor doen, die wel moeten worden beoordeeld door het scheidsgerecht, daar zij aan de controle van den ge neesheer ontsnappen en door getuigen zullen moeten worden bewezen. Daarom hebben zij voor dit geval een uitzondering gemaakt. De bepaling van artikel 44 luidt: „Tenzij de nagelaten betrekkingen vallen onder de „toepassing van artikel 23 le lid der Ongevallenwet „1901 en behoudens het geval dat van rijks- of ge meentewege in hunne pensionneering is voorzien, wordt „bij besluit van Burgemeester en Wethouders aan de „weduwe van een overleden werkman of aan minder jarige ouderlooze kinderen, of aan zijn ouders, in- „dien hij hun eenige kostwinner was, gedurende zes „weken het loon of ziekengeld van de week van over lijden toegekend." Spreker moet verklaren dat Burgemeester en Wet houders niet begrijpen, wat het scheidsgerecht hier mee heeft te maken. Hij gelooft niot te veel te zeg gen als hij beweert dat de heer Burger dat zelf ook: Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 5 September 1911. 181 niet weet. Daar toch moet worden afgewacht de beslissing van den Raad van Beroep voor de Onge vallenwet. Pas als vaststaat dat de betrokkene niets krijgt tengevolge van de Ongevallenwet of van het rijks- of gemeentelijk pensioenfonds, zal de gemeente dat geven. Hier is in het geheel geen grond om een uitspraak van het scheidsgerecht uit te lokken. Ten slotte komt spreker aan artikel 53. Hij geeft toe dat het een harde maatregel is voor den werkman, die tengevolge van deze bepaling wordt getroffen. Wanneer echter het scheidsgerecht in een dergelijk geval een uitspraak doet, zal het daarmede zoodanig moeten ingrijpen in het beheer van het be trokken bedrijf, dat spreker dit totaal ontoelaatbaar zou achten. Wanneer men zich dan ook niet op het standpunt plaatst dat Burgemeester en Wethouders van deze bepaling misbruik zullen maken om personeel te loo- zen, acht spreker een uitspraak van het scheidsgerecht niet noodig. De heer Menalda heeft weinig toe te voegen aan het door den heer Oosterhoff gesprokene. Hij kan zich, behoudens hetgeen daartegen nog door den heer Burger mocht worden ingebracht, daar wel mee ver eenigen. Spreker wil er alleen op wijzen dat in het Amsterdamsche reglement en ook in andere de be palingen, in de motie voorgesteld, niet voorkomen. Wanneer er nu werkelijk behoefte aan bestond zou men dat toch in de praktijk wel hebben gemerkt. Dat zulks niet is gebeurd, meent spreker wel te mogen aanvoeren als een argument tegen deze nieuwigheid. Spreker hecht zeer veel aan behoeften, die in de prak tijk zijn gebleken te bestaan. Spreker wil er ook de heer Burger heeft daar zeer terecht en duidelijk op gewezen, nog den nadruk op leggen, dat men het scheidsgerecht niet moet laten treden in de be oordeeling van doelmatigheidsvragen, wat vooral zeer gevaarlijk is in gevallen als onder sub 7 der motie genoemd, waar de doelmatigheidsvraag zeer over- heerschend is, al ligt hierin, zooals trouwens in bijna ieder geval, waarin verschil van inzicht over de toe passing eener dergelijke bepaling bestaat, ook een rechtsvraag aan ten grondslag. De heer Lautenbach wijst er op dat het voorstel van Burgemeester en Wethouders op de voorstanders van het scheidsgerecht een hoogst ongunstigen indruk heeft gemaakt. Er is een spreekwoord dat zegt met onwillige honden is het kwaad hazen vangen. Het is niet sprekers bedoeling dit spreekwoord in letterlijken zin op te vatten, maar het schijnt of Burgemeester en Wethouders het bewijs hebben willen leveren, dat zij geen tegenstanders zijn van een scheids gerecht. Burgemeester en Wethouders stellen toch alleen beroep open op het scheidsgerecht behalve bij straffen bij inhouding van ziekengeld, op grond van dronkenschap of andere buitensporigheden. Dit is bedroefd weinig en wat heeft de werkman daaraan. Een feit is het dat ook in dit geval een onjuiste uit spraak kan zijn gedaan, maar het betreft slechts één kantje van het rijke leven van den werkman. Nu moge de heer Oosterhoff beweren en deze bewering kan juist zijn dat aan sommige feiten een reeks van ldeine gevallen is voorafgegaan gedu rende een paar jaren, maar die kleine gevallen zijn dan toch geconstateerd en te boek gesteld. Spreker meent dat het dan toch niet moeilijk is na te gaan wat er gebeurd is. Het scheidsgerecht kan dan alles ook gemakkelijk nagaan. Dat Burgemeester en Wethouders worden uitge schakeld is waar, maar dat is niet zoo erg. Het hoofd van den tak van dienst zal worden gehoord en die zal Burgemeester en Wethouders wel vertellen wat er gebeurd is. Die mededeolingen zullen, tenzij men tot de conclusie komt dat de Directeur een slecht waarnemer is, den doorslag geven. Dan zal evenwel een scheidsgerecht beter zijn. De hoofden van de takken van dienst zullen nu wel niet altijd alles door de donkerste bril bekijken, maar optimisten zullen zij ook wel niet zijn. In beide gevallen kan men echter niet spreken van een objectief oordeel. Nu moge de heer Menalda beweren dat de practijk niet vordert verder te gaan dan Burgemeester en Wethouders, de practijk vordert dat echter wel, lees slechts wat de werkliedenorganisaties vragen. Maar ook met de practijk wordt omgesprongen, zooals het 't best in de kraam te pas komt. Zie hier een voor beeld Toen eenige jaren geleden de heer Middelkoop voorstelde het drieploegenstelsel in te voeren, meende de meerderheid ook dat de praktijk ds noodzakelijkheid daarvan niet had aangetoond. Pas later is dat stelsel hier ingevoerd, omdat van andere zijde het voorstel kwam. Spreker is een voorstander van de motie, omdat uit vele argumenten blijkt dat aanneming er van noodig is. Men zegt wel dat de voorgestelde bepalingen niet voorkomen in de Werkliedenreglementen van andere gemeenten, maar laat Leeuwarden, dat altijd eenige jaren achteraan komt, nu ook eens de eer hebben de eerste te zijn. De heer Burger heeft den heer Oosterhoff hooren zeggen dat sprekers opmerkingen buiten de kwestie zijn omgegaan en dat hij zich heeft bepaald tot eene algemeene verdediging van de instelling van het scheidsgerecht, eene instelling waartoe de Raad reeds besloten heeft. Zeker heeft spreker dat gedaan en is hij in zeker opzicht in herhalingen getreden. Die herhaling evenwel was niet overbodig en spreker heeft dit gedaan om te laten zien dat de redenen, die hebben geleid tot de instelling van een scheidsgerecht voor de straffen, ook gelden voor alle andere zaken, die de rechten van den werkman betreffen. Waar beroep wordt toegelaten voor opgelegde straf, meent spreker het onbillijk te moeten noemen als het niet boven dien wordt gegeven in de gevallen, in de motie op gesomd. Er is toch slechts een onpartijdig oordeel mogelijk bij iemand, die geheel buiten de partijen staat. De heer Menalda zegt wel dat de praktijk nog nergens heeft aangetoond, dat beroep in de gevallen, in de motie vermeld, noodzakelijk is, maar moeten wij daarop wachten? Neen, zeker niet. Waar de Raad een scheidsgerecht instelt, moet hij daarvan dan de consequentie niet aandurven Waar den werkman bij het Werkliedenreglement rechten zijn toegekend, moet er ook een rechtspraak komen, ten einde die rechten eventueel te kunnen handhaven. De heer Oosterhoff (wethouder) doet opmerken dat de heer Lautenbach zich in zijne bestrijding heeft bepaald tot het maken van eene opmerking over 2 punten van de motie. Spreker heeft gezegd dat het scheidsgerecht moeilijk kan beoordeelen of er gebrek aan toewijding aan wezig is, omdat zulks niet een gevolg is van een of twoe groote feiten, maar van een reeks van kleinere, die niot worden opgeteekend. De heer Lautenbach zegtdie kunnen te boek worden gesteld. Zeker kan dat, maar hoe moet het scheidsgerecht na verloop van langen tijd de al of niet rechtmatig heid beoordeelen? Dan mogen bij het te boekstellen wel alle mogelijke omstandigheden, waaronder hot feit is voorgevallen en allen, die daarbij zijn tegen woordig geweest, worden opgeteekend.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1911 | | pagina 5