182 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 5 September 1911.
Wat het tweede betreft, de heer Lautenbach heeft
gezegd niet te begrijpen, waarom Burgemeester en
Wethouders bezwaar maken aan de beoordeeling van
het scheidsgerecht te onderwerpen uitspraken, die
niet door het College zelf zijn gedaan. Hij toch is
van meening dat een uitspraak van een directeur of
van Burgemeester en Wethouders vrijwel op hetzelfde
neerkomt, omdat Burgemeester en Wethouders toch
steeds op het oordeel van den directeur zullen moeten
afgaan. De heer Lautenbach ziet daarbij echter één
ding over het hoofd. Wanneer Burgemeester en
Wethouders uitspraak doen, is er gelegenheid om
naast den Directeur ook den werkman te hooren en
dat zal, wanneer het een zaak van beteekenis geldt,
zeker altijd gebeuren.
Den heer Burger kan spreker nog antwoorden op
diens vraag, waarom Burgemeester en Wethouders
alleen bij straffen beroep mogelijk willen maken, dat
Burgemeester en Wethouders in alle gevallen het
beroep niet gewenscht en niet noodig achten. In
gevallen toch, waar een uitspraak van het scheidsge
recht het noodig maakt, dat dit college zich met de
interne regeling van de gemeentebedrijven zou moeten
bemoeien, acht spreker die inmenging absoluut ver
keerd.
De heer Beekhuis zegt dat nog zelden zoo duidelijk,
als thans door den heer Burger is geschied, is uit
gesproken, dat het heele scheidsgerecht louter eene
theoretische kwestie is. De heer Burger, die zeker
wel bevoegd mag worden geacht in dezen een oordeel
uit te spreken, heeft dat zoo onomwonden erkend,
dat spreker er verbaasd van was. Dat raadslid heeft
echter gelijk, waar hij zegt dat de geheele zaak een
logisch gevolg is van de regeling der zoogenaamde
rechtspositie van de gemeente-werklieden, eene rege
ling, welke naar sprekers meening allerminst nood
zakelijk was, omdat ook zij te veel op theorie steunde
en niet door de werkelijkheid was geboden.
Nu echter de zaak zoover gevorderd is, zou spreker
genegen zijn het scheidsgerecht over zooveel mogelijk
gevallen te laten oordeelen, doch waar de heer Oos-
terhoff zoo duidelijk heeft aangetoond, dat het niet
wenschelijk is de punten, in de motie vervat, aan het
oordeel van het scheidsgerecht te onderwerpen, zal
spreker zich daar tegen verklaren.
De lieer Zandstra zou het woord niet hebben ge
vraagd als de hoer Beekhuis gezwegen had en niet
had gezegd, dat alles op theorie berust. Men kan
zoo wel denkon, maar de praktijk heeft duidelijk
aangetoond, dat het scheidsgerecht noodzakelijk, ja
onmisbaar is.
Spreker zal daarover niet uitweiden, maar doet
opmerken, dat alles wat betrekking heeft op het
straffen en verongelijken van den werkman, aan het
oordeel van het scheidsgerecht moet worden onder
worpen. Al mogen toch vele zaken uitstekend ver
trouwd zijn in handen van Burgemeester en Wet
houders, de werkman zal dat niet gelooven. Deze
toch beschouwt zijn chefs meer als zijne vijanden
dan als zijne vrienden. Wanneer men nu alle ge
vallen gaat onderwerpen aan de uitspraak van het
scheidsgerecht, krijgt men een zuivere rechtspraak
en dat is zeer in het belang van Burgemeester en
Wethouders. Zij worden daardoor toch verlost van
eene zeer groote verantwoordelijkheid.
Waar spreker overtuigd is, dat een scheidsgerecht
allo inlichtingen kan krijgen die het noodig acht,
zullen Burgemeester en Wethouders moeten toegeven,
dat eene einduitspraak beter is in handen van het
scheidsgerecht dan in die van het Dagelijksch
Bestuur.
De heer Feddema heeft intusschen de vergadering
verlaten.
De algemeene beraadslagingen worden gesloten.
De heer Tijsma zou de verdere beraadslagingen
willen verdagen.
De Voorzitter is van oordeel, dat het, waar de
verdere behandeling nu niet veel tijd meer zal kosten,
boter is door te werken.
De lieer van Messet stelt voor de beraadslagingen
te verdagen.
Dit voorstel wordt verworpen met 16 tegen 8
stemmen.
Vóór stemmen de heeren Wilhelmij, Haverschmidt,
Feitz, Tijsma, J. Koopmans, van Messel, Yonck en
van der Kooi.
Tegen de heerenZandstra, Beucker Andreae,.
de Jong, Fransen, Oosterhoff, Gr. W. Koopmans.
Berghuis, Menalda, Hartelust, Komter, Beekhuis,.
Schoondermark, Boosman, Burger, Tulp en Lautenbach.
Aan de orde is onderdeel 1° der motie.
De beraadslaging wordt geopend.
De heer Burger wijst er op dat het hier eene een
voudige kwestie geldt, waarvan in het Amsterdamsche
reglement beroep is toegelaten. Het bezwaar is hier,
dat het geldt een besluit van een hoofd van een tak
van dienst. Dit bezwaar bestaat bij spreker niet en
hij is hot met den heer Zandstra eens dat Burge
meester en Wethouders, als beroep werd toegestaan
op het scheidsgerecht, van eene lastige verantwoor
delijkheid zouden zijn verlost. Wanneer een kwestie
van schadevergoeding, het gaat hier om het betalen
van een zeker bedrag door den werkman, bij het
scheidsgerecht komt, kan allicht door getuigenverhoor
licht opgaan omtrent de schuld van den werkman en
omtrent de taxatie der schade.
Spreker wil deze opmerking maken. Hij hoopt dat,
wie ook de verdere verordening moet voorbereiden,
deze ook de bevoegheid krijgt om enkele, tengevolge
van de genomen besluiten, allicht noodzakelijke wijzi
gingen in het Werkliedenreglement aan te brengen.
Eventueel kan dan een bezwaar van Burgemeester
en Wethouders tegen dit punt worden ondervangen,
door deze kwestie te regelen zooals in Amsterdam is
geschied. Daar nemen n.l. Burgemeester en Wet
houders geen definitief besluit, maar deelen hun plan
mede en wachten dan de uitspraak van het scheids
gerecht af.
De beraadslaging wordt gesloten.
Onderdeel 1 wordt aangenomen met 14 tegen 10
stemmen.
Vóór stemmen de heeren: Zandstra, de Jong,
Fransen, G. W. Koopmans, Feitz, Tijsma, Berghuis,
Menalda, Boosman, Burger, Tulp, Vonck, van der
Kooi en Lautenbach.
Tegen de heerenBeucker Andreae, Wilhelmij,
Haverschmidt, Oosterhoff, J. Koopmans, Hartelust,
Komter, Boekhuis, Schoondermark en van Messel.
Aan de orde is onderdeel 2.
De beraadslaging wordt geopend.
De heer Burger wijst er op dat de heer Oosterhoff
heeft gevraagd, hoe het scheidsgerecht in deze kwestie
een oordeel kan vellen. De bepaling luidt
„Indien toewijding of geschiktheid te wenschen
„overlaten, kan de werkman, het betrokken hoofd
„van den tak van dienst gehoord, door Burgemeester
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 5 September 1911. 188
„en Wethouders in loon worden verlaagd of in eene
„andere loonklasse worden geplaatst."
Spreker geeft toe dat het niet gemakkelijk is te
oordeelen over de vraag of toewijding en geschikt
heid te wenschen overlaten, maar hij antwoordt met
de tegenvraaghoe beoordeelen Burgemeester en
Wethouders datZij zijn toch ook niet alle dagen
op do plaatsen, waar de bedrijven worden uitge
oefend en zullen zich laten voorlichten. Hoe zal het
scheidsgerecht zich een oordeel trachten te vormen
Ook dat zal zich laten voorlichten. Zullen nu die
voorlichtingen verschillend zijn Spreker is van
oordeel dat die wel gelijk zullen zijn en het is zelfs
zeer goed mogelijk, dat het scheidsgerecht iets meer
kan opdiepen dan Burgemeester en Wethouders.
Die kunnen ook niet alles naloopen en zullen
dikwijls moeten afgaan op de verklaringen van de
betrokken directeuren. Er is ook geen enkele reden
om aan te nemen, dat het scheidsgerecht zal zeggen
de directeur is een leugenaar. Gaat het dien weg op,
dan zal het zich onmogelijk maken en spoedig onder
toejuichingen worden begraven. Wordt de voorge
stelde bepaling aangenomendan zal binnenkort
ieder zeggen wat zijn Burgemeester en Wethouders
van een zwaren last verlost, terwijl tevens den
werklieden ieder voorwendsel wordt ontnomen voor
de bewering, dat hunne rechten gekrenkt worden.
Wanneer het scheidsgerecht zijn taak goed vervult
zal het een zegen worden voor de gemeente
Leeuwarden.
Ue heer van Messel heeft intusschen do vergadering
verlaten.
De heer Oosterhoff (wethouder) moet den heer
Burger ten sterkste bestrijden. Burgemeester en Wet
houders moeten afgaan op den Directeur, die hun de
vereischte mededeelingen doet. Wanneer de aandacht
gevallen is op een werkman, bij wien toewijding en
geschiktheid ontbreken, zullen Burgemeester en Wet
houders daarop opmerkzaam worden gemaakt en kun
nen zij zich zelf overtuigen. Het scheidsgerecht echter
moet de bewijzen putten uit ontvangen mededeelingen.
De heer Burger blijft er bij dat het scheidsgerecht
de noodige inlichtingen kan putten uit notulen en
andere bescheiden.
Spreker blijft het bovendien onlogisch noemen om
bij straf wel-, hier geen beroep mogelijk te maken.
De heer Haverschmidt heeft intusschen de ver
gadering verlaten.
De beraadslaging wordt gesloten.
Onderdeel 2 wordt aangenomen met 13 tegen 9
stemmen.
Vóór stemmen de heeren: Zandstra, de Jong, Fran
sen, G. W. Koopmans, Feitz, Tijsma, Berghuis, Boos
man, Burger, Tulp, Vonck, van der Kooi en Lauten
bach.
Tegen de heeren: Beucker Andreae, Wilhelmij,
Oosterhoff, J. Koopmans, Menalda, Hartelust, Komter,
Beekhuis en Schoondermark.
Aan de orde is onderdeel 3.
De beraadslaging wordt geopend.
De heer Burger zegt dat het hier geldt de beide
gevallen, bedoeld in artikel 38 van hot Werklieden-
reglement. Spreker wijst den heer Oosterhoff op een
inconsequentie. Waar Burgemeester en Wethouders
in het geval van artikel 40, sub 4, wel beroep willen
toelaten en dit verdedigen door te zeggen dat door
getuigen licht over de zaak kan worden verspreid,
vraagt spreker of dit hier niet het geval is. Hij
meent dat juist ook in dit geval soms door getuigen
zal kunnen worden bewezen, dat er geen misbruik
van sterken drank in het spel is en dat dus zal kun
nen blijken, dat ten onrechte loon is ingehouden.
De heer Oosterhoff doet opmerken dat de gevallen
niet gelijk zijn. Het geval van drankmisbruik van
artikel 38 betreft het feit dat iemand in dienst, dus
onder de oogen van een zijner superieuren, zich daar
aan schuldig maakt, terwijl het misbruik bedoeld in
artikel 41 buiten dienst kan zijn gemaakt. Dat is
een zeer groot verschil.
De heeren Tijsma en Feitz hebben intusschen de
vergadering verlaten.
De beraadslaging wordt gesloten.
Onderdeel 3 wordt aangenomen met 11 tegen 9
stemmen.
Vóór stemmen de heeren Zandstra, de Jong, G.
W. Koopmans, Berghuis, J. Koopmans, Boosman,
Burger, Tulp, Vonck, van der Kooi en Lautenbach.
Tegen de heerenBeucker Andreae, Wilhelmij,
Fransen, Oosterhoff, Menalda, Hartelust, Komter,
Beekhuis en Schoondermark.
Thans verlaat de heer J. Koopmans de vergadering.
De onderdeelen 47 worden achtereenvolgens met
10 tegen 9 stemmen aangenomen.
Vóór stemmen telkens de heeren Zandstra, de Jong,
G. W. Koopmans, Berghuis, Boosman, Burger, Tulp,
Vonck, van der Kooi en Lautenbach.
Tegen telkens de heeren Beucker Andreae, Wil
helmij FransenOosterhoff, Menalda, Hartelust,
Komter, Beekhuis en Schoondermark.
De Voorzitter geeft nu de oude commissie in over
weging om in het slot der motie te lezen in plaats
van „Burgemeester en Wethouders" „eene raads
commissie". Deze commissie kan dan ook de bevoegd
heid krijgen om, waar zulks noodig is, wijzigingen aaD
te brengen in het Werkliedenreglement.
De leden der oude commissie voor het Werklieden-
reglement zouden de aangewezen personen zijn om
deze zaak nu spoedig in den geest van den Raad tot
stand te brengen.
De heer Burger heeft daartegen geen bezwaar,
als er een paar andere leden aan de commissie worden
toegevoegd, onder wie vooral de heer Oosterhoff. Als
de Voorzitter daartoe niet kan besluiten, wil spreker
de beantwoording der vraag, hoe nu verder gewerkt
zal worden, liever aanhouden tot de volgende ver
gadering.
De commissie toch kan eerst dan goed werken,
als zij voeling heeft met het Dagelijksch Bestuur.
De Voorzitter zal de slotclausule in stemming brengen
met dien verstande, dat in plaats van: „Burgemeester
en Wethouders", wordt gelezen eene raadscommissie.
Dit voorstel wordt verworpen met 12 tegen 7
stemmen.
Vóór stemmen de heeren: Menalda, Komter, Schoon
dermark, Beucker Andreae, Wilhelmij, Fransen en
Oosterhoff.
Tegen de heeren Zandstra, de Jong, G. W. Koop
mans, Berghuis, Hartelust, Beekhuis, Boosman, Burger,
Tulp, Vonck, van der Kooi en Lautenbach.
De verdere beraadslaging over het ontwerp der
verordening wordt thans geschorst en de vergadering-
dooi den Voorzitter gesloten.