196 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 19 September 1911.
fraude zoo goed als uitgesloten is. De controle is
zoo goed dat zij bijna volmaakt is. Het neemt niet
weg dat die controle nog beter kan worden door een
gemeente-ambtenaar op het ontvangerskantoor te
plaatsen. De heer Tijsma heeft dit reeds aangetoond.
Wanneer spreker toch destijds fraude had ontdekt,
zou hij daar nooit met iemand over hebben gespro
ken, omdat hij particulier klerk was. Als echter
een ambtenaar op het ontvangerskantoor aanwezig is,
is deze zedelijk verplicht bij het ontdekken van fraude
zijn superieuren daaromtrent in te lichten en hij
kan dat dan ook vrijmoedig doen. Daarom is het in
het gemeentebelang den eersten klerk gemeente-ambte
naar te maken.
De heer Oosterhoff heeft beweerd dat het is het
bewijzen van een vriendelijkheid aan een bepaald
persoon. Spreker ontkent dit en herhaalt dat het
gemeentebelang alleen beoogd wordt.
De Voorzitter zei dat men den ontvanger vrij moet
laten in de keuze van personeel. Spreker heeft in
Deventer gesolliciteerd voor gemeente-ontvanger en
geïnformeerd of hij bij eventueele benoeming den klerk
zou kunnen overnemen. Ware dat niet hetgeval geweest
dan had spreker van verdere sollicitatie afgezien.
De Voorzitter heeft ook gezegd dat de ontvanger
er mee verlegen is als hij een ambtenaar heeft, die
oud wordt. Wanneer dat het geval is zullen er mo
tieven genoeg zijn den man dat te zeggen. Hij zal
dan heengaan en krijgt immers pensioen.
Voorts heeft de Voorzitter medegedeeld, dat het
salaris van den eersten klerk was herzien. Als spreker
lid van het Dagelijksch Bestuur ware geweest zou hij
het voorstel, om het salaris van dien klerk te bepalen
van f 600f 800, niet hebben durven onderschrijven.
Spreker noemt het een schande voor Leeuwarden
dat zooiets zou kunnen plaats hebben. Er blijkt uit
dat niet een van de leden van het college van
Dagelijksch Bestuur ook maar eenig begrip heeft
over de werkzaamheden van den eersten klerk. Het
is een treurig verschijnsel dat de vroegere en tegen
woordige functionaris allerlei bijbaantjes moeten
zoeken om fatsoenlijk te kunnen leven. Spreker zal
door een voorbeeld aantoonen waartoe dat kan leiden.
Het is hem zelf overkomen dat hij kwestie had met
iemand die beweerde 1.te hebben betaald, ter
wijl spreker 0.50 cent had afgeschreven op het
belastingbiljet. De belastingschuldige zeide, na onder
zoek, ten slotte „ik zal maar gelooven dat ik ƒ0.50
heb gegeven, want u woont nog al netjes, ik dacht
anders, 't zal ook wel sjofel spul zijn". De ambtenaar
moet een goed salaris hebben waar hij te allen tijde
met het publiek in aanraking komt, waarover hij
een zeker overwicht moet hebben. Wat nu ten slotte
de vermindering van het aantal sollicitanten betreft,
spreker gelooft niet dat dit zoo'n vaart zal loopen.
Bij de rijksontvangers en betaalmeesters heeft men
ook al rijksklerken en bij dezen hoort men daarover
niet klagen.
Den heer Tijsma frappeert het dat er zoo vastge
houden wordt aan de verantwoordelijkheid van den
ontvanger, die zelf beweert dat het hem niets kan
schelen en die het uitstekend vindt dat de eerste
klerk gemeenteambtenaar wordt. Op het oogenblik
toch worden ook door andere ambtenaren belastingen
geïnd, waarvoor de ontvanger verantwoordelijk is.
Spreker heeft zich dan ook nog niet laten over
tuigen dat de bestaande toestand bestendigd moet
worden.
De heer Boosman doet opmerken, dat men, wat
de verantwoordelijkheid betreft, dezelfde argumenten
zou moeten hebben bij de rijksontvangers, terwijl
toch de klerken bij de rijksontvangers wel rijks
ambtenaren zijn geworden.
Spreker meent verder de aandacht te mogen ves
tigen op de instructie voor den gemeenteontvanger
van Maastricht, welke instructie bij de stukken was
gevoegd. In art. 25 dier instructie staat, dat den
ontvanger door Burgemeester en Wethouders wordt
toegevoegd een boekhouder, die den ontvanger bij
ongesteldheid of afwezigheid onder diens verant
woordelijkheid vervangt.
In die gemeonte is dus het bezwaar van den heer
Oosterhoff ten opzichte van de verantwoordelijkheid
ondervangen.
De heer Zandsira heeft van den Voorzitter gehoord
dat de ontvanger den klerk ook kan pensionneeren.
Men ziet het echter nog niet zoo dikwijls in den
tegenwoordigen tijd, dat een particulier patroon de
kosten betaalt voor de pensionneering van zijn per
soneel. Het is voor den klerk echter toch beter dat
hij in dienst der gemeente is en niet in dien van den
ontvanger. In het eerste geval toch is hij zeker te
kunnen blijven als er eventueel een nieuwe ontvanger
komt, in hot laatste geval heeft hij die zekerheid niet.
Wanneer de klerk gemeenteambtenaar is, heeft men
bovendien het voorrecht iemand te hebben met routine,
iemand die in de zaken thuis is. Do bezwaren tegen
eene benoeming tot gemeenteambtenaar zijn volgens
spreker geen knip voor den neus waard. Men heeft
toch hetzelfde aan de gasfabriek. De hoofdboekhouder
en de adjunct zijn beide verantwoordelijk.
Wat verder de vrijheid van keuze van den ge
meenteontvanger betreft, deze kan invloed uitoefenen
op de benoeming door b.v. eene aanbeveling in te
dienen. Spreker blijft er bij dat er geen geldige
redenen zijn om den eersten klerk niet tot gemeente
ambtenaar te maken.
De Voorzitter wijst er op dat men over de ver
ordening redeneert alsof die gemaakt werd ten be
hoeve van Algra. Dat is toch niet de bedoeling
want de verordening wordt gemaakt voor de toe
komst en geldt dus ook voor personen, die Algra te
eeniger tijd zullen vervangen.
Do heer Oosterhoff (wethouder) doet opmerken, dat
hij niet heoft gesproken van een begunstigen van
een persoon, maar dat hij heeft gezegd, dat men
bezig is een vriendelijkheid te bewijzen aan een zeker
soort van personen.
De heer G. W. Koopmans heeft niets anders ter
weerlegging van het voorstel gezegd dande controle
is tegenwoordig zoo goed. Spreker beaamt dit, maar
de mogelijkheid van fraude blijft toch bestaan.
De heer Boosman heeft gewezen op de verordening
van Maastricht. Spreker vraagt dit raadslid of hij het
niet immoreel vindt, dat de ontvanger verantwoordelijk
is voor iemand, die hem vervangt en die men hem
als het ware heeft opgedrongen Wat de toestand
aan de gasfabriek betreft, spreker meent er den heer
Zandstra op te moeten wijzen, dat die niet dezelfde
is als hier. Daar is toch altijd nog, al is de boek
houder ook verantwoordelijk, de directeur, die het
hoofdtoezicht uitoefent op de handelingen van dien
ambtenaar. Beide gevallen staan dus niet gelijk.
De heer G. W. Koopmans herinnert er aan, dat hij
gezegd heeftde controle is best, maar kan nog
beter als de Raad den weg opgaat, dien spreker en
meer leden willen bewandelen en den eersten klerk
gemeente-ambtenaar maakt.
De beraadslaging wordt gesloten.
Onderdeel a van het voorstel van Burgemeester en
Wethouders wordt verworpen met 16 tegen 4 stemmen.
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 19 September 1911. 197
Vóór stemmen de heeren: Oosterhoff, J. Koopmans,
Komter en Schoondermark.
Tegen de heerenBerghuis, Wilhelmij, Fransen,
van der Kooi, Zandstra, Lautenbach, Haverschmidt,
Menalda, Hartelust, Tulp, G. W. Koopmans, Vonck,
Tijsma, Feitz, Beekhuis en Boosman.
De Voorzitter stelt voor de behandeling van het
voorstel te schorsen tot eene volgende vergadering,
daar er nu in de instructie eenige veranderingen
moeten worden aangebracht.
Dienovereenkomstig wordt besloten.
8. Voorstel van Burgemeester en Wethouders om eene
nieuwe regeling te treffen ten opzichte van belegging van
overtollig Icasgeld en tot wijziging van de gemeentebe-
grooting, dienst 1911.
Het voorstel betreffende de belegging van kasgeld
luidt als volgt
Meermalen werd in Uwe Vergadering de wensche-
lijkheid betoogd van rentegevende belegging van het
overtollige kasgeld van den gemeenteonvanger.
Dientengevolge is thans in art. 10 der ontworpen
instructie van den gemeenteontvanger, naast de be
staande, de bepaling opgenomen, dat de ontvanger
verplicht is na ontvangen last van ons college de
door ons aangewezen bedragen te storten of op te
nemen bij de in de aanschrijving genoemde particu
liere bankinstellingen alhier.
In herinnering brengen wij hierbij, dat reeds bij
raadsbesluit van'den 10 Januari 1905 de tegenwoordige
instructie werd gewijzigd in dien zin, dat gelden
kunnen worden gestort en opgenomen bij de Neder-
landsche Bank.
Wij hebben de eer U voor te stellen, met aan
vulling van het op dien datum sub 1° genomen be
sluit, nader te besluiten:
Burgemeester en Wethouders te machtigen bij eene
particuliere bankinstelling te dezer stede gelden te
storten of op te nemen, onder voorwaarde dat tot
dekking van een credit-saldo voor onderpand in
effecten met voldoende overwaarde naar genoegen
van Burgemeester en Wethouders moet worden
zorg gedragen en dat het debet-saldo steeds blijft
binnen de perken van de door Gedeputeerde Staten
goedgekeurde machtiging van den Raad tot opneming
van gelden.
De beraadslaging wordt geopend.
De heer G- W. Koopmans sympathiseert met het voor
stel, ook in verband met de straks besproken verantwoor
delijkheid van den ontvanger. In de 2e alinea echter
is sprake van eene particuliere bankinstelling. Spreker
kent hier de Rijkspost- en de Nutsspaarbank, verder
Bloembergen en Zonen's Bank, Leeuwarder Bank enz.
Deze laatste zijn nu zeker geen particuliere bankin
stellingen.
De Voorzitter antwoordt dat zulks wel het geval is.
De heer G. W. Koopmans meent dat alleen Adama
een particuliere bankinstelling heeft. Alle andere
instellingen zijn naamlooze vennootschappen. Als de
bedoeling echter is dat deze ook als particuliere in
stellingen zullen worden beschouwd, dan is spreker het
met Burgemeester en Wethouders eens. Hij vraagt
echter of het de bedoeling is om rekening-courant te
openen bij een gewoon kassier.
De Voorzitter antwoordt dat Burgemeester en
Wethouders van particuliere bankinstellingen hebben
gesproken in tegenstelling met de Nederlandsche
Bank. Daar kan de gemeente geld deponeeren, maar
Burgemeester en Wethouders wenschen de gelegen
heid daartoe uit te breiden. Of het nu vennoot
schappen zijn of particuliere personen, de bank
instellingen zijn de particuliere instellingen door
Burgemeester en Wethouders bedoeld.
De heer G. W. Koopmans zou dan in de laatste alinea
vóór het woord„effecten" willen lezenrentegevende
en in plaats van „voldoende overwaarde" eene over-
waarde van 20
Wanneer er staat rentegevende effecten, behoeven
Burgemeester en Wethouders zich geen aandeelen van
bestaande of niet bestaande maatschappijen in handen
te laten stoppen.
Wat de overwaarde betreft door spreker voorgesteld,
als er staat 20 overwaarde hebben Burgemeester
en Wethouders het recht effecten, die minder over
waarde hebben, te weigeren.
Spreker bedoelt hiermede echter niets anders dan
om eene vingerwijzing te geven aan Burgemeester en
Wethouders.
De heer Schoondermark (wethouder): „aan idioten".
De heer G. W. Koopmans vraagt het woord voor
een persoonlijk feit. Hij meent door den heer Schoon
dermark het woord idiootte hooren zeggen.
De heer Schoondermark (wethouder) wijst er op,
dat hier geen sprake kan zijn van een persoonlijk
feit. De heer G. W. Koopmans zegt, dat hij bedoelt
een vingerwijzing te geven aan Burgemeester en
Wothouders. De reden ervoor was zoo zot, dat spreker
riep „aan idioten", daarmede bedoelende, dat Bur
gemeester en Wethouders geen idioten zijn. Spreker
zou dus meer recht hebben het woord te vragen voor
een persoonlijk feit dan de heer Koopmans.
De Voorzitter doet opmerken dat Burgemeester en
Wethouders met voorbedachten rade hebben gespro
ken van effecten zonder meer. Het spreekt toch van
zelf dat Burgemeester en Wethouders keurig zullen
zijn op het soort der effecten, die in onderpand worden
gegeven en dat zij geen genoegen zullen nemen met
papieren, die waardeloos zijn of waarvan de waarde
niet bekend is.
Wat nu de overwaarde betreft, als Burgemeester
en Wethouders nemen gemeenteleeningen of hypo
theekbanken van de beste soort, is 20 overwaarde
veel te veel. Er zal waarschijnlijk geen tijd komen
dat deze papieren 20 °/0 dalen.
Het percentage van de overwaarde toch is afhan
kelijk van de soort der effecten.
Wanneer de Raad de zorg daarvoor aan Burge
meester en Wethouders overlaat, berust bij hen de
verantwoordelijkheid.
De lieer G. W. Koopmans laat graag de verant
woordelijkheid van het voorstel aan Burgemeester en
Wethouders over. Waar echter de Voorzitter geen
woord heeft gesproken tegen het door den heer Schoon
dermark geopperde, meent spreker daaruit te moeten
opmaken, dat het college van Burgemeester en Wet
houders uit idioten bestaat. Spreker noemt het
ongepast dat de heer Schoondermark, waar spreker
iets voorstelt met het oog om Burgemeester en Wet
houders een vingerwijzing te geven, een dergelijke
uiting doet. Spreker laat de verantwoording en
gevolgen van dat gesprokene gaarne voor rekening
van den wethouder zelf.