210 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 10 October 1911. Stienserweg ook na de demping zijn tegenwoordige breedte zal blijven behouden. Als prijs voor de overdracht van het recht der gemeente komt ons, waar het strookje grond voor haar geen groote waarde heeft, een bedrag van 2.50 voldoende voor. Bovendien zullen door adressant dienen te worden gedragen de kosten van uitmeting, overdracht en levering van een notariëel afschrift der akte ten be hoeve van het gemeente-archief. Op grond van het bovenstaande hebben wij de eer U voor te stellen te besluiten aan Bavius Bouma te Stiens voor de som van 2.50 over te dragen, voor zooveel de rechten der gemeente betreft en behoudens die van derden, de helft van de sloot de juiste grootte nader door een landmeter van het kadaster op te geven gelegen tusschen het aan hem toebehoorend kadastraal perceel gemeente Leeuwarden, sectie D no. 713, en den Stienserweg, en over de geheele lengte van dat perceel, om vervolgens te worden gedempt, onder de volgende voorwaarden 1. De kosten van uitmeting, overdracht en de leve ring van een notariëel afschrift der akte ten behoeve van het gemeente-archief komen ten laste van adressant. 2. Door en op kosten van adressant en ten genoegen van Burgemeester en Wethouders worde en blijvo langs de scheidingsgrens aan de zijde van den Stienser weg een met klinkers op hun kant bestrate goot, ter breedte van ongeveer 40 c.M., aangelegd en onder houden, die het regonwater van de omgeving behoorlijk afvoert naar hot ten noorden van het door demping verkregen terrein gelegen slootsgedeelte. 3. Het door adressant te plaatsen ijzeren hek worde in de vanwoge Burgemeester en Wethouders aan te wijzen rooilijn gesteld, vorkrijge een hoogte van niet meer dan 90 c.M. en mag niet over gemeente grond overhangen of uitdraaien. Met algemeone stemmen wordt besloten overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders. 13. Voorstel van de heeren O. W. Koopmans, II'. Fransen Jzn., mr. J. W. Tijsma, S. Tulp Szn. en II. D. van der Kooi tot wijziging van het reglement van orde voor de vergaderingen van den Raad (bijlago no. 26). De algemeene beraadslagingen worden geopend. De heer Tulp 1 leeft gehoord dat de heer Wilhelmij zijne verbazing te kennen geeft dat zijn sprekers naam onder het voorstel staat. Het verwondert spreker dat de heer Wilhelmij dit in het midden brengt. Spreker heeft den heer Wilhelmij gepasseerden Zondag nog uitdrukkelijk gezegd dat hij zijne onderteekening had gezet onder dat deel van het voorstel, dat op heffing van het rookverbod beoogt, maar dat hij zich ten opzichte van de andere voorgestelde wijzigingen zijn stem heeft voorbehouden. Daarom verwondert spreker het verwijt van den heer Wilhelmij. De Voorzitter doet den heer Wilhelmij opmerken dat Burgemeester en Wethouders niet de bevoegdheid hebben veranderingen in het Reglement van Orde voor te stellen, daar die allen kunnen worden voor gesteld door vijf raadsleden. Spreker gelooft dan ook niet dat de heer Wilhelmij met zijn voorstel zijn doel bereikt. De heer Wilhelmij antwoordt, dat hij, als do voor zitter van oordeel is dat het niet wenschelijk is, zijn voorstel intrekt. De heer Beekhuis wijst er op dat hetgeen door den Voorzitter is gezegd volkomen juist is, n.l. dat voor stellen tot wijziging van het Reglement van Orde van 5 leden moeten uitgaan. Het komt hem evenwel voor dat de Raad verstandig doet nu er zooveel wijzi gingen worden voorgesteld Burgemeester en Wet houders om prae-advies te vragen. Indien het alleen de rookkwestie betrof zou dit natuurlijk niet noodig zijn, daar do loden deze zaak wel voldoende zullen kunnen overzien. De Voorzitter wil er den lieer Beekhuis attent op maken dat het geheele voorstol, zooals ook is aan geduid, is geformuleerd in overleg met Burgemeestor en Wethouders. De heer Beekhuis antwoordt dat zulks aan zijn aandacht is ontsnapt. De algemeene beraadslagingen worden gesloten. De Voorzitter vraagt aan de loden, die het eerste voorstel hebben onderteekend, of hij dit naar aan leiding van het thans aan de orde zijnde voorstel als ingetrokken mag beschouwen. De heer G. W. Koopmans beantwoordt deze vraag bevestigend, zoodat het oorspronkelijk voorstel der vijf leden is ingetrokken. Het maakt derhalve geen onderwerp van beraadslaging meer uit. Den hoer Wilheimij heeft het verwonderd dat twee raadsleden, die nu pas voor de oorsto maal als zoodanig zitting hebben, het voorstel tot wijziging van het Reglement van Orde hebben onderteekend. Spreker is van oordeel dat de voorgestelde wijzigingen te weinig zijn toegelicht. Wel wordt er gezegd dat de voorgedragen wijzigingen van zoo eonvoudigen aard zijn dat verdere toelichting overbodig is, maar spreker meent dat zij niet zoo erg onschuldig zijn. Spreker wenscht daarom voor te stellen de stukken, dit punt betroffendo, in handen te stellen van Burgemeester en Wethouders ten fine van prae-advies met verzoek het geheele Regloment van Orde te willen herzien. Misschien kunnen dan andere voor te stellen wijzi gingen tegelijk worden behandeld. Aan de orde is onderdeel I. De beraadslaging wordt geopend. De heer Hartelust wil gaarne weten wat de voor stellers heeft bewogen dit artikel to wijzigen. In het oude artikol staat „Bij het uitvaardigen der oproepingsbrieven zorgt de voorzitter, dat van de te houden vergadering openbare kennisgeving geschiede, door afkondiging op den daarvoor gebruikelijker, tijd on aanplakking aan hot gemeentehuis. In spoedeischendo gevallen kan de afkondiging ook op een andoren tijd geschieden." De voorstellers hobbon nu hot dool van „door af kondiging" tot „geschieden" geheel uitgelicht. Zij zullen daarvoor wel goede gronden hebben, die echter voor sproker duister zijn. Daarom zou hij hieromtrent gaarne eenige toelich ting ontvangen. De heer G. W. Koopmans antwoordt dat het bij geen enkele wet is voorgeschreven, hoe do openbare kennis geving moet geschieden, zoodat de omschrijving daar Yerslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 10 October 1911. 211 van ook gerust uit het Reglement van Orde kan ver dwijnen. De heele verandering komt dus op eene redactiewijziging neer. Do heer Tijsma gelooft dat deze en misschien even tueel volgende soortgelijke vragen a priori kunnen worden beantwoord door te zeggen, dat er naar is gestreefd om het Reglement van Orde te doen aan sluiten aan de praktijk. Daar nu tegenwoordig van aanplakken al geen sprake meer is, kan deze bepaling wel worden weggelaten. De heer Hartelust is zeer erkentelijk voor de toe lichting en vooral voor het antwoord van den lieer Tijsma, die zegt dat de commissie de grootst moge lijke eenvoudigheid heeft betracht. Spreker hoopt echter dat het Reglement niet zoo eenvoudig wordt dat men, voor een kwestie komend, zich afvraagt: hoe moet ik daarmee aan, daarvan staat niets in het Reglement. Spreker zal eene af wachtende houding aannemen. De beraadslaging wordt gesloten. Onderdeel I wordt met algemeene stemmen vast gesteld. Aan de orde is onderdeel II. De beraadslaging wordt geopend. De heer J. Koopmans wijst er op dat in artikel 6 (oud) staat „De voorzitter regelt in de oproepingsbrieven den „rang, waarin de onderwerpen zullen worden behan deld, met inachtneming van het bepaalde bij de „artikelen 19 en 20". Wanneer nu vaststaat dat deze artikelen vervallen, zou het voorstel der commissie reden van bestaan hebben. Spreker is er echter niet gerust op om de beide artikelen te laten verdwijnen. Zooals de redactie nu is voorgesteld, wordt veel aan den Voorzitter over gelaten. In artikelen 19 en 20 (oud) heeft de Raad nog eenigen invloed op de rangorde van behandeling. Spreker vraagt of Burgemeester en Wethouders dit gewenscht achten. De heer Burger wenscht deze opmerking te maken dat artikel 19 blijft bestaan en tevens, dat artikel 20 gerust kan vervallen aangezien het nooit wordt na geleefd. Spreker vindt het praktisch om noodelooze verwijzingen te vermijden en hij acht het goed, dat in de nieuwe redactie niet meer naar artikel 19 wordt verwezen. De heer j. Koopmans had in het bijzonder op het oog de 2e alinea van artikel 20 waar staat: „van de aangewezen rangorde mag niet dan ten gevolge van besluit van den Raad worden afgeweken". Deze alinea vervalt en daardoor wordt de bepaling der rangorde geheel aan den Voorzitter overgelaten. Spreker heeft daartegen geen groot bezwaar, maar hij meende er de aandacht even op te moeten vestigen. De heer G. W. Koopmans voelt wel iets voor het geen door den heer J. Koopmans is opgemerkt en hij kan mededeelen, dat dit aan zijne aandacht is ont snapt bij de formuleering van het voorstel. Spreker vraagt of die 2e alinea van art. 20 nog niet als nieuwe alinea aan dit onderdeel kan worden toegevoegd. Spreker ziet daar geen kwaad in. Het is gewoonte dat de Voorzitter de rangorde regelt, maar het is mogelijk dat de Raad die eenigszins zou willen wij zigen. Het zou dan misschien het beste zijn de 2e alinea van art. 20 (oud) hieraan toe te voegen. De heer Beucker Andreae gelooft dat vele leden den indruk hebben gekregen dat het wenschelijk ware geweest, dat er bij het voorstel eenige toelichting ware gegeven. Nu de Raad zoo klakkeloos over de wijzigingen moet oordeelen en hij niet de zekerheid heeft of het wel goed is de voorgestelde veranderingen aan te brengen, gelooft spreker dat de Raad verstandig doet in te gaan op hetgeen door den heer Wilhelmij in overweging is gegeven. Spreker geeft dan ook ernstig in overweging dit voorstel niet direct verder te behandelen, maar Burgemeester en Wethouders te verzoeken hunne meening kenbaar te maken. Wanneer Burgemeester en Wethouders dit op zich willen nemen kan dit voorstel waar geen haast bij is in eene volgende vergadering worden behandeld. Spreker heeft de eer hiertoe een voorstel te doen. De heer Tijsma zegt dat bij hem de vraag rijst of dit voorstel, dat feitelijk zooeven is verworpen, wel in stemming kan worden gebracht. De Voorzitter antwoordt dat een dergelijk voorstel is ingetrokken. Spreker zal het voorstel van den heer Beucker Andreae in stemming brengen. De heer Burger zal zich tegen het voorstel van den heer Beucker Andreae verklaren. In het geheele voorstol zijn slechts twee punten, waarover de raads leden in meening kunnen verschillen, de andere punten zijn van zeer eenvoudigen aard. Wanneer er een lid is dat verklaart de voorgestelde wijzigingen niet te begrijpen, dan antwoordt spreker dat dit lid ze niet heeft vergeleken met de bestaande redactie. Wanneer hij dat wel had gedaan zou hij ze toch wel hebben begrepen. Men zegt dat de voorstellers geen toe lichting hebben gegeven. De kwestie is echter zoo verbazend eenvoudig dat dit niet noodig is. En nu gaat het toch niet aan, Burgemeester en Wethouders praeadvies te vragen enkel in de hoop om daardoor een overbodige schriftelijke toelichting te ontvangen. Den leden, die het niet begrijpen, zou spreker willen toevoegengaat u als het u belieft naar huis en leest de stukken over. De heer Zandstra sluit zich bij den heer Burger aan, n.l. wat het naar huis gaan betreft. Dan kan ieder de stukken op zijn gemak overlezen. Spreker zou dan nu niet verder willen gaan. Hij gelooft dat de reden voor het niet voldoende begrij pen der kwestie hierin is te zoeken, dat de leden de stukken niet hebben bestudeerd. Of dat de Raad tot eer of oneer verstrekt, daarover wil spreker zich niet uitlaten, doch hij acht uitstel tot een volgende ver gadering zeer gewenscht. De Voorzitter doet opmerken dat de heer Beucker Andreae heeft gezegd, dat aan het voorstel eene toe lichting ontbreekt en dat hij meent dat daarin, door een prae-advies van Burgemeester en Wethouders uit te lokken, kan worden voorzien. De heer Beucker Andreae zou althans volgens het door den heer Burger gesprokene de stukken

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1911 | | pagina 5