212 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 10 October 1911. niet hebben bestudeerd. Dit moet spreker ontkennen. De besprekingen echter geven spreker den indruk dat het lang zal kunnen duren, alvorens een resultaat is bereikt. Het is daarom dan ook dat spreker in over weging heeft gegeven de behandeling aan te houden en Burgemeester en Wethouders uit te noodigen om bij het voorstel, waaraan elke toelichting ontbreekt, eene toelichting te voegen. De heer G. W. Koopmans geeft den voorzitter in overweging het voorstel van den heer Beucker Andreae in stemming te brengen omdat, als dit niet gebeurt, bij een volgend artikel een ander lid wel weer met een dergelijk voorstel zal kunnen komen. De 5 leden, die deze wijziging hebben voorbereid, zijn tot de conclusie gekomen dat eene toelichting overbodig is, omdat het eenvoudige redactiewijzigingen zijn, waar door het Reglement aan de praktijk wordt aangepast. Burgemeester en Wethouders hebben blijkens de stukken overleg gepleegd met de commissie en zijn het daar dus mee eens. Het Reglement van Orde verbiedt deze stukken in handen te stellen van Bur gemeester en Wethouders ten fine van prae-advies. Het is toch een zaak die de leden aangaat. Niet tegenstaande dit alles wil spreker den Voorzitter in overweging geven te laten stemmen over het voorstel van den heer Beuker Andreae. De heer van Messel wijst er op, dat het reeds door den Voorzitter is gezegd en spreker wil het nog eens herhalen, dat uit den aanhef van het voorstel duide lijk blijkt, dat het is gedaan in overleg met Burge meester en Wethouders. Wordt nu prae-advies ge vraagd, dan spreekt het toch van zelf dat Burge meester en Wethouders met hetzelfde voorstel bij den Raad terug zullen komen. Deden zij dit niet dan zou dat geheel in strijd zijn met hetgeen in den aanhef van het voorstel is gezegd. De heer Zandstra stelt nu voor, ten einde een betere behandeling van het onderwerp te bevor deren, deze tot eene volgende vergadering uit te stellen. De Voorzitter geeft te kennen dat zoowel het voor stel van den heer Beucker Andreae als dat van den heer Zandstra moet worden opgevat als een motie van orde. Spreker vraagt daarom of de beide voor stellen worden ondersteund. De beide voorstellen worden ondersteund en maken alzoo een onderwerp van beraadslaging uit. De Voorzitter stelt voor eerst over het voorstel van den heer Beucker Andreae, daarna over dat van den heer Zandstra te stemmen. Dienovereenkomstig wordt besloten. Het voorstel van den heer Beucker Andreae wordt verworpen met 18 tegen 5 stemmen. Vóór stemmen de heerenBeucker Andreae, de Jong, Zandstra, Schoondermark en Wilhelmij. Tegen de heerenFransen, van der Kooi, Tulp, G. W. Koopmans, Boosman, Lautenbach, Menalda, Berghuis, Oosterhoff, Feitz, Tijsma, J. Koopmans, Hartelust, Feddema, van Messel, Burger, Beekhuis en Vonck. Het voorstel van den heer Zandstra wordt ver worpen met 19 tegen 4 stemmen. Vóór stemmen de heerenBeucker Andreae, de Jong, Zandstra en Wilhelmij. Tegen de heerenFransen, van der Kooi, Tulp, Schoondermark, G. W. Koopmans, Boosman, Lauten bach, Menalda, Berghuis, Oosterhol'f, Feitz, Tijsma, J. Koopmans, Hartelust, Feddema, van Messel, Burger, Beekhuis en Vonck. De behandeling van onderdeel II wordt hierna voortgezet. De heer J. Koopmans komt nog eens terug op het geen hij straks heeft gezegd. Spreker vindt het be zwaarlijk de 2e alinea van artikel 20 te laten ver vallen in verband met de beraadslaging over onder deel IV. Hij stelt voor de 2e alinea van artikel 20 toe te voegen aan artikel 6 (onderdeel II). De heer Oosterhoff (wethouder) gelooft dat het voorstel van den heer Koopmans onmogelijk kan worden aangenomen. Artikel 6 beoogt de regeling der volgorde van behandeling over te laten aan den Voorzitter. Zonder dat er nu in de vorige alinea sprake is van eenige rangorde, kan er in eene vol gende toch niet sprake zijn van een afwijken van de aangewezen rangorde. Dat zou alleen mogelijk zijn als artikel 20 alinea 1 ook bleef bestaan, Spreker acht het echter niet wenschelijk Burge meester en Wethouders aan eene bepaalde volgorde te binden. De stukken die voor den Raad bestemd zijn en aan Burgemeester en Wethouders worden ge- renvoijeerd om prae-advies, worden ingeschreven in een register. Nu is het onmogelijk dat dit college zich houdt aan de volgorde, waarin die stukken worden inge schreven. Het zal dikwijls voorkomen dat van deze bepaling moet worden afgeweken, omdat Burgemeester en Wethouders voor de eene kwestie meer tijd noodig hebben om prae-advies uit te brengen dan voor de andere. Dan zou daardoor de geheele regeling een wassen neus worden. De heer Haverschmidt is intusschen ter vergadering verschenen. De heer Tijsma is van oordeel dat om formeele redenen niet kan worden gestemd over het voorstel van den heer .T. Koopmans. Het thans in behandeling zijnde onderdeel handelt over den Voorzitter, terwijl artikel 20 voorkomt in het hoofdstuk over de vergaderingen. In artikel 6 kan derhalve geen stuk worden ingelascht dat op de vergaderingen betrekking heeft. De Voorzitter zegt dat artikel 35 de gelegenheid openstelt en spreker zou er voor zijn deze aan te grijpen om nader het reglement na de aan neming op de redactie te herzien. Dan behoeft men thans over redactiekwesties niet te redeneeren. De heer J. Koopmans vreest niet voor willekeur als alles aan den Voorzitter wordt overgelaten, maar hij acht het toch beter dat de eindbeslissing aan den Raad blijft. Spreker is echter na de toelichting van den heer Oosterhoff bereid zijn voorstel in te trekken. Het voorstel van den heer J. Koopmans is inge trokken en maakt derhalve geen onderwerp van be raadslaging meer uit. Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 10 October 1911. 213 De beraadslaging wordt gesloten. Onderdeel II wordt met algemeene stemmen vast gesteld. Aan de orde is onderdeel III. De beraadslaging wordt geopend. De heer Hartelust heeft tot zijn leedwezen gezien dat er leden zijn die het rooken weer willen toelaten. Spreker herinnert aan de historie van de wijziging van artikel 10, welke heeft plaats gehad op 29 Sep tember 1910. Die wijziging heeft haar ontstaan te danken aan het feit, dat een lid van den Raad in zoodanige conditie verkeerde, dat het rooken hinderlijk voor hem was, waarom verschillende leden welwillend tot de wijziging van artikel 10 hebben medegewerkt. Er zit echter meer aan vast. Spieker heeft het destijds om het decorum toegejuicht dat het rooken werd afgeschaft en dat argument heeft instemming gevonden bij de leden, die ten opzichte van het decorum hetzelfde voelen als hij. Het staat niet meer als men een groote vergadering heeft en de heeren doen hun best zoo hard mogelijk te dampen. Wanneer men dan op de publieke tribune een be langstellend publiek heeft dat ook in dien damp moet zitten, zal dit zeker zeggen dat de heeren het decornm niet in acht nemen. De argumenten ten opzichte van het decorum bestaan dan ook nog even goed als op 10 September j.l. Afgezien van de vraag of het meer of minder gezond is in den rook te zitten, of het hygiënisch is of niet spreker rookt zelf niet en hij laat zich daar niet over uit zal spreker, waar een artikel bestaat waardoor het decorum wordt bewaard, zich tegen het voorstel verklaren. De heer Zandstra kan zich geheel aansluiten bij den heer Hartelust. Hij behoeft daaraan niets toe te voegen. De heer Hartelust, dit wil spreker nog even opmerken, is geen rooker, spreker echter doet het zooveel sterker. Het is hem dan ook wel eens zwaar gevallen, vooral in vergaderingen als deze, het rooken te moeten laten. Hij meent echter dat het onhoud baar is te zitten in een drukkende atmosfeer van een zaal, waar gerookt wordt en zal om een frissche zaal te bewaren tegen het voorstel stemmen. Toen het ruchtbaar werd dat men nog rookte in den Leeuwarder Raad, zegt de heer Haverschmidt, was menigeen verbaasd dat zoo iets nog werd toe gelaten in de hoofdstad eener provincie, en nu het is afgeschaft zou het toch al te dwaas zijn om het weer in te voeren. Doch afgescheiden van dit punt en van de gebrek kige ventilatie stelt spreker liever de vraag of een dergelijk besluit niet onkiesch is te noemen tegenover ons oud-medelid den heer Besuijen, die door de ongunst der kiezers, misschien tijdelijk, afwezig is en bij de eerste vacature kans heeft opnieuw te worden ge kozen, in welk geval men dadelijk het Reglement van Orde weer zou dienen te wijzigen. Den heer G. W. Koopmans komt het voor dat het geslacht of liever de constitutie van de raadsleden er niet beter op wordt. Spreker hoort zeggen dat de atmosfeer, als er in de zaal gerookt wordt, onhoud baar zal worden voor den Raad en het publiek. Spreker wil er op wijzen dat er hier gedurende een halve eeuw is gerookt en onder die atmosfeer is ge werkt. Wanneer de tegenwoordige raadsleden er niet tegen kunnen is het een bewijs dat zij zwakker worden. Wat het decorum betreft, als geen andere zaken dat naar omlaag halen, dan zal dat zeker niet ge beuren door het opsteken van een sigaar. De heer Haverschmidt heeft het courantengeschrijf van verleden jaar aangehaald als argument om tegen het voorstel te stemmen. Spreker beschouwt dat eerder als een aanmoediging. Toen toch verleden jaar het voorstel om het rooken te verbieden werd ingediend, schreven alle couranten er over. Thans echter, nu er een voorstel is om het weer toe te laten, is er geen courant die er iets van heeft gezegd. Spreker is dan ook van oordeel dat het publiek zal zeggen leden van den Raad, rook er maar eentje. Spreker is er niet voor een dergelijke bepaling in het Reglement van Orde vast te leggen. Wanneer er door eon medelid of den Voorzitter een verzoek wordt gedaan om het rooken te staken, zal zulks direct geschieden. Het is spreker en zijne mede voorstellers er dan ook alleen om te doen hun vrij heid te dezen opzichte te behouden. De Voorzifter heeft ten opzichte dezer kwestie niets nieuws in het midden te brengen. Hij schaart zich aan de zijde van de tegenstanders van het voorstel en is van oordeel dat het rooken in de raadsvergadering uit het oogpunt van decorum niet op zijn plaats is. Het is er de plaats en de tijd niet voor. Spreker kent dan ook geen openbare ver gadering van belang waar gerookt wordt. De ge meente Leeuwarden is bovendien niet een gemeente, die zich moet scharen bij de kleine gemeenten waar in den Raad gerookt wordt. Het is waar dat een lid, die last van het rooken heeft, kan verzoeken het te laten, maar iemand op de publieke tribune, die er niet tegen kan, zou een dergelijk verzoek niet kunnen doen. De beraadslaging wordt gesloten. Het voorstel der vijf raadsleden (Onderdeel III) wordt verworpen met 14 tegen 10 stemmen. Vóór stemmen de heerenFransen, van der Kooi, Tulp, G. W. Koopmans, Boosman, Berghuis, Feitz, Tijsma, Feddema en Burger. Tegen de heeren Beucker Andreae, de Jong, Zand stra, Schoondermark, Lautenbach, Wilhelmij, Menalda, Oosterhoff, J. Koopmans, Hartelust, van Messel, Beek huis, Vonck en Haverschmidt. Onderdeel IV wordt met algemeene stemmen aan genomen. Aan de orde is onderdeel V. De beraadslaging wordt geopend. De Voorzitter zegt dat deze bepaling eene besten diging is van den bestaanden toestand. De heer Tijsma meent dat de voorzitter zich vergist als hij denkt dat door deze bepaling een bestaande toestand wordt bestendigd. De bedoeling is juist om de loting om de zitplaatsen af te schaffen en daar voor zijn veel redenen. Thans b.v. brandt de kachel en is het voor de leden die daar dicht bij zitten, vooral op een dag als nu, verre van prettig. Het omgekeerde kan ook gebeuren dat iemand b.v. gaarne wat kachelwarmte voelt. Op het oogenblik nu is daar

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1911 | | pagina 6