250 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 30 October 1911. trekkelijk onderdeel de geprojecteerde gemeente badinrichting. Spreker hoopt nu maar niet, dat het eene wille keurige teekening ter opluistering is geweest. Spreker is volstrekt niet geschrokken van het cijfer van 5000 gulden door den Wethouder genoemd; ook dan is het nog niet te duur gekocht, want een bad is en blijft een belangrijke factor voor de volksgezond heid en wat in eene andere gemeente mogelijk is, kan ook hier gebeuren. Het bad in de Wielen valt, ook met badtrams, buiten het bereik van het algemeen. De heer Tijsma heeft intusschen de vergadering verlaten. De heer J. Koopmans twijfelt er volstrekt niet aan of Burgemeester en Wethouders houden wel ernstig rekening met den financieelen toestand der gemeente. Hij heeft alleen nog willen recht zetten, wat in het sectie-rapport nog eenigszins helde en niet volkomen zijne bedoeling heeft weergegeven. Daarbij meende hij nogmaals te moeten doen uitkomen, dat in 1912 niets van de gasfabriek is te verwachten Dit jaar onderscheidt zich van de andere jaren, door dien een overgangstijdperk plaats vindt, ontstaan door de gewijzigde bedrijfsverordening. In 1913 wordt het nu wel weder iets beter, omdat dan de 60 °/0 van de netto winst ten bate van de gewone middelen komt. Hij meent echter, dat, waar zóóveel van de gemeente finantiën zal worden gevraagd, het zonder verhooging van den Hoofdelijken Omslag niet zal gaan. In ieder geval acht spreker het niet ondienstig de feiten onder de oogen te zien, om ook de burgerij voor teleurstelling te behoeden. De heer van der Kooi wenscht een klein woordje tot den heer Oosterhoff te richten. Deze heeft aan gaande het aschland geconstateerd, dat er spoedig verbetering moet komen. Dat doet spreker genoegen en hij hoopt dat er haast wat werking te dien op zichte komt. Wat betreft het opzettelijk onderzoek door den Wethouder ingesteld naar de automatische ontsteking, spreker twijfelt er niet aan dat de toestand op het oogenblik dat het onderzoek werd ingesteld, goed was. Dit doet spreker ook genoegen, maar hij hoopt dat men er niet aan twijfelt dat de toestand, toen spreker toevallig langs den Stienserweg kwam, niet goed was. Spreker meende verplicht te zijn dit mede te aeelen. De heer Boosman meent even te moeten antwoorden op de kwestie van de 5000.en merkt op, dat toch niet een soort paleis behoeft te worden opge richt. Met een meer bescheiden gebouw kan worden volstaan. In Koog aan de Zaan heeft spreker een badinrichting gezien, die er keurig uitziet en toch aan de gemeente geen groote sommen kost. Nu zal het gebouw te Leeuwarden natuurlijk grooter moeten zijn dan daar, doch spreker meent, dat wanneer het eenvoudig en netjes wordt ingericht er toch niet zoo'n bijzonder groot kapitaal mee zal zijn gemoeid. De heer Schoondermark heeft gezegd, dat de water- kwestie van overwegend belang is. Spreker meent dat er een plan aanhangig is geweest om water uit de Wielen hierheen te halen. Kan dat plan niet weer worden bekeken. Spreker vraagt ten slotte of niet kan worden overwogen deze zaak nog eens ernstig onder de oogen te zien. De toestand is hier thans inderdaad onhoudbaar. De Voorzitter geeft de verzekering dat deze zaak zal worden overwogen. Spreker heeft het dossier van deze zaak niet bestudeerd, maar het zal wel bij Burgemeester en Wethouders ter sprake komen. Hetzelfde is het geval met de dossiers van een groot, aantal andere punten en de Raad zal er zich niet over verwonderen dat spreker nog niet op de hoogte is. Hij kan dan ook niet anders doen dan beloven de verschillende zaken te zullen onderzoeken en over wegen. Spreker wil nog even doen opmerken dat het van Burgemeester en Wethouders niet kan worden gevergd dat zij, als zoo terloops een vraag wordt gesteld daarover terstond een gevestigde meening hebben. Daarom hebben Burgemeester en Wethouders ten opzichte van het Wilhelminaplein ook geantwoord dat zij de kwestie nog nooit onder de oogen hebben gezien. Dat wil evenwel niet zoggen dat zij niet bereid zijn ook die kwestie in overweging te nemen. Die overweging zegt spreker toe ten opzichte van het toezicht op de straatprostit.utie en de los- loopende honden. Een andere kwestie is het antwoorden van de voor zitters der sectiën. Het voorloopig verslag heeft op spreker een zonderlingen indruk gemaakt. Nooit te voren zag hij een voorloopig verslag, waarin zooveel antwoorden waren opgenomen. Spreker gelooft dat het beter ware geweest dat men, wanneer de vrager door het antwoord bevredigd was, èn de vraag èn het antwoord achterwege had gelaten. De geheele indruk van het verslag is misleidend. Spreker kent iemand, die veel belang stelt in gemeentezaken en die overtuigd was meteen de Memorie van Antwoord te hebben gelezen. Dat is gevaarlijk. De voorzitters der sectiën kunnen niet van alles op de hoogte zijn en zij geven antwoord op verschillende vragen zoo goed als zij dat kunnen doen. Het is echter zeer wel mogelijk dat zij zich vergissen. Zooals het sectie- verslag thans is ingericht maakt het den indruk alsof de gegeven antwoorden van Burgemeester en Wet houders afkomstig zijn. Daarom is spreker van oordeel dat de vragen, die naar het oordeel van de betrokken leden bevredigend worden beantwoord, gerust achter wege kunnen blijven. De heer Yonck heeft gesproken over het hulp ziekenhuis en dit raadslid heeft gezegd dat hij het optimisme van Burgemeester en Wethouders niet deelt en dat de ten aanzien van die inrichting ge maakte opmerkingen niet van deskundige zijde kunnen komen. Spreker doet opmerken dat in een dergelijke zaak optimisme hem niet gepast voorkomt en dat het hem genoegen doet de laatste bewering met den meesten nadruk te kunnen tegenspreken. Spreker zou toch den heer Vonck het rapport van den ge neesheer-directeur van het Stads-Ziekenhuis waaruit de bewuste zinsneden zijn genomen kunnen voor lezen en die in liet kort weergeven wat die hoofd ambtenaar heeft medegedeeld. Wat dus gezegd is. is gezegd op gezag van den geneesheer-directeur, zoodat Burgemeester en Wethouders formeel ge dekt zijn. Dit neemt echter niet weg dat de schildering, die door den heer Yonck is gegeven, op spreker geen geruststellenden indruk heeft gemaakt. Ook zonder motie is het dan ook zijn ernstig voor nemen deze kwestie te bespreken mot het bestum van het Stads-Ziekenhuis en oen ernstig onderzoek in te stellen. Verschillende leden hebben gesproken over het optreden der politie. Misschien zal het goed zijn reeds nu te zeggen hoe het standpunt is dat spreker inneemt ten opzichte van vragen betreffende de politie, die in don Raad ter sprake worden gebracht. De verantwoordelijkheid voor de politie, ten aanzien der handhaving van do openbaro orde, berust bij den burgemeester. Daarover zijn alle kenners van het gemeenterecht het eens. Geen eenstemmigheid echter heerst er over de vraag of het optreden der politie moet worden gehouden buiten alle besprekingen in Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 30 October L911. 251 den Raad. Deze gevolgtrekking is gemaakt en van de plaats, waarop spreker thans zit, is de meening niet alleen door sprekers voorganger verkon- ■digd, dat zulks het geval is. Spreker deelt deze meening niet. Hoe men de artikelen der gemeentewet ook bekijkt, spreker gelooft niet dat het verboden is vragen, die ten opzichte der politie worden gedaan, te bespreken en hij is dan ook bereid, zooveel zulks mogelijk is, inlichtingen te geven. Dat is niet in strijd met de wet en met het belang der politie zelve. Het kan niet in strijd zijn met de wet omdat het niet de be doeling van den wetgever kan zijn geweest een zoo belangrijk gedeelte der gemeentezorg aan de open baarheid te onttrekken. Het is niet in strijd met het belang der politie, omdat spreker het beter acht om, als er ontstemming heerscht, de zaak te bespreken en te publiceeren. Daardoor kunnen dan dikwijls ver keerde voorstellingen uit den weg worden geruimd. Spreker wil echter in dit verband doen opmerken dat alles wat in de politierapporten staat niet ge schikt is voor openbaarmaking en dat bovendien de omstandigheden kunnen meebrengen dat spreker in het belang der gemeente niet kan toelaten te spreken over het beleid der politie. In de Grondwet is een dergelijke bepaling gemaakt ten opzichte van de Ministers, de overeenkomstige ongeschreven bepaling is wel van toepassing op de gemeentebesturen. Spreker is dan ook altijd bereid te spreken over zaken de politie betreffende, maar hij herhaalt zulks voor het beleid der politie is alleen de burgemeester verantwoordelijk. Wat evenwel het op treden der politie gedurende de staking betreft, het is spreker niet mogelijk gevolg te geven aan de zooeven afgelegde belofte, want spreker was toen nog niet hier. Spreker gaat af op de rapporten en wat hij van de zaak weet, is den Raad vermoedelijk ook bekend. Het optreden der politie is aangevallen en verdedigd en spreker meent afgaande op de rapporten dat het optreden dor gemeento-politie in het algemeen waardeering verdient. Ten slotte wenscht spreker nog een enkel woord in het midden te brengen over de beido voorstellen, die ter tafel leggen. In de eerste plaats de voor stellen van de heeren de Jong en Zandstra. De heer de Jong heeft goedgevonden het voorstel eenigszins te wijzigen, zoodat het nu luidt „De Raad verzoekt Burgemeester en Wethouders te onderzoeken, welke maatregelen kunnen worden genomen van gemeentewege, waardoor de gevolgen der heerschende duurte zooveel mogelijk worden verzacht, noodigt Burgemeester en Wethouders uit een onderzoek te willen instellen en daarvan, al of niet met voorstellen hunnerzijds, de resultaten aan den Raad over te leggen." Spreker doet den voorstellers opmerken dat het niet gemakkelijk zal zijn te voldoen aan den wensch in het voorstel uitgedrukt. Burgemeester en Wet houders echter zijn bereid de motie over te nemen. De tweede motie, die betreffende het geven van toeslag op het loon, meenen Burgemeester en Wet houders te moeten ontraden. Allereerst toch zullen nu de resultaten van het door Burgemeester en Wethouders in te stellen onderzoek moeten worden afgewacht, terwijl aanneming van het voorstel er toe zou leiden aan groote categoriën gemeente werklieden toeslag te geven, waarvoor de Raad, tengevolge van pas genomen besluiten, voor het vol gend jaar, 80U0.loon meer heeft uitgetrokken. In verband hiermede kan spreker den Raad nog inededeelen dat Burgemeester en Wethouders voor nemens zijn gevolg te geven aan den door den Raad in zijn laatste vergadering uitgesproken wensch, in dien zin evenwel dat de loonsverhooging bij wijze van toeslag over de eerstvolgende vier maanden en niet in één bedrag zal worden uitbetaald. Waar nu over de loonen der werklieden pas eene beslissing is genomen en men over het algemeen ten opzichte van de duurte in onzekerheid verkeert, meenen Bur gemeester en Wethouders dat het voorstel van de heeren de Jong en Zandstra niet moet worden aan genomen. Men weet niet precies hoeveel de stijging in prijs bedraagt en kan nu wel beweren dat de duurte der levensmiddelen van algemeene bekendheid is, maar spreker acht het gevaarlijk een dergelijke bewering na te spreken. Wanneer men de stijging der loonen over de laatste halve eeuw nagaat, dan blijkt daaruit dat deze in dat tijdvak belangrijk meer zijn gestegen dan de prijzen der levensmiddelen. Spreker is van oordeel dat men op een gegeven oogenblik de verhouding tusschen loon en prijzen der levensmiddelen niet kan beoordeelen en dat de gemeente niet op buitengewone wijze moet ingrijpen zonder dat de noodzakelijkheid daarvan is aangetoond. De heer Yonck is intusschen ter vergadering ver schenen. De heer Zandstra antwoordt dat hij van Burge meester en Wethouders heeft gehoord, dat zij niet precies weten hoe de stijging der prijzen van de levensmiddelen is. Spreker wil den Raad niet met cijfers vermoeien. Hij heeft bij zich cijfers uit han delsberichten van voor 50 jaar. Het doet weinig ter zake of de levensmiddelen toen duurder of goedkooper waren. De arbeiders hebben nu te worstelen met de hooge prijzen. Wat spreker in den eersten termijn heeft gezegd betrof de sterke stijging der prijzen over de laatste 9 maanden. Het verschil met het vorig jaar bedraagt 17 °/0. Spreker weet dat het moeilijk is precies te beoordeelen, welk een druk daardoor op een huishouding wordt uitge oefend. Dat er druk wordt uitgeoefend ook op de huishoudingen der ambtenaren is zeker. Spreker moet zijne motie voorloopig handhaven. Wanneer Burge meester en Wethouders de verzekering geven dat het onderzoek, dat zal worden ingesteld, niet al te lang zal duren en wanneer dan, als Burgemeester en Wet houders tot de conclusie komen dat bijslag noodig is, ook de minder gesalarieerden daarvan zullen profitee- ren, zal spreker zijne motie intrekken. De heer Schoondermark (wethouder) antwoordt dat het moeilijk is vooruit te zeggen dat er toeslag op het loon zal worden gegeven. De heer de Jong toch heeft verschillende middelen aan de. hand gedaan om in den nood te voorzien. De heer Zandstra eischt van Burgemeester en Wethouders dat zij één middel zullen toepassen n.l. het geven van toeslag. Die toezegging kunnen Burgemeester en Wethouders niet geven, daar het heel wel mogelijk is dat zij tot de conclusie zullen komen, dat op een andere wijze de nood kan worden gelenigd. Wanneer de heer Zandstra toezegging vroeg dat Burgemeester en Wethouders, als er nood blijkt te zijn, met voorstellen bij den Raad zullen komen, is het wat anders. Een dergelijke toezegging kunnen zij wel geven. De heer Zandstra trekt hierop zijn motie in. Do Voorzitter deelt mede, dat de heer Zandstra diens motie heeft ingetrokken. Zij maakt derhalve geen onderwerp van beraadslaging meer uit. De heer Vonck moet in de eerste plaats Burgemeester en Wethouders dank zeggen voorde verzekering van

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1911 | | pagina 10