246 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 30 October 1911. ming mag hebben, zich gaarne persoonlijk zou over tuigen, moeten zeer veel te wenschen overlaten door de beperkte ruimte, welke door de ophooping die, wegens te lagen waterstand en misschien andere oor zaken, thans moet plaats hebben, nog te meer opvalt. Toevallig las hij aangaande dit vraagstuk, dat voor alle of misschien bijna alle steden en groote plaatsen der aarde een belangrijk vraagstuk is, de conclusies eener studie van den directeur van den reinigingsdienst te Amsterdam. Hij meent daaruit begrepen te hebben, dat door de toepassing van een in die studie uitge werkt plan, door verbranding, ontbinding en verbin ding van stoffen, producten voor algemeen gebruik worden gevormd, terwijl de ontwikkelde warmte in verbinding met de electrische centrale wordt omgezet in bedrijfskracht ten dienste der nijverheid, waarbij de vluchtige en vloeibare lucht en waterbedervende stoffen, in zeer geringe mate kunnen ontsnappen. Indien directeur en raadscommissie genoemd plan hebben bestudeerd, dan zullen ze spreker en voorze ker den geheelen Raad een grooten dienst bewijzen, daarvan spoedig blijken te geven, zoo niet, dan hoopt hij dat een opwekking daartoe zijnerzijds, een zoo krachtigen steun moge vinden bij den Voorzitter en bij zijne medeleden van den Raad, dat de stuwkracht, die hiervan moge uitgaan, aan de daarvoor speciaal wer kende commissie zooveel bezieling schenke, dat ze niet eer gaat rusten dan op de lauweren der over winning. Als oningewijde in het behandelen van algemeene zaken, had spreker zich voorgenomen, voorloopig zoo weinig mogelijk aan de openbare besprekingen deel te nemen en meende hij met het voorgaando aan de sectie ter overdenking gegevene te kunnen volstaan. Haar men daar meende, dat het bij de algemeene beschouwingen bij de begrooting op haar plaats was, achtte spreker zich tot een plicht om ook hier te zeggen wat zijns insziens noodig is. En daar hij nu toch van zijn voorgenomen plan afwijkt en niet gaarne, bij ieder punt, waarop de bijzondere aandacht viel, het woord wil vragen en deze vergadering ver moeien, meent hij goed te doen naar aanleiding van de Memorie van Antwoord op het sectieverslag in verband met wat hij in dien tijd opmerkte, voor eenige punten de welwillende aandacht te vragen. Op bladzijde 308, 2de kolom geeft de memorie te kennen, dat door overmacht en onwil van den Raad de bergplaats voor compost te beperkt is. Tijd en waardeverlies moet dit ten gevolge hebben. Wij be treuren dit ten zeerste daar we voor onzen daad werkelijken steun aan de economisch zwakken den steun moeten hebben van de economisch sterken, die te grooter zal moeten zijn naarmate er meer verloren gaat dat behouden had moeten blijven. Wij hopen en vertrouwen, dat de waardeering voor de beharti ging van de stoffelijke belangen der gemeentewerk lieden zal worden beloond door plichtsbetrachting en oordeelkundig samenwerken. Daardoor alleen is het mogelijk dat niets nutteloos verloren gaat, waarmee aller, dus ook hun persoonlijke, belangen worden ge diend. Ieder bedrijf der gemeentelijke huishouding is omvangrijk genoeg om geheel zelfstandig beheerd te worden, doch er zijn sommige zaken waarin samen werken in aller belang is. Zoo komt spreker een geheel afzonderlijk beheer van de plantsoenen zeer gewenscht voor en vindt hij de gemeenteslooten een object dat daarbij kan en moet worden ingedeeld. Samenwerking met de rei niging is hierbij gebiedend. Afval, als snoeisel enz., moet bij de reiniging een plaats vinden ter vernieti ging dat gras, hetwelk niet vernietigd, maar verbruikt kan worden, daarvoor niet in aanmerking kan komen is spreker een raadsel. Bij degelijk onderzoek bij de betrokken takken van dienst zal moeten blijken, dat de practische voordeelen de theoretische en practische bezwaren verre overtreffen. Ten minste zal dit het geval zijn als de plantsoenen van de reiniging voldoende gier en mest kunnen betrekken op daarvoor geschikte tijden, en voor de minder geschikte tijden en toe standen de noodige aarde en kunstmeststoffen be schikbaar zijn, om den voedingstoestand voor alle planten voldoende te houden wat thans, met vele grasperken vooral, te wenschen overlaat. Ook de heesters b.v. op de oude veemarkt kwijnen wegens gebrek aan zonlicht en voeding beide, evenals het gras in het plantsoen bij de Harmonie, waar bovendien de spelende jeugd zorgt, dat de magere sprietjes, die het wagen hun hoofd op te steken, dit niet al te lang doen. Dit pleintje schijnt een zeer geliefd plekje voor de jeugd. Spreker vraagt: zou het ook ver standig zijn, dit aan de kinderen af te staan? Was de oude veemarkt nog van een hek voorzien, dan ware met weinig kosten daarvan oen prachtverblijf voor hen te maken, doch nu dat eenmaal een lief plantsoentje is, moeten we de middelen verschaffen die voor voeding en onderhoud noodig zijn. Hoewel de kans op teleurstelling hier groot blijft, zal er, met modewerking van het publiek toch een het oog aan genaam stemmend geheel van zijn te maken. Als het publiek wat meer waardeeriug wil toonen voor onze plantsoenen, waaraan met zooveel zorg wordt gewerkt, waarvoor we gaarne onze erkentelijk heid betuigen, en men de smaak voor het schoone, zooveel kon wijzigen, dat men inplaats van een kaal geschoren gazon, een grasveld, prijkende met de beste grassoorten, vermengd met frissche klaver, op een lengte van 1/2 tot 1 decimeter ook mooi kan vinden, zullen de maaiers, met minder moeite, mooier werk maken en zullen onze gezamenlijke gazons een waardevol voedingsmiddel leveren voor de paarden dor Reiniging. Een eeresaluut voor betoonde waardeering komt in dezen toe aan de bewoners ten zuiden van het Militair hospitaal, wier voorbeeld aan jong en oud ter navolging wordt aanbevolen. Geen goed voorbeeld is het dat de gemeente geeft op het Schoppershof en aan den Stienserweg. Toen spre ker Maandagmorgen der vorige week staan bleef met zijn gezicht op de sloot gericht, die de eigendommen van de heeron Tijsma en de familie Ladenius scheidt en zijn hoofd schudde van verbazing over zoo'n weer zin wekkenden toestand, kwamen hem nauw nedienstiee O O O geesten een en ander vertellen, waarin hij belangstelde. Óp sprekers vraag hoe is die sloot zoo vuil? ant woordde men mij „de reiniging is hier ontoereikend. Voor 26 gezinnen komt 2 maal per week één krui wagen; 't overige gaat in, of zooals het nu is, al haast op de sloot. De slooten, langs het pad voor de helft gemeente-eigendom, werden door Bosma, den vroegeren plantsoenopzichter, in den herfst geschoond, wat na diens aftreden niet gebeurde. Zoolang de ge meente eigenaar is, is de verwaarloozing toegenomen." Hoe waar dit is, weet spreker niet, maar wel weet hij dat het een toestand is, die dringend verbetering eischt, als men zich niet zal gaan schamen Leeuwardens belangen mee te behartigen. Evenzoo is de toestand van de sloot tusschen den Stienserweg en het land van den heer de Jong. 't Lijkt heusch, dat voor landgebruikers geen lastiger buurman denkbaar is dan een gemeente en vooral de gemeente Leeuwarden. Staat ons dagelijksch be stuur de gemeentewet of verordening in den weg om naar recht en billijkheid te handelen, laat het dan een voorstel tot wijziging indienen, opdat deze wanverhoudingen kunnen verdwijnen. Daar spreker de Stienserweg vaak passeert en steeds zijn aandacht schenkt aan de automatische inrichtingen, aan de lantaarns, moet hij thans meteen nog meedeelen, dat deze nog verre van voldoende zijn. Op 4 October 's avonds vond hij van af de Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 30 October 1911. 247 Magere Weide eerst drie brandende en om 't andere er een niet-brandende tusschen. Toen dacht hij dat is een mooie zuinigheidsmaatregel, want eerst is de helft flink voldoendemaar helaas, de volgende 2 waren koud, daarna kwam weer 1 lichtgevend en daarna weer drie aaneen zonder licht, zoodat sprekers „mooi zoo" weer moest worden ingetrokken. Boven dien was de meest noodige (voor de Landbuurt) ook uit. Deze, die 's avonds zoo noodig moet branden, is nu verplaatst naar de overzijde van den weg. Waarom dat is spreker niet duidelijk. Hij dacht dat het was om den hinder voor den inrit en dan was 't duidelijk en wenschelijk. Doch dat schijnt niet de reden geweest te zijn, want nu staat bijna op dezelfde plaats een paal met een plank, prijkende met het opschrift „rijwielpad" waarmee bedoeld wordt, naar spreker vermoedt, de zwarte modderstreep langs de westzijde. Woensdagmorgen half elf deed spreker aangifte aan de fabriek van een helder brandende lantaarn met bovendien een uitslaande vlam onder de kous (het was bij den heer Boelstra bij de Kleine Bontekoe) die wegens verdere onbruikbaarheid toen zeker is weggenomen. Zes uur of later in den morgen heeft spreker me nigmaal een of meer lantaarns brandende gezien en dat is een nuttelooze verspilling die we met alle kracht moeten tegengaan. Indien er een voorstel komt om het vele gasver bruik ten genoegen van hen, die 's morgens de zon nooit zien opkomen, en 's nachts geen rust kunnen vinden, aanmerkelijk te beperken, dan zegt spreker- gaarne zijn steun toe. Daarmee alleen zou per week wel f 1.voor ieder gemeente-werkman en ambtenaar te bezuinigen zijn. Ook moeten we zuinig zijn met onze mooie jonge iepen langs het Kanaal. Zullen ze niet te hoog optrekken dan moeten de popels, die tot dezen tijd een gunstige bescherming boden, noodig worden verwijderd. De fraaiheid dezer popels laat veel te wenschen over, hun diensten ten bate der iepen hebben afgedaanze gaan nu zelfs kroon en wortel ondermijnen. Rooiing der popels dezen winter en een oordeelkundige bewerking der iepen met gier in het vroege voorjaar beveelt spreker ten zeerste aan. Hij twijfelt geenszins of onze plantsoenopzichter zal met deze wenschelijkheid instemmen, en, als dit zoo is, dan zullen we toch niet durven weigeren om een man, die door zijn werk toont een ontwikkeld prak tisch persoon te zijn, zelfstandig te laten optreden. De afdeeling plantsoenen is daarvoor groot genoeg en de eerbied voor de hooge jaren van onzen Direc teur der Gemeentewerken moet ons er ook reeds toe brengen, om deze de zich steeds uitbreidende taak te verlichten, waartoe we te gemakkelijker kunnen overgaan, nu we voor plantsoenen de rechte man op de rechte plaats hebben. Wil men eenige beperking, men benoeme dan een paar leden als raadscommissie of drage dit op aan de commissie voor Reiniging, waar mee plantsoenen zoo veelvuldig in contact moeten komen. Een regeling in dien geest acht spreker een waar gemeentebelang en hij beveelt die ten zeerste aan. Behalve enkele punten die spreker ter plaatse wenscht te bespreken of waarbij hij een korte op merking wenscht te maken, zou hij hiermee kunnen eindigen, ware het niet dat det slot der Memorie hem aanleiding gaf tot de vraagwat beweegt Burgemeester en Wethouders de opmerking te maken dat we in de sectio's geen vertrouwen mogen schen ken aan de antwoorden der voorzitters Zijn deze in samenwerking alleen vertrouwbaar en niet persoonlijk? Dat zou spreker ten zeerste betreuren. Hij hoopt althans dat dit niet de bedoeling is geweest met den wenk om in het sectie-verslag van 's voorzitters op merkingen en toelichtingen geen gebruik te maken. Spreker stelt gaarne de hem nog restende krachten ten algemeenen nutte beschikbaar en hij heeft met volle vertrouwen in ieders persoonlijke goede gezind heid en betrouwbaarheid het lidmaatschap van dezen Raad aanvaard. Hij hoopt van harte, dat waardeering en vertrouwen onderling moge blijven bestaan, want wantrouwen is gewoonlijk een slechte raadgeefster. De heeren Vonck en Berghuis hebben intusschen de vergadering verlaten. De Vergadering wordt geschorst van des namiddags 123/4 tot l3/4 uur. Te l3/4 uur des namiddags wordt de behandeling dor ontwerp-gemeente-begrooting voortgezet. Alsdan zijn afwezig de heeren Burger, Vonck, Feitz, v. d. Kooi en Komter. De heer Schoondermark (Wethouder) zegt dat het in zijne bedoeling ligt een paar punten te bespreken teneinde de verschillende raadsleden te beantwoorden. In de eerste plaats wenscht spreker den heer Tijsma te antwoorden ten opzichte van diens beschouwing dat de verhouding tusschen Burgemeester en Wet houders in de laatste jaren niet zoo gunstig is. Nadat de heer Tijsma dat heeft geconstateerd, heeft deze zich afgevraagd wat is daarvan de oorzaak Spreker wil beginnen met te zeggen dat het, waar het feit is geconstateerd, in aller bedoeling moet liggen te zorgen dat dan de verhouding beter wordt. Waar twee kijven, zoo zegt een oud hollandsch spreekwoord, hebben twee schuld. Wanneer nu èn de Raad èn Burgemeester en Wethouders van dat standpunt uitgaan is er al een stap gedaan in de goede richting. Spreker wil thans de kwestie eens nader onder de oogen zien. De heer Tijsma zal moeten erkennen, dat hij, naar de reden zoekende, dit heeft gedaan als een mensch en dus egoïstisch redeneerende, de fout heeft gezocht bij de andere partij. Burgemeester en Wethouders, die ook menschen zijn, hebben hetzelfde gedaan en de fout dus bij den Raad gezocht. De heer Tijsma heeft dan ook gezegd, dat de oorzaak der minder goede verhouding daarin moet worden gezocht, dat Burgemeester en Wethou ders, zelfs al waren zij overtuigd dat de geest van den Raad geheel anders was, toch hunne voorstellen indienden en op hun stuk bleven staan. Spreker wil den heer Tijsma evenwel doen opmerken, dat Burge meester en Wethouders niet eerst bij den Raad rondgaan vragendehoe denken jullie over dit of dat voorstel. Zij doen hunne voorstellen in de vaste overtuiging dat hetgeen zij willen de goede weg is. De heer Tijsma zal dan ook moeten toestemmen dat Burgemeester en Wethouders, als zij met volle overtuiging een voorstel hebben ingediend dat zij van alle kanten hebben bekeken, natuurlijk niet zoo maar direct van opinie kunnen veranderen ter wille van de vrede. Wanneer Burgemeester en Wethouders dan den slag verliezen, behoeft dat dan nog geen motief voor een wanverhouding te zijn. Dat het voor Burge meester en Wethouders wel eens zeer moeilijk is om met een voorstel te komen, komt daarvan, dat zij dikwijls niet weten wat zij aan den Raad hebben. Spreker zal dit door een voorbeeld trachten aan te toonen. Toen op 22 Augustus j.l. de herziening der salarisregeling van do onderwijzers aan school 12 aan de orde was, deed de heer Zandstra het voorstel om ook die van de andere onderwijzers te herzien. Breed voerig werd dit voorstel door den voorsteller toege licht en het werd met eene kolossale meerderheid verworpen. Zes weken later komt er een verzoek van de onderwijzers om herziening der salarisregeling. Afgaande op het raadsbesluit van 22 Augustus, stellen

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1911 | | pagina 8