8. Voorstel van Burgemeester en Wethouders om over te gaan tot slichting van een machinisten- of chefswoning op het terrein der gemeentelijke electrische centrale. 32 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 27 Februari 1912. op de door Burgemeester en Wethouders noodig ge achte voorwaarden, met dien verstande evenwel, dat geen bepalingen ten aanzien van de bemesting en gebruik van het land worden gesteld. De beraadslaging wordt geopend. De heer G. W. Koopmans leest in het prae-advies, dat het land verhuurd wordt aan Dames met ingang van 5 Maart a.s., den datum, waarop het eigendom der gemeente wordt, en dat de huur loopt van af 5 Maart tot 1 November 1912 en verder van jaar tot jaar. Waar de huur ingaat op 5 Maart 1912, zal het toch zeker de bedoeling zijn die te laten voort duren tot 5 Maart 1913. Spreker constateert dat de huurder anders vanaf 1 November tot 5 Maart op het land kan, noch mag werken. De termijn van opzegging is vreemd. Spreker zou den datum van 1 Maart wel willen zien veranderd in 30 December. De Voorzitter antwoordt dat het de bedoeling is dat Dames 500.zal betalen voor hot tijdperk van 5 Maart tot 1 November en vervolgens voor dat van 1 November tot 1 November. Spreker geeft toe dat de termijn van opzegging vreemd is, maar de ongewone toestand is daarvan de oorzaak. De gemeente toch kan niet lang van te voren zeggen wanneer zij het land noodig heeft. De termijn is voor de gemeente zoo laat mogelijk genomen, doch altijd vroeg genoeg voor den huurder. Bovendien is hij bij gemeenschappelijk overleg bepaald. De heer G. W. Koopmans repliceert, in antwoord op het laatste gezegdo van den voorzitter, dat Dames het dan zelf moet weten. Spreker meende dat er een onjuistheid in het voorstol zat. Hij meende dat er moest staan 500.van 1 November tot 1 Novem ber en vraagt of met den datum van opzegging van 1 Maart bedoeld wordt, 1 Maart van het volgende, of van hetzelfde jaar. De Voorzitter antwoordt„van hetzelfde jaar". De heer G- W. Koopmans vindt het dan goed. De beraadslaging wordt gesloten. Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders. 5. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot her ziening van den -pensioengrondslag van H. P. Priester, directeur der burgeravondschool, in verband met de ver hooging 'zijner jaarwedde als zoodanig met ingang van 1 Juli e.k. Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders. 6. Voorstel van Burgemeester en Wethouders om, in verband met eene bepaling in de instructie van den terreinopzichter der stadsreiniging nopens de bewoning van de woning Overijsselsche straatweg no. 3, met intrek king van het raadsbesluit van 10 Januari 1911no. 7*1? sub 1, aan IJ. Bottinga in zijne kwaliteit voornoemd bedoelde woning opniemv in huur af te staan. Dit voorstel luidt als volgt Ter voldoening aan het voorschrift van artikel 7, 2e lid, der verordening regelende den rang enz. van de ambtenaren en bedienden, belast met de stads reiniging en de exploitatie van hot aschland (gemeente blad no. 40 van 1911), is door ons o. m. voor den terreinopzichter eene instructie vastgesteld. Het kwam met het oog op de belangen van den dienst wenschelijk voor daarin, evenals dit voor den marktmeester der veemarkt is geschied, de bepaling op te nemen, dat de terreinopzichter, zoolang hij als zoodanig werkzaam is, de nabij het aschland gelegen woning, plaatselijk gekwoteerd Overijsselsche straatweg no. 3, betrekt. Hoewel dit met den feitelijken toestand in overeen stemming is, achten wij het toch beter de verplichting daartoe in zijne instructie vast te leggen. Hierdoor is het evenwel noodig geworden het raadsbesluit van 10 Januari 1911, no. 7"/7, voorzoover dit op de onderwerpolijke woning betrekking heeft, in te trekken en door een ander te vervangen, omdat daarbij aan den tegenwoordigen titularis, D. Bottinga, het recht is gegeven de huur drie maanden vóór het verstrijken van den huurtijd, loopende van 12 Mei 1911 tot 12 Mei 1916, met stilzwijgende verlenging van jaar tot jaar, op te zeggen. Op grond van het voorafgaande hebben wij dan ook de eer Uwe Vergadering voor te stellen te besluiten: met intrekking van punt I van het raadsbesluit van 10 Januari 1911, no. 7R/7, goedgekeurd door Gedepu teerde Staten van Friesland bij besluit van den 19en dier maand no. 26, aan Douwe Bottinga, terrein opzichter bij de stadsreiniging, gerekend met ingang van 1 Januari 1912 tot en met 31 December 1912, met stilzwijgendevorlenging van do huur van jaar tot jaar, tenzij de huur hem door Burgemeester en Wet houders wordt opgezegd of hij ophoudt vorengenoemde functie te bekleeden, voor de som van f 78.per jaar te verhuren de woning Overijsselsche straatweg no. 3, kadastraal bekend gemeente Leeuwarden sectie G no. 4944, als huis en stal, groot 2 A 10 cA. Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig het voorstel van Burgomeester en Wethouders, 7. Voorstel van Burgemeester en Wethouders om de verordening tot heffing van belasting onder den naam van kadegeld in de gemeente Leeuwarden, goedgekeurd tot 1 Juli 1919, en de daarbij behoorende verordening op de invordering opnieuw vast te stellenzooals die zijn opgenomen in gemeenteblad no. 2 van 1911. Dit voorstel luidt als volgt De bij Uw besluit van 25 October 1910 vastge stelde verordening tot heffing van belasting onder den naam van kadegeld is bij Koninklijk besluit van 30 December 1910, no. 82, goedgekeurd tot 1 Juli 1912. Om met die heffing te kunnen doorgaan, dient derhalve vóór gemelden datum de verordening opnieuw te worden vastgesteld. In verband met het bepaalde bij art. 254 der Ge meentewet is in 1909 bij de inzending der verordening aan Gedeputeerde Staten medegedeeld, dat aan de hier bedoelde belasting zou mogen worden ingevorderd ruim f 6500.welk bedrag gebaseerd is op eene berekening van hetgeen in de jaren 18691894 voor het verbeteren van vaarten en kaden is uitgegeven, benevens de kosten van gewoon onderhoud over de jaren 19041908, terwijl de opbrengst word geraamd op 2000.a f 2500.Wij kunnon thans mede- deelen, dat de ontvangst over 1911 is geweest zuiver 2434.30 en dat de primitieve lijst voor het le halfjaar van 1912 is opgemaakt tot een bedrag van 1183.07°, welk bedrag vermoedolijk niet belangrijk hooger worden zal. ,*r 1 ".i v Vi-.v AiJg Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 27 Februari 1912. 33 Op de begrooting voor 1912 is als vermoedelijke opbrengst voor dat jaar uitgetrokken eene som van 2500- Moeilijkheden hebben zich bij de heffing niet voor gedaan, evenmin wordt wijziging in de bestaande verordening noodig geoordeeld, waarom wij U voor stellen te besluiten, de verordening tot heffing van belasting onder den naam van kadegeld in de gemeente Leeuwarden en de daarbij behoorende verordening op de invordering opnieuw vast te stellen, zooals die zijn opgenomen in gemeenteblad no. 2 van 1911. Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders. Dit voorstel luidt als volgt In overleg met den deskundige der gemeente en den Directeur van het electriciteitbedrijf oordeelen wij het wenschelijk dat nog tot verwezenlijking komt het voornemen, om op het terrein der centrale oen machinisten- of chefswoning te plaatsen, een plan dat bij de definitieve besluiten tot oprichting der elec- triciteitfabriek (zie bijlage 16 van 1911) voorloopig buiten bespreking is gelaten. Voor het voortdurend toezicht op het terrein is dit aan te bevelen en beter dan dat een bestaande woning, in de nabijheid gelegen, wordt aangewezen. De Directeur van gemeentewerken schat den bouw op 5190.d. i. circa 600.goedkooper dan het zou geschieden als het niet gelijktijdig met de centrale zelf gebouwd werd, terwijl de aannemer van den bouw, M. Meijer, het werk wil uitvoeren voor 5200.of, bij gebruik van waalsteen, 4970.Dit is iets hooger dan het bedrag van 4500.waarop de heer Bellaar Spruijt destijds een dergelijke woning begrootte. De Commissie voor de Openbare Werken meent dat op onderscheidene onderdeelen op den bouw bezuinigd kan worden, doch de Directeur van gemeentewerken, met die wenschen in kennis gesteld, heeft nader in een nota uiteengezet, dat en waarom het aanbeveling verdient het door hem opgezette project te blijven volgen. Wij kunnen ons met de opmerkingen der Commissie vereenigen, met dien verstande evenwel dat, overeen komstig het plan van den Directeur, Amerikaansch eu geen Noorsch greenen hout voor het buitenwerk zal worden gebruikt. Dit maakt slechts 35. verschil en komt het onderhoud op don duur ten goede. De kosten worden aldus tot ƒ4550.terug gebracht. Wij hebben de eer U voor te stellen te besluiten Burgemeester en Wethouders voor de stichting op het terrein der electrische centrale van een machinisten- of chefswoning een crediet te verleenen van ƒ4550. en deze uitgaaf te brengen ten laste van volgno. 169a der begrooting voor l9l2: „Kosten van oprichting van eene electrische centrale". Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders. 9. Nader prae-advies van Burgemeester en Wethou ders op het in de raadsvergadering van 11 Mei 1909 uangehouden adres van politiedienaren dezer gemeente, d.d, 2 November 1908, en voorts voorstel tot wijziging der pensioenverordeningen. (Bijlage no. 6). De algemeene beraadslagingen worden geopend. De heer Zandstra heeft, als hij het woord vraagt over deze zaak, niet veel te zoggen. Er moet hem echter iets van het hart, n.l. dit dat hij niet anders dan zijne teleurstelling kan uitspreken over de wijzi gingen der pensioenverordening, zooals die door Burgemeester en Wethouders den Raad zijn aan geboden. In de eerste plaats bevreemdt het spreker en zijn partijgenoot, dat Burgemeester en Wethouders nog niet hebben kunnen breken met het stelsel van pensionneering, waarbij onderscheid wordt gemaakt tusschen de ambtenaren en werklieden die vóór 1 Juli 1899, en hen die na dien datum zijn aangesteld. Dit bevreemdt hem te meer, omdat er volgens het prae- advies van Burgomeester en Wethouders slechts 19 ambtenaren bij betrokken zijn, die op 1 Juli 1914 hun volle 15 dienstjaren bij de gemeente hebben vervuld. Wat zou het nu de gemeente deren, als ook voor deze groep het ouderdomspensioen kon in gaan na 10 jaren gemeentedienst Het komt spreker en zijn partijgenoot voor, dat het financieel verlies voor de gemeente onbeteekenend en dat daarom de scheiding niet noodzakelijk meer is. Zij meenen dat er aan deze regeling een einde moet komen. Ook de 15-jarige termijn, die voor de berekening van den gemiddelden pensioengrondslag moet dienen, kan sprekers goedkeuring niet wegdragen. Die ter mijn mag dan ook voor het aanzien van Leeuwarden gerust uit de verordoning verdwijnen. Spreker acht het beter dat die termijn ten hoogste op 5 jaar wordt gesteld. Verder vinden spreker en zijn partijgenoot het nog een groot bezwaar, dat er eene regeling ontbreekt van de pensionneering van de weduwen en weezen. Het beroep van Burgemeester en Wethouders op een mogelijk wetsontwerp, dat deze zaak zal regelen, kan, meent spreker, dit college geen ernst zijn. Zij kunnen toch, evengoed als de leden van den Raad, weten, hoe langzaam onze staatsmachine op dit ge bied werkt en hoeveel tijd er mee gemoeid is, ook al is zoo'n wetsontwerp in voorbereiding, vóórdat het in het staatsblad vorschijnt. Spreker deelt dan ook het optimisme van Burge meester en Wethouders, dat de regeering haar be lofte inzake pensionneering der gemeente-ambtenaren en hunne weduwen en weezen spoedig zal inlossen, niet. Wat te dezer zake in het adres van de ambtenaren wordt gezegd, achten spreker en zijn partijgenoot volkomen juist en zij kunnen dat geheel onderschrijven. Bovendien leven wij in een land waar een mini sterie het maar zelden langer dan zes iaren uithoudt. Voor 1913 nu wordt deze zaak niet geregeld en wat na de verkiezing in dat jaar nog staat te gebeuren, is niet te voorzien. Maar, gesteld dat deze regeering na 1913 nog aanblijft, dan nog is er in afzienbaren tijd geen wetsontwerp te verwachten, regelende de pensioenen van gemeente-ambtenaren en hunne weduwen en weezen. Op grond van dat alles zijn spreker en zijn partij genoot het dan ook niet met Burgemeester en Wet houders eens, dat men zich met de wijziging der pensioenvorordoning tot het allernoodzakelijkste moet beperken. Dat zou zijn do zaak op do lange baan schuiven. En de gevolgen zouden zijn dat er, ten gevolge van de minder goede regeling van de rechts positie der gemeente-ambtenaren en werklieden, nog meer slachtoffers worden gemaakt. Spreker en zijn partijgenoot vinden het dan ook onverantwoordelijk om er nu nog langer mee te wachten. Zij kunnen volkomen onderschrijven wat in het adres en de memorie van toelichting der ambtenaren is gezegd en zijn dan ook zoo vrij het volgende voor stel bij wijze van motie voor te stellen „de Raad, kennis genomen hebbende van het prae-advies van Burgemeester en Wethouders,

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1912 | | pagina 3