36 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 27 Februari 1912. moet die er komen. Wanneer er al eene rijksregeling komt is de gemeentelijke niet te vergeefs, want er zouden wel overgangsbepalingen kunnen worden ge maakt. Spreker is met de pensioenverzekering niet op de hoogte. Hij meent evenwel dat de regeling bij het Rijk zoo is dat de weduwe van een ambtenaar, ook als is deze slechts één dag getrouwd, aanspraak heeft op pensioen. Spreker meent dat deze kwestie ook wel door de gemeente kan worden geregeld en dat het nu de tijd is er over te spreken. De heer de Jong wenscht eene enkele opmerking te maken aan het adres van den heer Burger. Deze heeft den raad gegeven om het voorstel van Burge meester en Wethouders maar aan te nemen, omdat het verbetering geeft. Spreker zou echter den heer Burger wel een raad willen geven en hij hoopt dat deze dien raad zal aannemen. De heer Burger heeft critiek uitgeoefend op het voorstel van Burgemeester en Wethouders en in het licht gesteld dat de werk lieden, die onvrijwillig den dienst der gemeente ver laten, geen aanspraken op pensioen kunnen laten gelden. Hij heeft dat helder uiteengezet, zooals de Raad dat van den heer Burger gewoon is, maar hij heeft niet tot het einde toe volhard. Hij heeft toch gezegd zich bij de zaak te zullen neerleggen, omdat hij geen kans ziet verbeteringen in het voorstel aan te brengen. Spreker wil don heer Burger daarom den raad geven nu eens practisch te zijn en eene motie in te dienen, waarbij Burgemeester en Wet houders worden uitgenoodigd eene regeling, als dooi den heer Burger bedoeld, te ontwerpen. Dezen kunnen dat wel doen en het feit dat er in Amsterdam eene bepaling bestaat, zooals de heer Burger bedoelt, is een bewijs dat het mogelijk is. Wanneer men iets afkeurt, moet men niet rusten alvorens men het af gekeurde in orde heeft. Spreker zou daarom gaarne willen dat de heer Burger al zou dit slechts bij hooge uitzondering zijn eens gehoor gaf aan sprekers raad. De heer J. Koopmans heeft zich afgevraagd hoe het pensioenfonds waarop men doelt, voor de gemeente Leeuwarden er wel zou uitzien. Hij is toch van meening dat voor eene gemeente als de onze met haar betrekkelijk klein getal werklieden en ambtenaren, een dergelijk fonds niet kan worden gesticht. Indien een pensioenfonds zal kunnen bestaan moet het getal deelnemers over duizenden loopen. Alleen dan is eenige stabiliteit te verkrijgen. De heer Burger zegt nu wel, dat voor de oudere ambtenaren belangrijke sommen zullen moeten worden gestort, indien ook zij van de pensioenregeling ook voor hunne weduwen en weezen zouden genieten. Indien er echter geon pensioenfonds als zoodanig kan bestaan, behoeft er ook geen kapitaalstorting plaats te vinden, maar zou er alleen sprake van een ver hoogde premiebetaling kunnen zijn, indien men de geëmployeerden kon verzekeren bij eene groote ver zekeringmaatschappij, of indien het mogelijk zou zijn eene onderlinge voor de gemeente op te richten. De zaak is inderdaad zeer moeilijk en spreker vraagt Burgemeester en Wethouders of zij in de aangegeven richting ook reeds pogingen hebben aangewend iets gedaan te krijgen. Want, een eigen pensioenfonds gaat niethet zou veel te klein worden om eenige zekerheid te bieden en het resultaat zou met iedere wiskundige berekening spotten. De Voorzitter zal eerst den heer Boosman beant woorden, wiens denkbeeld uitstel van behandeling door den heer Gr. W. Koopmans wordt ondersteund. Burgemeester en Wethouders kunnen niet toegeven, dat er geen tijd is geweest om het voorstel te be- studeeren en kunnen dan ook geen aanleiding vinden het terug te nemen. De heeren G. W. Koopmans en Boosman doen het best te stemmen tegen het voor stel van Burgemeester en Wethoudors. Thans wenscht spreker een paar bijzondere op merkingen te maken, in de eerste plaats aan het adres van den heer Zandstra, die bezwaar heeft gemaakt tegen het niet verkorten van den termijn voor de ambtenaren, die vóór 1 .Juli 1899 zijn aangesteld. Het is de algemoene gedachte geweest van Burge meester en Wethouders om zoo weinig mogelijk ver anderingen aan te brengen en enkel die bepalingen te wijzigen, waar dit dringend noodzakelijk was. De verkorting van den termijn voor de ambtenaren van vóór 1 Juli 1899 kwam Burgemeester en Wethouders in het geheel niet dringend voor. De ponsionneering dezer ambtenaren toch is eene zeer bijzondere regeling. Zij hebben geen recht op pensioen, het is een aan spraak. Hun lean pensioen worden toegekend en het is een soort van gratificatie. Burgemeester en Wet houders hebben nu geen aanleiding kunnen vinden in deze regeling eene wijziging aan te brengen, die bovendien nog slechts gedurende een paar jaar eenig gevolg zou kunnen hebben. De heer Burger heeft gewezen op de regeling in verband mot artikel 53 van het Werkliedenreglement en hij betreurt het, dat Burgemeester en Wethouders het niet hebben aangedurfd eene dergelijke regeling te maken. Spreker begrijpt nu niet wat voor moreele moed er noodig is om zoo'n regeling te maken en spreker is zich het tekort aan moed van Burgemeester en Wethouders niet bewust. Wat is het geval? Artikel 53 van het Werklieden reglement luidt „Opzegging van de zijde der gemeente heeft uit sluitend plaats a. bij onvoldoende geschiktheid van den werkman; h. wanneer de aard en de omvang der werkzaam heden de opzegging wenschelijk makon". Uitgemaakt moet nu alleen worden of het ontslag al dan niet eervol zal zijn. In eersten aanleg doen dit Burgemeester en Wethouders, maar hiervan is beroep op het Scheidsgerecht en van die uitspraak hangt dus het al of niet hebben van recht op pensioen af. De tweede grief van den hoer Burger is deze, dat Burgemeester en Wethouders geen uitgesteld pensioen in uitzicht hebben gesteld. Zij weten niet hoe een dergelijk pensioen zal moeten worden toegepast en hun is de Amsterdamsche regeling onbekend. Het is toch mogelijk, dat iemand op betrekkelijk jeugdigen leeftijd ontslagen wordt en in particulieren dienst overgaat. Moet nu zoo iemand, na eenige jaren dienst bij een particulier patroon daar invalide wor dende, bij de gemeente kunnen komen om pensioen? Dat is de moeilijkheid, die Burgemeester en Wethou ders niet hebben weten te overwinnen en hun is geen regeling bekend waarbij deze moeilijkheid is opgelost. Wanneer het een zaak van buitengewoon gewicht betrof, zou men over de moeilijkheden trachten heen te stappen. Men heeft hier echter moer te doen met een theoretische kwestie. De heer Burger zal toch wel willen toegeven dat een ontslag als bedoeld bij artikel 53 van het Werkliedenreglemont wel tot de hooge uitzonderingen zal bohooren. Spreker geeft toe dat het, al komt er slechts één geval voor, geen zuivere theoretische kwestie meer is, maar Burgemeester en Wethouders hebben, zooals gezegd, de moeilijkheid niet kunnen overwinnen. Burgemeester en Wethouders zeggen met hun voor stel niet, dat zij zich niet kunnen vereenigen met de gedachte van de heeren Zandstra en de Jong. Zij zijn er volkomen van doordrongen dat het op den duur moet komen tot eene pensionneering van de weduwen en weezen der ambtenaren en spreker is in Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 27 Februari 1912. 37 de laatste dagen nog meer van de wenschelijkheid daarvan overtuigd geworden. Het oogenblik is thans echter niet gunstig om van gemeentewege een derge lijke regeling te maken. De ambtenaren beroepen zich in hun adres op enkele uitlatingen van den minister, waaruit zou blijken dat eene rijksregeling nog lang op zich zal laten wachten. Spreker heeft evenwel inlichtingen ingewonnen, die hij, daar ze van vertrouwelijken aard zijn, niet aan den Raad kan overbrengen. Zij hebben hem overtuigd dat er, menschelijkerwijs gesproken, binnen korten tijd eene wettelijke regeling in behandeling zal komen. Op grond nu van die vertrouwelijke inlichtingen hebben Burgemeester en Wethouders ge meend met hun voorstel niet verder te moeten gaan. Het is eene moeilijke regeling die veel tijd en arbeid zou moeten kosten en die misschien zou moeten plaats maken voor de wettelijke regeling, op het oogenblik dat zij voor invoering gereed was. Het is een groot bezwaar, dat de gemeente alles moet betalen. Wanneer de rijksregeling komt zal de kwestie, hoe in de geldelijke eischon met hulp van het Rijk moet worden voorzien, onderzocht mooten worden. Blijkens het verslag aan de Regeering van de H.II. Mulder en Zoot zou voor de ambtenaren, die op 31 December 1907 in dionst waren, voor eigen pensioen 13 °/o, voor weduwen en weezenpensioen 7 °/0 voor de bezoldiging moeten worden betaald om hunne aanspraken gelijk te stellen met de later aan te stellen ambtenaren. Zij zouden dan dus 1/5 van hun salaris moeten laten staan. Dat is de groote moeilijkheid. Burgemeester en Wethouders kunnen voor het oogenblik dan ook niet anders doen dan afwachten in de hoop, dat eene regeling van rijkswege spoedig zal komen. De heer Komter (wethouder) wil aan het door den Voorzitter gesprokene waar hij het volkomen mee eens is een enkel woord toevoegen. Hij wil een paar cijfers mededeelen om de moeilijkheid te illu- streeren, aan een goede regeling van deze kwestie vex-bonden. In 1909 hebben Burgemeester en Wet houders van een deskundige langs vriondschappelijken weg eene berekening gekregen, wat een pensioenver zekering in verband met den leeftijd der ambtenaren aan de gemeente zou kosten. Van die deskundige zijde is toen in de eerste plaats opgemerkt, wat ook reeds door den heer J. Koopmans is gezegd, dat het aantal Leeuwarder ambtenaren te klein is om het bedrag der premie met wetenschappelijke juistheid vast te stellen. Men kon slechts eene raming maken die de werkelijkheid eenigszins nabij kwam. Voor het eigen pensioen der ambtenaren zou in het eerste jaar moeten worden gestort 12.17 van het salaris, welke storting zou dalen tot 4.03 in het veertigste jaar. Waar het aan salaris uitgekeerd bedrag 234,266.— beliep, zou in het eerste jaar een premie moeten worden betaald van 28,510.om de beloopen risico te compenseeren. Door de ambtenaren werd in 1909 hiervan gestort 1000.zoodat 27,510.voor rekening der ge meente zoude komen. Ook is toon een opgaaf ver strekt voor het geval men een constante premie zou willen betalen. De premie zou dan voor eigen pen sioen 16,000.per jaar bedragen. Met deze cijfers voor oogen zal de Raad do groote moeilijkheid erkennen aan een doelmatige pensioen regeling verbonden. Die moeilijkheid dit aan het adres van den heer G. W. Koopmans heeft men eenvoudig naar de toekomst verschoven, toen men den ambtenaren in 1893 een pensioen be loofde zonder dat zij daarvoor hadden te storten en zonder reserveering eener jaarlijksche premie door de gemeente. Had men toen gedaan wat had moeten gebeuren, n.l. een reservefonds vormen, dan was die zaak in orde geweest. Thans betaalt de gemeente jaarlijks 14,385.aan pensioenen uit de gewone middelen, welk bedrag ten laste van dat reservefonds had behooren te komen. De gemeente komt daardoor nu in eene dubbele moeilijkheid. Wat nu een weduwen- en weezenpensioen betreft, in 1909 is er uitgerekend, dat een dergelijk pensioen zou moeten kosten 8.67 °/0 van het totale loon of, als de ambtenaren evenals bij het Rijk 5 betalen, 3.67 8597.aan de gemeente in het eerste jaar, afloopende tot 4400.in het veertigste jaar. Burgemeester en Wethouders zijn van deze cijfers geschrokken en zij zijn van meoning, dat het moeilijk is eene goede, allen bevredigende regeling te ont werpen. De heer J. Koopmans nu zou genegen zijn eene verzekering te sluiten bij eene groote maatschappij. Ook in verband met de inlichtingen, door den Voor zitter verstrekt, meent spreker dit te moeten ontraden, omdat de moeilijkheden bij invoering eener rijks regeling daardoor nog grooter zullen zijn. Een en ander heeft nu al een paar jaar een punt van overweging bij Burgemeester en Wethouders uitgemaakt. Daarbij is wel duidelijk geworden, dat een rijksregeling beter zal zijn dan eene gemeente lijke. Spreker vertrouwt dat de regeering zal be denken, dat zij reeds zoo menigen last op de schouders der gemeente heeft gelegd en dat zij bij eene even- tueele wet eene groote welwillendheid tegenover de gemeenten en hare ambtenaren aan den dag zal leggen. Het is dus beter eene afwachtende houding aan te nemen. Komt de rijksregeling niet, dan zal de gemeente van den nood een deugd moeten maken. De regeling zal dan echter ook van de ambtenaren belangrijke financieele offers vragen. De heer Burger wenscht enkele van de heeren te beantwoorden. Spreker wenscht er in de eerste plaats op te wijzen, dat deze herziening niet heeft gegeven wat men ervan verwachtte. Men verwachtte een diep gaande herziening en het is slechts een heel partieele geworden. Spreker rekent er daarom op, dat door de aanneming van dit voorstel van Burgemeester en Wethouders niet in het minst wordt geïnfluenceerd op het al of niet komen eener grootere herziening. Daarom heeft spreker dan ook aangeraden de thans gegeven voordeelen te accepteeren, daar uitstel van behande ling nergens toe dient en voor niemand eenig voordeel afwerpt. De motie van den heer Zandstra behoudt haar waarde, al mist de kop er af. De heer Zandstra heeft gezegd maar één voordeeltje in deze regeling te kunnen ontdekken, n.l. de verkorting van den 15-jarigen termijn tot een 10-jarige. Spreker is van oordeel dat er nog oen ander voordeel in zit n.l. dit, dat een werkman, dien men om do een of andere reden niet meer kan gebruiken, zijne pensioen stortingen terug ontvangt. Dat is ook een voordeel dat spreker niet wil afwijzen. Dat kan ook dienen als antwoord aan den heer Boosman. Wanneer uitstel wordt verleend, wordt er iets verloren. De aard van het onderwerp maakt het voor spreker moeilijk zelf standig iets op touw te zetten. Uitstel of verwerpen is voor niemand voordeelig. Waar nu de heer de Jong spreker toevoegtwees nu eons praktisch en stel een motie voor, moet spreker doen opmerken dat het hem spijt, dezen zoo welwil lend gegeven raad niet te kunnen opvolgen. De heer de Jong had moeten zeggen wees onpraktisch, want het werken met motie's is allerminst eene praktische methode van wetgeving. Den heer J. Koopmans kan spreker nog zeggen, dat het niet mogelijk is om bij eene particuliere maatschappij eene verzekering te sluiten tot pension neering der weduwen en weezen op den voet als bij het Rijk gebruikelijk is. Er is geen maatschappij die een dergelijken post afsluit. De maatschappijen zijn

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1912 | | pagina 5