38 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 27 Februari 1912.
wel te vinden voor verzekering van eigen pensioon,
ook in verband met invaliditeit, doch niet van weduwen-
en weezenpensioen in den verlangden zin. Spreker
weet dit toevallig. Door eene instelling is deze vraag
voorgelegd aan alle groote maatschappijen, maar alle
hebben geantwoord dat dit niet kon. Spreker zou
gaarne met den heer Koopmans een motie hebben
voorgesteld, waarbij Burgemeester en Wethouders
werden uitgenoodigd de zaak van de pensionneering
der weduwen en weezen onder de oogen te zien,
maar de heer J. Koopmans zal het met spreker eens
zijn, dat zulks na de speciale eenigszins geheimzinnige
inlichtingen van den Voorzitter niet wel gaat.
De Voorzitter heeft het noodig geacht, Burgemeester
en Wethouders te verdedigen tegen zijne opmerking,
dat zij een uitgesteld pensioen niet zouden hebben
aangedurfd. De Voorzitter doet het woord: „durven"
wel wat te veel eer aan. daar spreker nooit heeft ge
twijfeld aan den zedelijken moed van het college.
Wat de ïlaad echter heden heeft gehoord, is wel een
bewijs dat hetgeen spreker zei niet heelemaal onjuist
was. Waar nu de Voorzitter wijst op de moeilijk
heid, verbonden aan een uitgesteld invaliditeitspensioen,
zal spreker hem niet bestrijden, maar er slechts op
wijzen, dat dezelfde moeilijkheid niet bestaat voor
een uitgesteld ouderdomspensioen.
In het praktische leven rijst bij een werkgever de
vraagmoet ik ook iets doen voor het pensionneeren
van mijn werklui. Wanneer nu een werkman achter
eenvolgens bij verschillende patroons in dienst is,
die hem elk voor het gedeelte diensttijd, bij hem door
gebracht, een deel van het pensioen verzekeren, heeft
de man ten slotte door al die uitgestelde pensioenen
één ouderdomspensioen. Dit is nu ook voor de ge
meente wel uitvoerbaar. Spreker heeft gemeend een
en ander in het midden te moeten brengen omdat
hij niet op zich kan laten zitten, dat dit onmogelijk
zou zijn.
De heer de Jong heeft den heer Burger hooren
zeggen, dat het werken met motie's al bijzonder on
praktisch is. Spreker vindt dat niet. Wanneer toch
de door den heer Zandstra en spieker ingediende
motie wordt aangenomen, zullen Burgemeester en
Wethouders met een nieuw voorstel moeten komen.
Dit is nu minstens zoo practised als wat de heer
Burger doet. Hij critiseert wel het voorstel van
Burgemeester en Wethouders, maar doet geen enkele
poging om het te verbeteren.
De heer Burger zegt nu, aanvaard maar vast het
goede dat in het voorstel zit. Ja, dit willen spreker
en do heer Zandstra ook, maar eerst willen ze trachten
de noodige verbeteringen aan te brengen. Wanneer
echter de motie mocht worden verworpen, zullen zij
vóór het voorstel van Burgemeester en Wethouders
stemmen, omdat dit althans iets, zij het zeer weinig,
verbetert in de positie der ambtenaren.
Wat de inlichtingen betreft, die de Voorzitter heeft
gekregen, die zijn met alle respect voor den Voor
zitter en .zijn zegsman, sproker een klein beetje to
vaag. om op grond daarvan de motie in te trekken.
Spreker meent dan ook dat de meest secure weg is
de motie te handhaven. Spreker en de heer Zandstra
zeggen„it wisse for it onwisse, sei do man, en hy
boun in dea houn de bok ticht".
Spreker wil dit, als do Voorzitter het niet begrijpt,
later wel eens voor hem vertalen.
De heer Zandstra wil een enkele opmerking maken
aan het adres van den heer Burger, die het werken
met moties zoo onpractisch noemde. Spreker is geen
groot voorstander van motios, ofschoon hij ze nog al
eens indient, wanneer hij meent een voorstel er door
te kunnen verbeteren. Op het oogenblik nu ziet hij
geen kans om op een andere manier verbetering aan
te brengen.
Wat de beloften der regeering betreft, de onder
vinding heeft ook spreker geleerd dat het wel eens
wat lang kan duren voordat die in vervulling gaan.
Daarom zegt ook hij it wisse for it onwisse en slaat
hij zelf de hand aan den ploeg. Wat do cijfers van den
heer Komter aangaat, spreker is niet bang voor cijfers,
maar hij kan deze op dit oogenblik niet controleeren.
Spreker wil dan ook daarom het voorstel terugzenden,
omdat het voor Burgemeester en Wethouders niet
onmogelijk is de mogelijkheid eener regeling als is
gevraagd te onderzoeken. Slechts wanneer de onmoge
lijkheid er van blijkt, moet spreker er zich bij neer-
leggen.
De Voorzifter sluit de algemeene beraadslagingen
en zal het voorstel van Burgemeester en Wethouders
in stemming brengen.
De heer de Jong meent dat eerst moet worden ge
stemd over de motie-Zandstra, daar deze van de
verste strekking is. Den vorigen keer heeft men ook
zoo'n verwarde stemming gehad.
De Voorzitter wijst er op dat het hier een ander
geval is als de vorige keer. Toen had men een
voorstel, tegenovergesteld aan dat van Burgemeester
en Wethouders. Na aanneming van het voorstel van
Burgemeester en Wethouders kan dat van den heer
Zandstra in stemming worden gebracht.
De heer de Jong wijst er op dat, als het voorstel
van Burgemeester en Wethouders in stemming komt,
hij daar niet voor kan stemmen, omdat hij een voor
stander van uitstel is. De stemming zal daardoor
onzuiver worden.
De Voorzitter kan dit den heer de Jong niet toe
geven. Wanneer het eerste deel der motie wordt
weggelaten, kan de rest na aanneming van het voorstel
van Burgemeester cn Wethouders in stemming komen.
De heer Zandstra wijst er op dat in de Staten van
Friesland een motie steeds den voorrang heeft. Een
motie tot uitstel van behandeling eener zaak wordt
altijd het eerst in stemming gebracht.
De heer Berghuis is ook een voorstander van de
motie. Hij is echter ook voor de aanneming van het
voorstel van Burgemeester en Wethouders en hij zou
dus, door daar vóór te stemmen, niet voor de motie
kunnen stemmen. De Voorzitter gaat de motie splitsen
maar moest z.i. de motie in haar geheel in stemming
brengen, daar deze splitsing de beteekenis der motie
doet vervallen.
De Voorzitter wijst er op, dat volgens artikel 32
van het Reglement van Orde over ieder onderdeel
afzonderlijk moet worden gestemd. Spreker is overigens
bereid de beslissing aan den Raad over te laten.
De heer de Jong vraagt of hij het goed heeft be
grepen, dat do Voorzitter de motie stuksgewijs in
stemming zal brengen. Dit zal een verwarden toestand
geven en de aanleiding zijn tot verkeerde stemmingen.
Do Voorzitter zal laten stemmen over het voorstel
om eerst het voorstel van Burgemeester en Wet
houders in stemming te brengen.
De heer Burger meent dat de opvatting van den
Voorzitter juist zoude zijn als do kop van de motie
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 27 Februari 1912. 39
was ingetrokken. Dit is niet het geval en nu moet
eerst worden uitgemaakt of de behandeling ook zal
worden uitgesteld. WTordt toch eerst over het voorstel
zelf gestemd en is dit aangenomen, dan heeft de kop
van de motie geen zin meer. Spreker zal er voor
stemmen om eerst de motie te behandelen.
De Voorzitter zal, als dit de algemeene opvatting
is, de motie eerst in stemming brengen. Hij blijft
het echter eene verkeerde behandeling van zaken
vinden. Spreker vraagt of de heer Zandstra de motie
wenscht te splitsen of dat hij haar in haar geheel in
stemming wenscht te zien gebracht.
De heer Zandstra wenscht te stemmen over de motie
in haar geheel.
De heer Burger verzoekt splitsing.
De heer Zandstra zegt nu dat de Voorzitter eerst
het hoofd der motie in stemming kan brengen. Wanneer
dat wordt verworpen, kan bij de behandeling van het
ontwerp nog over de andere punten worden gesproken
en kan men nog trachten te redden wat er te redden
valt.
De aanhef van de motie wordt nu verworpen met
17 tegen 4 stemmon.
Vóór stemmen de heeren de Jong, Zandstra, G. W.
Koopmans en Boosman.
Tegen de heerenBerghuis, Beucker Andreae,
Lautenbach, Tulp, Schoondermark, Haverschmidt,
Wilhelmij, Oosterhoff, Feitz, van Messel, Feddema,
Menalda, Burger, Beekhuis, J. Koopmans, Komter en
Vonck.
Onderdeel 1 van het voorstel van Burgemeester en
Wethouders wordt met algemeene stemmen aange
nomen, evenals .4 I van het ontwerp (onderdeel 2).
Aan de orde is onderdeel A II.
De beraadslaging wordt geopend.
De heer Burger verbaast zich over de redactiewij
ziging van „bureaukosten" in „kosten van beroep."
Spreker weet niet wat de reden van deze wijziging
is en hij weet ook absoluut niet wat de beteekenis is
van kosten van beroep.
De Voorzitter wijst er op dat deze redactiewijziging-
doelt op de schoonmaaksters. De kosten van beroep
vau deze mensehen het aanschaffen van bezems
enz. zijn niet onder bureaubehoeften te brengen.
De heer Schoondermark (wethouder) is dit met den
Voorzitter eens. Wanneer het woord „bureaukosten"
blijft bestaan, vallen daar niet onder de vergoeding
voor het aanschaffen van bezems enz.
De heer Burger meent dat een schoonmaakster, die als
zoodanig door de gemeente wordt aangesteld, in die
kwaliteit geen beroep uitoefent. Zij is ambtenares
en wat zij uitoefent is een ambt, of wil men, eene
dienstbetrekking. Beroep en bedrijf zijn termen, die
wijzen op zelfstandigheid ambt en dienstbetrekking
staan daar tegenover. De timmerman in dienst der
gemeente oefent evenmin een beroep uit als de timmer
mansknecht in particulieren dienstwel doet dit de
timmermansbaas, die als zoodanig zelfstandig is ge
vestigd.
De Voorzitter stelt voor te lezen „de kosten aan
de uitoefening van het ambt verbonden" of een der
gelijke redactie en deze verandering aan Burgemeester
en Wethouders over te laten.
Hiertoe wordt besloten en onderdeel A II met
algemeene stemmen aangenomen.
De heer Feddema heeft intusschen de vergadering
verlaten.
De heer Zandstra is met zijn gedachten even absent
geweest en zoo is de verandering van artikel 3 der
pensioenverordening hem ongemerkt voorbijgegaan.
Hij had bij dit artikel nog willen voorstellen te lezen
in de plaats van „vijftien", vijf. Spreker verzoekt
den Raad den Voorzitter verlof te geven de beraad
slagingen over dit artikel te heropenen.
De Voorzitter gelooft dat de Raad ditmaal niet al
te formeel moet zijn en stelt voor de beraadslagingen
over artikel 3 (onderdeel I) te heropenen.
Dienovereenkomstig wordt besloten.
De Voorzitter deelt mede, dat door den heer Zandstra
is voorgesteld te lezen in plaats van „vijftien", „vijf".
Dit voorstel wordt ondersteund en maakt tegelijk
met het voorstel van Burgemeester en Wethouders
een onderwerp van beraadslaging uit.
De heer Komter (wethouder) herinnert den heer
Zandstra er aan, dat de oude verordening in behandeling
is. Zooals zooeven reeds is gezegd, zijn het bijna
allen menschen met een langen diensttijd, waarom
het hier gaat. In den gewonen regel heeft men op
50-jarigen leeftijd nu het toppunt bereikt en heeft
men veel kans om tengevolge van allerlei omstandig
heden minder geschikt te worden voor zijn werk.
In zulke gevallen is het best mogelijk dat zoo iemand
een lager salaris krijgt. Wanneer dus de 15 jaren
blijven staan, is de kans op een hooger gemiddelde
grooter dan wanneer dat getal wordt veranderd in
10 of 5.
De heer Zandstra heeft dit ook overwogen maar
hij is van oordeel dat een werkman, die hetzelfde werk
blijft verrichten, niet in loon moet worden verlaagd.
Hij kan zich ook voorstellen dat er ambtenaren zijn
die er voordeel van kunnen hebben en wat spreker
dan aan den eenen kant verliest, wint hij aan den
anderen kant en dat zal de meerderheid zijn.
Den Voorzitter is het bekend dat aan vele gasfabrie
ken de stokers op een bepaalden leeftijd als zoodanig
worden ontslagen, omdat zij het werk niet meer
kunnen doen. Zij krijgen dan lichter werk, dat minder
goed betaald wordt dan dat van de stokers en dezen
zullen dan van de door den heer Zandstra voorge
stelde bepaling schade hebben.
De beraadslaging wordt gesloten,
Met 18 tegen 2 stemmen wordt het voorstel van
den heer Zandstra verworpen.
Vóór stemmen de heerenZandstra en de Jong.
Tegen de heerenBerghuis, Beucker Andreae,
Lautenbach, Tulp, Schoondermark, Haverschmidt,
Wilhelmij, Oosterhoff, Feitz, van Messel, G. W. Koop
mans, Menalda, Burger, Beekhuis, J. Koopmans,
Komter, Vonck en Boosman.