98 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 4 Juni 1912.
zijn en dat er niet meer behoeft te worden gedebat
teerd over de wettelijke bevoegdheid van den Raad
om deze kwestie te regelen. Dat is nu voor de
juristen in den Raad misschien wel jammer, daar een
dergelijke kwestie voor hen meestal een vette kluif
is, maar voor de zaak zelf is zulks van zeer groot
belang. De Raad heeft zich dus alleen te bepalen
tot de behandeling der vraag of de invoering eener
verordening op de winkelsluiting wenschelijk is, ja
of neen. Ten opzichte van die wensehelijkheid wenscht
spreker een paar opmerkingen te maken. Tegen
woordig worden in de verschillende bedrijven meer
en meer regelingen getroffen om de langste werk
tijden te bekorten. In den handel- en het winkelbe
drijf is dit ook zeer noodzakelijk en het blijkt al uit
de mededeeling van den heer Tijsma, dat deze de
argumenten der voorstanders gedeeltelijk onderschrijft.
De werkdag voor de winkelbedienden en winkeliers
is bijzonder lang. Wanneer men nu zegt: och die
menschen werken niet geregeld door, zij hebben het
niet zoo zwaar, dan stelt spreker daar tegenover, dat
zij altijd gebonden zijn en dat het ten slotte nog de
vraag is of die gedwongen werkeloosheid soms nog
niet geestdoodender is dan het geregeld bedienen dei-
klanten. Het is van groot belang dat er iets wordt
gedaan om dien winkeliers en bedienden wat meer
tijd te geven voor ontspanning en ontwikkeling. Ieder
mensch heeft hier recht op. Het gezinsleven lijdt
eveneens onder de te lange werktijden. Uit gezond
heidsoogpunt is dan beperking van den werktijd ook
van het grootste belang. Uit het Amsterdamsch rap
port, uitgebracht door een commissie uit den raad,
blijkt duidelijk, dat tal van ziekten ontstaan door de
slechte omstandigheden waaronder wordt gewerkt.
Spreker zal de vele ondubbelzinnige uitspraken der
medici maar niet voorlezen, omdat hij vertrouwt dat
de leden er wel grootendeels mee bekend zullen zijn.
Nu zal de toestand hier ter stede misschien niet
zoo erg zijn als in Amsterdam, maar ook hier zijn
de winkels geopend van 8—10 of tot 11 uur, die van de
bakkers zelfs soms van 511. Die werktijden zijn veel
te lang en wat voor Amsterdam gold, geldt in 't
algemeen ook voor onze gemeente.
Allerwege is getracht door particulier initiatief een
einde te maken aan de slechte toestanden. Overal
is dit mislukt. Wel is hier in 1905 bewonderens
waardige ijver aan den dag gelegd door de betrok
kenen in hun actie, zoodat alle winkels op 6 na en
ten slotte op 3 na om 9 uur 's avonds sloten, maar
deze drie zijn de oorzaak geweest dat honderden ge
noodzaakt werden weer te openen. Deze drie hebben
op die honderden dwang uitgeoefend. Spreker wil
er op wijzen dat men verkeerd doet met te zeggen,
dat het dwang is als de overheid ingrijpt en voorbij
ziet de groote dwaDg die een paar burgers op de
anderen uitoefenen. Dat is veel grooter en erger
lijker dwang dan door de overheid ooit is uitgeoefend
en waarvoor de heer Tijsma waarschuwt. Het parti
culier initiatief heeft overal gefaald. Het gaat hier
precies mee als met de bakkersnachtarbeid. Yijf en
twintig jaar laDg is er gestreden om dien schandelijken
nachtarbeid afgeschaft te krijgen. Een beroep is ge
daan op het gevoel en op de christelijkheid, maar
te vergeefs Hij zal niet worden afgeschaft als de
overheid niet ingrijpt.
Men zegt wel dat men baas moet blijven in zijn
eigen huis. Dit is de oud-liberale vrijheidsleuze,
de overheid mag niet ingrijpen al vermoorden de
menschen elkaar in den concurrentiestrijd die
door weinigen echter meer wordt gehuldigd. Men
erkent langzamerhand dat de toestanden door het
kapitalisme zoo treurig zijn geworden, dat de over
heid wel moet ingrijpen.
Van dr. Kuijper bij de Bakkerswet en van mr. Tijsma
bij deze zaak hoort men nog dat de overheid niet
mag ingrijpen. Zij staan dus in dezen op het oud-
liberale standpunt. Het bedrijf is in de oogen der
tegenstanders heilig. Maar, vraagt spreker, is men
wel zooveel baas in eigen huis? De hinderwet, de
veiligheidswet, de bouwverordening en tal van andere
wetten grijpen ook in het bedrijf en omdat het alge
meen belang ermee is gemoeid. Die argumenten kunnen
dan ook geen dienst meer doen, de schimmel zit er
dik op. De heer Tijsma zegt dat hij andere argu
menten van de voorstanders moet hooren, dan alleen,
dat het conservatief zou zijn tegen de wettelijke
sluiting te zijn. Welnu èn de heer Vliegen waarop
de heer Tijsma doelt èn spreker hebben andere argu
menten. n.l. deze: de vrijheid en het levensgeluk
van tal van onze medeburgers maken vervroegde sluiting
noodig en het particulier initiatief heeft overal gefaald.
Spreker handhaaft bij al zijn waardeering voor het
principe van den heer Tijsma zijn meening, dat diens
standpunt is een verouderd standpunt. Allerlei vree-
selijke dingen zijn ten opzichte van de wettelijke
sluiting verkondigd, in het buitenland zoowel als in
ons land. Spreker heeft voor zich citaten uit het
Berliner Tageblatt en de Vossische Zeitung, waarin
wordt beweerd dat bij aanneming der wet in den
Rijksdag, de handel en welvaart een geduchte knak
zullen krijgen en Berlijn zal worden een plattelands
plaatsje. Het interessante nachtleven zou verdwijnen.
Nu de regeling jaren heeft gewerkt zien we, dat van
al die voorspellingen niets is uitgekomen.
500 steden zijn reeds overgegaan tot vroegere slui
ting dan de wet eischt, n.l. om 8 uur. En hiervoor
wordt vereischt, dat 2/3 der winkeliers er voor zijn.
Als dit mogelijk is in een industrieel land als Duitsch-
land, dan is het zeker hier mogelijk.
In het prae-advies staat, dat de winkeliers in de
Schrans er misschien van zullen profiteeren, omdat
daar dan na 8 of 9 uur zal worden gekocht. Spreker
meent wel te kunnen aannemen, dat er alle kans is
dat ook daar stemmen zullen opgaan om tot een vroeger
sluitingsuur te komen. En al gebeurde dit niet dan
zou het profiteeren van de winkels in de Schrans in
de praktijk weinig beteekenen. In het begin zal men
misschien, als er eens iets vergeten is, even naar de
Schrans loopen, maar later zalmen er wel voor zorgen
dat men alles in huis heeft. In Amsterdam is van
dit gevaar niets gebleken. Daar gaat de heele zaak
best. Het verzet is vrijwel verdwenen en menige
tegenstander van voorheen is een voorstander geworden.
Het is een kwestie van gewoonte en anders niets.
Alle argumenten tegen den maatregel aangevoerd blijken
in de practijk niet veel te beteekenen en versmelten
als sneeuw voor de zon.
Spreker meent daarom met groote vrijmoedigheid
de motie bij den Raad te mogen aanbevelen. Een
stemming over het prae-advies der commissie voor
de strafverordeningen leek hem en den heer Zandstra
een zeer onzuivere stemming te zullen worden. Er
kunnen toch leden zijn die in principe voorstanders
van de maatregel zijn, doch die bezwaar hebben
tegen de uren in het prae-advies genoemd en daarom
met het prae-advies mee zouden moeten gaan en af
wijzend beschikken.
De stemming over de motie zal zijn een principi-
eele uitspraak, afgescheiden van de nadere regeling.
De heer Oosterhoff (wethouder) heeft niet de be
doeling diep op de zaak in te gaan. Hij wil slechts
een paar opmerkingen maken. Toen spreker zich
voor een behandeling dezer zaak voorbereidde, heeft
hij het, ofschoon hij niet instemt met hetgeen
door den heer Edo Timmer is gezegd n.l. dat de
commissie zich met een Jantje van Leiden van de
zaak heeft afgemaakt, betreurd, dat de Commissie in
haar advies zoo weinig heeft medegedeeld. Het advie
toch geeft zoo weinig houvast, dat men het niet tot
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 4 Juni 1912. 99
een grondslag van de discussies kan maken. Spreker
betreurt dit voor den Raad, die nu maar moet gissen
en raden naar de motieven die de commissie tot haar
afwijzend prae-advies hebben geleid. Spreker ver
onderstelde al en de heer Burger heeft straks
iets gezegd waaruit blijkt dat die veronderstelling-
juist is dat de Commissie niet meer staat op het
standpunt van vroeger, n.l. dat er wettelijke bezwaren
bestaan. Maar het resultaat waartoe de commissie
in verband daarmee komt, wordt daardoor te raadsel
achtiger. Er blijft dan toch, nu de wettelijke be
zwaren zijn vervallen, van het advies der vorige
commissie niets over. Of liever er blijft wel wat over,
maar dat kan moeilijk dienst doen als argument tegen
de gedwongen winkelsluiting. De vorige commissie
toch zei, evenals de Kamer van Koophandel, dat er
afgezien van do wettelijke bezwaren, voor een vervroegde
winkelsluiting veel, zoo niet alles is te zeggen. Waar
nu deze Commissie naar het advies der vorige ver
wijst, had zij feitelijk het maken eener regeling moeten
aanbevelen.
Om thans de bezwaren der Commissie te leeren
kennen moet men nagaan wat vroeger in de raads
vergadering over deze zaak is voorgevallen. Er zijn
toen een viertal bezwaren genoemd, die spreker
althans voorloopig maar niet zal bestrijden, omdat hij
niet weet of ook die wel door de Commissie worden
gedeeld. Hij zou er daarom prijs op stellen alsnog
te hooren welke de gronden zijn geweest voor het
advies der Commissie. Over één daarvan wenscht hij
echter nog een enkel woord te zeggen.
Er is beweerd dat de overheid door eene regeling
in te voeren, te grooten dwang op de winkeliers zou
uitoefenen. Daargelaten nog dat de tegenwoordige
Minister van Binnenlandsche Zaken, blijkens zijn
schrijven aan Gedeputeerde Staten van Noord-Holland
die aanranding der vrijheid niet van dien aard acht
om van hooger hand in te grijpen, heeft spreker
persoonlijk een andere opvatting van wat men doet
als men eene wettelijke regeling maakt op de winkel
sluiting. Daar oefent de overheid geen dwang uit
op de winkeliers en winkelbedienden, maar op het
publiek, want zij maakt het onmogelijk om langer te
kunnen koopen dan tot een bepaalden tijd. En die
dwang acht spreker zeer gewenscht en ook gewettigd.
Het grootste aantal winkeliers toch wil wel, maar
durft niet sluiten om de concurrentie. Dat moet
door eene wettelijke winkelsluiting worden verkregen,
want persoonlijk initiatief heeft hier gefaald.
De heer Lautenbach kan kort zijn, daar de vorige
sprekers hem het gras voor de voeten hebben weg
gemaaid. Spreker wil deze opmerking maken, dat
het hem voorkomt, dat do Commissie zich van de
zaak heeft afgemaakt. Hij is het van huis uit met
den heer Tijsma eens dat de organisatie van de
winkelbedienden en de middenstand feitelijk zelf tot
stand moeten brengen wat zij nu van den Raad vragen,
maar deze mag niet blind zijn voor de feiten. Drie
organisaties hebben zich er voor gespannen en het
is nochtans niet gelukt. Hot particulier initiatief
heeft schipbreuk geleden. Een drietal winkeliers
weigerden te sluiten en door de concurrentie ge
dwongen hebben de anderen het gewonnen uurtje
weer prijs moeten geven. In sommige gevallen mag
men die menschen daarover niet hard vallenzij
hebben toch soms een harden, zwaren strijd om het
bestaan te voeren.
Spreker is van oordeel dat wetten en verordeningen
vaak worden opgelegd, die geen weerklank vinden in
het hart van het volk, en waaraan de behoefte niet
wordt gevoeld. Die wetten zullen aanleiding geven
tot wrevel, tot verzet. In dit geval behoeft men
daarvoor niet te vreezen, daar de behoefte aan de
verordening wel wordt gevoeld. Spreker noemt het
een schande voor de winkeliers dat zij niet hebben
kunnen verkrijgen wat zij nu aan den Raad vragen.
Maar dit moet, het kan eenvoudig niet anders. Hij
las de vorige week in een blad „Wet went."
Wanneer nu de heeren tegenstanders zich daarmee
kunnen troosten en met de verordening wordt bereikt
•dat de maatregel over eenige jaren ingeburgerd is,
dan heeft de Raad aan de samenleving een grooten
dienst bewezen. Ieder bedrijf heeft zijn eigen moei
lijkheden, maar daaruit is geen argument te putten
om b.v. te zeggen omdat de herbergen niet sluiten,
is zulks ook niet noodig voor de winkels. Omdat
men sommige dieven niet kan arresteeren, laat men
ze niet allen loopen. Spreker is van oordeel dat de
oplossing dezer kwestie, door het maken eener ver
ordening, uitstekend is. Alleen komt het sluitingsuur
van 8 uur hem ongeschikt voor. Daarom gaat hij
ook geheel mee met de motie van de heeren Zandstra
en de Jong. Dan kan er kalm overwogen worden
wat er moet worden gedaan en hoe de verordening
hier moet worden samengesteld. De Raad moet echter
tusschenbeide komen, want als men wil wachten op
het particulier initiatief kan men wel wachten „sa
„lang as de bargen de modder op habbe."
De heer Wilhelmij wil even terug komen op hetgeen
door den Bond wordt gevraagd. Deze vraagt sluiting
van 8 uur 's avonds tot 7 uur 's morgens en wil deze
wettelijk geregeld zien door den Raad.
Spreker kan zich begrijpen dat de bedienden en
sommige winkeliers gaarne vroeger willen sluiten.
Hij vraagt zich echter af of dat mogelijk is. Spreker
is het geheel eens met de Commissie voor de Straf
verordeningen dat 8 uur te vroeg is en vraagt zich
af hoe het zal gaan op Maandag- en Donderdagavond
als de schippers in de stad komen om hunne be
stellingen te doen. Zij kunnen dat onmogelijk voor
8 uur doen, aangezien er velen later aankomen.
Den volgenden morgen is de winkel pas om 7 uur
open. Wanneer dan de bestellingen worden gedaan
door de schippers die om 11, 12 of 1 uur weer
vertrekken, kunnen die in dien korten tijd niet
worden gereed gemaakt en bezorgd.
Dan wil spreker wijzen op den Zaterdagavond.
De vrouwen kunnen onmogelijk om 7 uur klaar zijn
met hun werk en dikwijls is de man om 8 uur nog
niet thuis met zijn weekgeld. De winkels op dien
avond om 8 uur te doen sluiten gaat dan ook niet
aan. Ook acht spreker het onmogelijk eene verorde
ning te maken met zooveel uitzonderingen. Spreker
zal zich bovendien tegen oen wettelijke regeling
moeten verzetten, omdat die geheel indruischt tegen
de persoonlijke vrijheid van het individu. Wanneer
iemand zijn best doet om voor vrouw en kinderen
den kost te verdienen, mag de wetgevor niet zeggen
je zult niet langer werken dan 8 uur. Ook gelooft
spreker, dat de sympathie voor de beweging, die in
1904 en 1905 zoo krachtig tot uiting kwam, zeer is
verflauwd. Toen in die jaren de kwestie aanhangig
was, kwamen tal van adhaesiebetuigingen in. Thans
is er geen enkel adres ingekomen. De openbare ver
gadering die terzake onlangs door Vliegen en Fimmen
was belegd, was bezocht door 50 a 60 menschen,
onder welke eenige raadsleden en werkgevers. Als
belangstellenden waren er hoogstens 20 a 30 handels-
en kantoorbedienden.
Wanneer er zooveel sympathie voor de zaak was,
had de zaal stampvol moeten zijn. Spreker zou wel
mee kunnen gaan met een 9-uur sluiting die door
het particulier initiatief tot stand was gekomen. Nu
mag de heer de Jong zeggen dat 97 zich door
3 lieten overvleugelen, spreker noemt dat klein
geestig. Hij kan zich dan ook volkomen met het
advies der Commissie voor de Strafverordeningen
vereenigen.