6. Voorstel van Burgemeester en Wethouders om aan
I. Salomons en zijne rechtverkrijgenden vergunning te
verleenen tot het maken en hebben van een inrit in het
trottoir vóór het hem tocbehoorend perceel Zwitserswaltje
no. 3.
126 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 9 Juli 1912.
beslissen over den uitweg naar de straat. De inklee
ding van het besluit had dan ook zoo kunnen zijn,
dat de kwestie van de boom er geheel buiten ge
houden was. Wanneer het de bedoeling van den
heer Hartelust is, dat de Raad zal beslissen of de
boom zal blijven staan of niet, moet spreker zich
daartegen verzetten.
De heer Hartelust, met verlof der vergadering voor
de derde maal het woord erlangend, dankt voor het
verleende verlof en wijst er op dat men hier, door twee
tegenstrijdige belangen, een moeilijk geval krijgt.
Burgemeester en Wethouders beslissen over het on
derhoud enz. der plantsoenen, de Raad over het ver-
leenen van vergunning voor het hebben van een inrit.
Nu Avordt het een moeilijk geval, wanneer de Raad
besluit dat de inrit zal komen vlak voor het gebouw
en Burgemeester en Wethouders om den boom te
laten staan. Het komt spreker voor dat er samen
werking moet zijn tusschen Burgemeester en Wet
houders en den Raad en dat het de vraag is wat
het zwaarst weegt, het behoud van den boom of de
inrit. Wanneer echter de Voorzitter bij zijn voorstel
persisteert, wil spreker leven in het vertrouwen dat
Burgemeester en Wethouders een besluit zullen nemen,
zooals het voor adressant het meest gewenscht is.
De Voorzitter voelt veel voor hetgeen de heer Har
telust zegt, dat het in het belang van het bedrijf is,
dat de boom geveld wordt en hij is het met dit raads
lid eens, dat dit geval niet analoog is aan dat van
den Noordersingel. Spreker wenscht echter een nader
onderzoek in te stellen, en wanneer het werkelijk in
het belang van het bedrijf noodig blijkt dat de boom
valt, zullen Burgemeester en Wethouders wel tot die
conclusie komen, al denken zij niet zoo licht over
het vellen van boomen. De zorg voor de plantsoe
nen behoort echter volgens de Gemeentewet tot de
competentie van Burgemeester en Wethouders en
spreker wil daar niet van afwijken.
De heer Feddema wil, nu de voorzitter de kwestie
zoo stelt, principieel zien uitgemaakt of de Raad al
dan niet heeft te beslissen over het vellen van een
boom. Wel heeft de Gemeentewet aan Burgemeester
en Wethouders de zorg voor de plantsoenen opgedra
gen, maar die wet wil ook dat Burgemeester en Wet
houders de door den Raad genomen besluiten uit
voeren. Spreker is van oordeel, dat de zorg voor
de plantsoenen, die Burgemeester en Wethouders is
opgedragen, niet insluit, dat de Raad niet het recht
heeft te besluiten dat een boom moet worden geveld.
Spreker stelt daarom voor dat aan Koerse vergunning
zal worden verleend tot het hebben van een inrit
vlak voor zijn pand, behoudens de voorwaarden, die
Burgemeester en Wethouders zullen vaststellen omtrent
de verharding ervan. Spreker hoopt dat hij steun
vindt en zal, wanneer Burgemeester en Wethouders
mochten besluiten den boom te laten staan, hooger
opgaan om te zien wie in deze gelijk heeft, Burge
meester en Wethouders of de Raad.
De Voorzitter zegt dat blijkbaar de heer Feddema
staatsrechtelijke studiën van de zaak heeft gemaakt.
De heer Feddema: dat is niet het geval.
De Voorzitter vervolgt en zegt dat, als de heer
Feddema de kwestie staatsrechtelijk wil onderzoeken,
hij zijn gang moet gaan. Sprekers meening is echter
en in de praktijk is het ook altijd zoo geweest -
dat de zorg voor de plantsoenen is opgedragen aan
Burgemeester en Wethouders. Spreker gelooft dat
dit de juiste interpretatie is. Wanneer de Raad het
echter wil probeeren, is het spreker goed.
De heer G. W. Koopmans heeft zich bij de vorige
gelegenheid al over een dergelijk antwoord van den
Voorzitter verwonderd, dat n.l. Burgemeester en
Wethouders het recht hebben te beslissen of een
boom moet worden geveld of niet. Indertijd is
er in dezen Raad eene uitgebreide discussie gevoerd
over den boom bij de le Kanaalbrug, naast het
huis van den heer Albarda. Bij meerderheid van
stemmen is toen besloten dat de boom zou blijven
staan. Daarom verwonderde spreker zich wel eenigs-
zins over het antwoord van den Voorzitter, hoewel
hij wel genegen is met Burgemeester en Wethouders
mee te gaan. Spreker was de vorige week in een
dorp, dat zeer misdeeld was ten opzichte van boomen.
Er werd een nieuw huis gebouwd. Ook hier stond
een boom in den weg. Op sprekers vraag hoe het
met dien boom kwam, kreeg hij van den bouwer ten
antwoord dat hij die betalen moest. Men beschouwde
daar het maken en bewonen van een nieuw huis van
grooter gemeentebelang dat het hebben van een boom.
Deze zaak is thans in een stadium, dat men er niets
van heeft te wachten dan displezier en spreker vreest
dat vele leden niet zullen kunnen stemmen overeen
komstig hun denkbeeld. Hij zou de kwestie thans
dan ook niet willen beslissen. Wanneer do stukken
aan Burgemeester en Wethouders worden terugge
zonden, kunnen dezen een nader onderzoek instellen
en met een ander voorstel komen. Spreker zelf weet
thans niet hoe te stemmen.
De Voorzitter wijst er den heer Feddema op dat
deze, als hij eene beslissing wenscht uit te lokken
over den boom, deze ook in het voorstel moet noemen.
Er zal dan b.v. nog moeten worden ingelascht:
„met verwijdering van den zich daar thans be-
„vindenden boom."
Spreker vraagt den heer Feddema of het hem goed
is dat deze wijziging wordt aangebracht.
De heer Feddema antwoordt bevestigend.
De Voorzitter deelt mede, dat door den heer Feddema
het volgende voorstel is ingediend
„de inrit in het trottoir wordt aan adressant Koerse
gegeven vlak voor zijn ingang zooals die door hem
wordt gevraagd, met verwijdering van den zich daar
thans bevindenden boom, behoudens de voorwaarden,
door Burgemeester en Wethouders daaraan te stellen
ten opzichte van de verharding van den weg."
Dit voorstel wordt ondersteund en maakt derhalve
een onderwerp van bei aadslaging uit.
De heer G. W. Koopmans vraagt of er ook in het
voorstel moet staan dat de boom aan don openbaren
weg staat.
De Voorzitter antwoordt ontkennend.
De heer Berghuis vraagt of het niet mogelijk is,
dat de Voorzitter zich laat vermurwen om het punt
aan te houden. De Raad staat nu toch voor een
geheel andere kwestie. Het is nu toch de bedoeling-
om te beoordeelen of Burgemeester en Wethouders
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 9 Juli 1912. 121
of de Raad het recht hebben den boom te doen op
ruimen. Dit is een moeilijke kwestie.
Spreker acht het daarom beter het punt aan te
houden, dan kan men in een volgende vergadering
een betere stemming krijgen. De mogelijkheid is
niet uitgesloten dat het den leden later zou spijten
thans te hebben gestemd, te meer waar zij, die in
dit geval vóór het rooien van den boom zijn, doch
in het algemeen die bevoegdheid bij Burgemeester
en Wethouders wenschen, voor een onzuivere stem
ming komen te staan.
De Voorzitter geeft toe, dat voor de opvatting A'an
den heer Berghuis veel te zeggen is. De kwestie
waar het nu om gaat is een andere dan het oorspron
kelijk voorstel. Nu kunnen tegen stemmen zij, die
tegen het vellen zijn en die de staatsrechtelijke
kwestie willen zien uitgemaakt. Namens Burgemeester
en Wethouders stelt spreker voor de behandeling van
het punt aan te houden.
Dienovereenkomstig wordt met algemeene stemmen
besloten.
Het voorstel-Feddema is hierdoor vervallen.
Dit voorstel luidt als volgt
Door I. Salomons alhier is tot ons het verzoek ge
richt in het trottoir vóór het hem toebehoorend per
ceel Zwitserswaltje no. B een inrit te mogen hebben.
Dit verzoek stelden wij om advies in handen van den
gemeentelijken Inspecteur voor het Woningtoezicht,
die ons bij nevensgaand schrijven berichtte, dat naar
zijne meening het verzoek kan worden ingewilligd.
Aangezien tegen die inwilliging ook bij ons geen
bezwaren bestaan, hebben wij de eer, onder over
legging van het verzoekschrift, U voor te stellen te
besluiten
aan I. Salomons, kaashandelaar, alhier, en zijne recht
verkrijgenden vergunning te verleenen tot het maken
en tot woderopzeggens hebben van een inrit in het
trottoir vóór het hem toebehoorend perceel Zwitsers
waltje no. 3, deel uitmakende van het kadastraal
perceel sectie B no. 8214, de juiste plaats nader door
of vanwege Burgemeester en Wethouders aan te wijzen,
onder bepaling dat worden in acht genomen de voor
waarden, gesteld bij raadsbesluit van 26 Januari 1909
no. 12R/10, voor zoover naar het oordeel van Burge
meester eu Wethouders toepasselijk, met dien verstande,
dat als termijn, waarop de recognitie, ad 1.ten
kantore van den gemeenteontvanger moet zijn betaald,
worde gesteld 1 Mei, voor het eerst echter 1 Augustus
1912.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders.
7. Voorstel van Burgemeester en Wethouders om aan
W. Hettema alhier vergunning te verleenen tot het leggen
en hebben van een plank over een sloot tusschen den
weg naar Cambuur en het bij hem in gebruik zijnde land.
Dit voorstel luidt
Bij het nevensgaand schrijven verzoekt W. Hettema,
alhier, aan Uwe Vergadering toestemming een plank
te mogen leggen van den weg naar Cambuur over
een sloot naar het bij hem in gebruik zijnde land,
liggende aan den westkant van dien weg, even ten
zuiden van het Cambuursterpad naast de daar staande
woningen. Hierdoor wil hij zich toegang verschaffen
van dien weg tot dat land, daar de vroeger bestaan
hebbende toegang, die over een naastliggend perceel
werd verkregen, is vervallen, tengevolge van den
verkoop dier gronden aan twee verschillende personen.
De weg is geheel, de sloot gedeeltelijk eigendom
der gemeente.
Ten einde de afdoening te bespoedigen, hebben
wij dit verzoek dadelijk voor het uitbrengen van
prae-advies tot ons genomen en het vervolgens om
bericht en raad in handen van den Directeur dei-
gemeentewerken gesteld. Deze geeft ons bij zijn
hierbij overgelegd schrijven in overweging te
bevorderen, dat het verzoek onder de door hem
genoemde voorwaarden door Uwe Vergadering wordt
toegestaan. Daar ook wij tegen de inwilliging geen
bedenkingen hebben en ons met die voorwaarden
kunnen vereenigen, hebben wij de eer U derhalve
voor te stellen te besluiten
aan W. Hettema, gardenier, alhier, vergunning te
verleenen tot het leggen en hebben van een plank
over de sloot tusschen den weg naar Cambuur en
het bij hem in huur zijnde land, kadastraal bekend
gemeente Leeuwarden, sectie G no. 6974, om daarover
uitgang te verkrijgen van dat land naar dien weg,
onder de volgende voorwaarden
1. de vergunning wordt tot wederopzeggens
verleend.
2. jaarlijks vóór of op 12 November, voor het
eerst vóór of op 12 November 1912, wordt ten
kantore \'an den gemeente-ontvanger eene recognitie
van 2.50 betaald.
3. de plankwaarover de uitgang zal worden
verkregen, mag niet op den weg liggen, maar moet
op een eigen ondersteuning tegen den weg rusten.
4. de plank en die ondersteuning worden door
en op kosten van adressant gemaakt en onderhouden,
ten genoegen van den Directeur der gemeentewerken,
terwijl de schade, welke tengevolge van deze ver
gunning aan den weg wordt toegebracht, op schrifte
lijke aanzegging van Burgemeester en Wethouders
binnen den daarbij gestelden termijn moet worden
vergoed.
De beraadslaging wordt geopend.
De heer Fransen wenscht Burgemeester en Wet
houders een ATaag te stellen. In verschillende ge
vallen, waarbij vergunning is verleend tot het hebben
van een inrit of het leggen eener plank over een
sloot, wordt als recognitie f 1.gevraagd. Hier is
deze gesteld op 2.50. Spreker zou gaarne de reden
daarvan vernemen.
De Voorzitter heeft, toen hij in deze gemeente kwam,
gevraagd of voor deze recognitie ook een vast stelsel
-i
bestond. Hij heeft op die vraag een ontkennend
antwoord gekregen. Spreker zou dan ook nu geen
antwoord kunnen geven Avaarom hier 2.50 wordt
gevraagd. Hij veronderstelt dat deze recognitie
is vastgesteld in overleg met den belanghebbende.
Een bepaald tarief is er niet.
De heer Fransen stelt voor, om meer eenheid te
krijgen, de recognitie te bepalen op f 1.in plaats
op 2.50.